Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek

Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-10-2010 en zichtdatum 01-10-2010.
Geldend van 01-10-2010 t/m 31-12-2012

Besluit van 22 januari 2002, houdende vaststelling van regels omtrent de toepassing van enige maatregelen in het belang van het onderzoek (Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 24 oktober 2001, nr. 512753/01/6;

Gelet op artikel 61a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering;

De Raad van State gehoord (advies van 2 januari 2002, no. W03.01.0555/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 15 januari 2002, nr. 5143486/02/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Justitie;

  • b. confrontatie: een onderzoek waarbij het uiterlijk van een verdachte door een getuige wordt geobserveerd om vast te stellen of de verdachte door deze persoon wordt herkend als betrokkene bij een strafbaar feit;

  • c. meervoudige confrontatie: een confrontatie waarbij de verdachte en minimaal vijf andere personen die uiterlijk gelijkenis vertonen met de verdachte, worden getoond;

  • d. geuridentificatieproef: een onderzoek waarbij door een daarvoor gecertificeerde politiespeurhond onder leiding van zijn vaste geleider een geurvergelijking wordt uitgevoerd;

  • e. observatiecel: een cel waarin de ingeslotene permanent kan worden geobserveerd;

  • f. permanente observatie: het stelselmatig waarnemen, al dan niet via technische hulpmiddelen, van het gedrag van een ingeslotene.

§ 2. Het maken van foto’s en video-opnamen

Artikel 2

Degene die een bevel geeft tot het maken van een of meer foto’s of video-opnamen kan daarbij aanwijzingen geven omtrent de uitvoering van het bevel.

Artikel 4

Het maken van een of meer foto’s of video-opnamen geschiedt door daartoe door de korpsbeheerder onderscheidenlijk werkgever aangewezen terzake deskundige personen.

§ 3. De toepassing van een confrontatie

Artikel 5

Degene die een bevel tot een confrontatie geeft kan daarbij aanwijzingen geven omtrent de uitvoering van het bevel.

Artikel 6

De confrontatie wordt geleid door een daartoe door de korpsbeheerder onderscheidenlijk werkgever aangewezen terzake deskundige politieambtenaar als bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 1993 of een daartoe aangewezen terzake deskundige militair van de Koninklijke marechaussee.

Artikel 7

  • 1 Bij een meervoudige confrontatie in persoon wordt de getoonde selectie fotografisch of op video vastgelegd.

  • 2 De foto's of video-opnamen, bedoeld in het eerste lid, worden, voor zover deze niet bij de processtukken worden gevoegd, bewaard zolang de strafzaak niet onherroepelijk is geëindigd en ter beschikking gehouden voor het onderzoek.

Artikel 8

  • 1 De leider van de confrontatie beschrijft de voorbereiding, gevolgde werkwijze en de procedure. De beschrijving wordt vastgelegd in een proces-verbaal of een rapport en gevoegd bij het in het derde lid bedoelde proces-verbaal.

  • 2 Het feitelijk tonen van de te observeren selectie geschiedt door een opsporingsambtenaar die niet weet wie van de getoonde personen de verdachte is.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde opsporingsambtenaar maakt een proces-verbaal op waarin in elk geval melding wordt gemaakt van:

    • a. de tijdsduur tot het moment van wel of niet herkenning;

    • b. de verbale en non-verbale reacties van de getuige;

    • c. de woordelijke verklaring van de getuige omtrent het wel of niet herkennen van een persoon als betrokkene bij het strafbare feit;

    • d. het antwoord van de getuige op de vraag of hij iemand uit de getoonde selectie heeft herkend vanuit een andere situatie.

Artikel 9

De officier van justitie en de raadsman van de verdachte worden zo mogelijk in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan de meervoudige confrontatie opmerkingen te maken omtrent de te tonen selectie, zonder dat de confrontatie daardoor mag worden opgehouden. De gemaakte opmerkingen worden opgenomen in het in artikel 8, eerste lid, bedoelde proces-verbaal of rapport.

Artikel 10

Indien ten behoeve van een confrontatie een bevel is gegeven tot het afscheren of afknippen van snor, baard of hoofdhaar wordt het daarbij verwijderde haar vernietigd.

§ 4. De toepassing van de geuridentificatieproef

Artikel 11

Degene die een bevel tot een geuridentificatieproef geeft kan daarbij aanwijzingen geven omtrent de uitvoering van het bevel.

Artikel 12

De geuridentificatieproef wordt uitgevoerd door een combinatie van een geleider en een politiespeurhond die in het bezit is van een krachtens artikel 9 van de Regeling politiespeurhonden 1997 verstrekt certificaat voor de geuridentificatie.

Artikel 13

Als helper bij het uitvoeren van de geuridentificatieproef kunnen optreden opsporingsambtenaren die in het bezit zijn van een getuigschrift helper geuridentificatieproeven of politiespeurhondengeleiders die in het bezit zijn van een krachtens artikel 9 van de Regeling politiespeurhonden 1997 verstrekt certificaat inzake de geuridentificatie.

Artikel 14

De helper, bedoeld in artikel 13, en de geleider, bedoeld in artikel 12, maken van de geuridentificatieproef een proces-verbaal op, waarin in elk geval wordt opgenomen:

  • a. een verslag van de helper omtrent de gevolgde procedure;

  • b. de naam van de verdachte;

  • c. de naam en de hoedanigheid van de helper, de begeleider en de speurhond;

  • d. een beschrijving van het voorwerp;

  • e. een beschrijving van het gedrag en de werkwijze van de speurhond alsmede het eindresultaat van de proef.

§ 5. De plaatsing in een observatiecel

Artikel 15

  • 1 De maatregel tot plaatsing in een observatiecel, bedoeld in artikel 61a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt alleen toegepast in de gevallen waarin en voor zolang noodzakelijk het gevaar aanwezig is dat de verdachte mogelijk aanwezige sporen onbruikbaar maakt of verwijdert dan wel op andere wijze het onderzoek naar sporen belemmert of bemoeilijkt.

  • 2 Degene die het bevel geeft kan daarbij aanwijzingen geven omtrent de uitvoering van het bevel.

Artikel 16

Van het bevel wordt mededeling gedaan aan de verdachte. Degene die de mededeling doet maakt hiervan proces-verbaal op.

§ 6. Slotbepalingen

Artikel 17

Dit besluit is niet van toepassing op bevelen tot toepassing van maatregelen in het belang van het onderzoek die zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 18

Indien de wet van 1 november 2001 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten omtrent de toepassing van maatregelen in het belang van het onderzoek en enige andere onderwerpen (Stb. 532) in werking treedt, treedt dit besluit op hetzelfde tijdstip in werking.

Artikel 19

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 22 januari 2002

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de zevende februari 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals