1. Inleiding
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
Het programma Transportbesparing is een programma als bedoeld in artikel 2, eerste
lid, van de Subsidieregeling milieu- en energie-efficiency in het goederenvervoer
2002 (SMEG). Het betreft een voortzetting van het Programma transportpreventie, waarvan
de tweede tender dateert van 24 november 2000 (Stcrt. 2000, 232), maar dan onder een
nieuwe naam. Er is gekozen voor de benaming Transportbesparing, omdat deze beter aansluit
bij de doelstellingen van het programma.
De bepalingen van de SMEG zijn van toepassing op de indiening en behandeling van de
in het kader van dit programma in te dienen aanvragen, welke bepalingen op enige specifieke
onderdelen in dit programma nader uitgewerkt zijn.
Het Programma Transportbesparing is gericht op de in het NVVP, het Nationaal Milieubeleidsplan
4 en de Nota Milieu en Economie geformuleerde doelstelling van de regering om de milieubelasting
door het goederenvervoer in de periode tot het jaar 2010 aanzienlijk te beperken.
Door de economische groei is het goederenvervoer fors gestegen en zal naar verwachting
ook blijven toenemen. Dit leidt tot negatieve effecten voor het milieu, bijvoorbeeld
in de vorm van uitstoot van CO2 en NOx en tot een toename van het ruimtebeslag en de congestie. Op diverse manieren is geprobeerd
om deze negatieve effecten te beperken of te verminderen. Hoewel deze beleidslijnen
succes hebben opgeleverd is er toch behoefte aan nieuwe manieren om deze doelstellingen
te bereiken.
Transportbesparing onderscheidt zich van al eerder ingezette beleidslijnen doordat
het zich richt op het beperken van het goederenvervoer zelf. Binnen Transportbesparing
wordt gekeken naar de mogelijkheden voor beperking van de behoefte aan vervoer (beperking
van tonkilometers) zonder de economische groei te belemmeren. Het gaat daarbij om
aanpassingen in het product of het productieproces, zodat er minder behoefte is aan
vervoer. Er is dus sprake van aanpak bij de bron. Het betreft hier geen projecten
op het gebied van logistieke efficiency.
De doelstellingen van het programma zijn:
- -
Het krijgen van vernieuwende voorbeelden en daarmee stimuleren van een sterker bewustzijn
voor het begrip transportbesparing bij producenten en verladers.
- -
Reductie van de milieubelasting door het goederenvervoer.
- -
Het krijgen van informatie voor het Ministerie van Verkeer en Waterstaat over kansen
voor beleid op het gebied van Transportbesparing.
De belangrijkste doelgroepen van dit programma zijn producenten en verladers.
Ten behoeve van Transportbesparing kunnen twee clusters van mogelijke maatregelen
worden onderscheiden:
- -
- Beperken van te verplaatsen volume en/of gewicht
Hieronder kunnen, onder andere, projecten vallen die zich richten op het verminderen
van de verplaatsing van lucht en water, het herontwerpen van producten door het gebruik
van lichtere materialen of het gebruik van elektronische ladingdragers.
- -
- Beperken van de afstand van de te vervoeren goederen
Hieronder kunnen, onder andere, projecten vallen die zich richten op merkonafhankelijke
productie of een andere organisatie van de productie van half- en eindprodukten, waardoor
transportafstanden tussen de verschillende produktielocaties worden verkort.
In de Staatscourant kan gedurende de looptijd van het programma melding worden gemaakt
van uitsluiting van een van bovengenoemde clusters.
Het programma Transportbesparing kent een looptijd van zes jaar (van 2000 tot en met
2005) en wordt opgedeeld in afzonderlijke aanvraagperioden. Dit betreft de derde aanvraagperiode.
In dit programma wordt verstaan onder:
-
De Minister:
-
de Minister van Verkeer en Waterstaat.
-
Een samenwerkingsverband:
-
Een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste twee natuurlijke
personen of rechtspersonen, waarvan ten minste één een onderneming in stand houdt,
niet zijnde een samenwerkingsverband waarvan de deelnemers te beschouwen zijn als
behorend tot eenzelfde onderneming.
-
Een brancheorganisatie:
-
Een niet-publiekrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, die blijkens
zijn statuten als doel heeft het behartigen van de belangen van ondernemers die behoren
tot eenzelfde bedrijfstak, of een samenhangend deel daarvan en die niet bedrijfsmatig
werkzaam is.
-
Een groep:
-
Een economische eenheid waarin organisatorisch zijn verbonden:
-
a. een natuurlijk persoon of privaatrechtelijk rechtspersoon, die direct of indirect
-
meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,
-
volledig aansprakelijk vennoot is van, of
-
overwegende zeggenschap heeft over één of meer rechtspersonen of vennootschappen,
en
-
b. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen.
2. Projecten
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
Voor subsidiëring op grond van dit programma komen in aanmerking:
-
a. Een rechtspersoon die een project uitvoert;
-
b. Een onderneming, niet zijnde een rechtspersoon, die als zodanig staat ingeschreven
in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en die een project uitvoert;
-
c. Een samenwerkingsverband dat een project uitvoert;
-
d. Een brancheorganisatie die een project uitvoert.
De projecten worden voor eigen rekening en risico uitgevoerd. In het geval van een
samenwerkingsverband worden de projecten voor eigen rekening en risico van elke deelnemer
aan dit verband uitgevoerd.
Voor subsidiëring komen uitsluitend in aanmerking transportbesparingsprojecten in
de zin van:
-
Haalbaarheidsprojecten
-
Een haalbaarheidsproject is een samenhangend geheel van activiteiten, bestaande uit
een analyse en een beoordeling van de mogelijkheden om ten behoeve van een rechtspersoon,
een onderneming, een branche, keten of cluster van ondernemingen transportbesparing
in te voeren. De maximale projectduur bedraagt één jaar.
-
Demonstratieprojecten
-
Een demonstratieproject is een samenhangend geheel van activiteiten, gericht op het
(laten) maken én uitvoeren van een concreet implementatieplan voor het invoeren van
transportbesparingsmaatregelen, alsmede de daarmee samenhangende activiteiten die
gericht zijn op het demonstreren van de voorzieningen en de resultaten. Het gaat om
de daadwerkelijke toepassing en het demonstreren van de resultaten van de toepassing.
De maximale projectduur bedraagt twee jaar.
Haalbaarheidsprojecten en demonstratieprojecten worden beoordeeld volgens de tendermethodiek,
inclusief advisering door een commissie van externe deskundigen.
-
Kennisoverdrachtprojecten
-
Een kennisoverdrachtproject is een samenhangend geheel van activiteiten, gericht op
het overdragen van kennis en informatie op het terrein van transportbesparing. Het
gaat om voorlichtingsprojecten over transportbesparing, waarbij een branche, cluster,
keten of ander samenwerkingsverband systematisch wordt gewezen op de mogelijkheden
van transportbesparing aan de hand van concrete voorbeelden en methodieken (bijvoorbeeld
door de ontwikkeling van een transportbesparingsscan). Een kennisoverdrachtproject
kan alleen worden uitgevoerd door een branche-organisatie of een samenwerkingsverband.
Hierbij dient ten minste een intermediaire organisatie deel uit te maken van de brancheorganisatie
of van het samenwerkingsverband. Een intermediaire organisatie is in dit kader een
ondernemer of een rechtspersoon die deskundig en ervaren is in het geven van voorlichting
en advies op het gebied van transport(besparing). De maximale projectduur bedraagt
twee jaar.
De uitvoering van het transportbesparingsproject wordt binnen drie maanden na de beslissing
op de aanvraag gestart. Van de hierboven genoemde termijnen kan alleen afgeweken worden
na voorafgaande schriftelijke toestemming door de Minister.
3. Programmabeheerder
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
Het agentschap van het Ministerie van Economische Zaken `Senter' fungeert als programmabeheerder
als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de SMEG en is daartoe door de Minister
gemandateerd om dit programma uit te voeren.
4. Aanvragen
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
Subsidieaanvragen in het kader van de derde tender haalbaarheidsprojecten en demonstratieprojecten
van het programma kunnen vanaf het moment van inwerkingtreding van het programma worden
ingediend bij: Senter, Postbus 30732, 2500 GS Den Haag. Zij dienen uiterlijk 15 april
2002 te zijn ontvangen.
Subsidieaanvragen voor kennisoverdrachtprojecten dienen uiterlijk 30 oktober 2002
te zijn ontvangen.
Aanvragen die niet tijdig zijn ontvangen, worden niet in behandeling genomen.
De subsidieaanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een aanvraagformulier dat
bij Senter verkrijgbaar is. Ook nadere informatie over dit programma is verkrijgbaar
bij Senter. Naast een plan van aanpak, hierna toegelicht, dienen ook alle overige
bescheiden genoemd in het aanvraagformulier mede te worden opgestuurd.
Het plan van aanpak ten aanzien van elk van de drie soorten projecten bevat in ieder
geval de hieronder bedoelde informatie.
- -
de achtergrond van het project;
- -
het doel van het project;
- -
de doelgroep van het project;
- -
de beschrijving en de aanpak van het project;
- -
de projectfasering/-planning, de fasering van de gemaakte kosten en een prognose van
de kasgelden;
- -
een uitgewerkte projectbegroting;
- -
uitwerking van de beoordelingscriteria.
5. Behandeling van en beslissing op aanvragen
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
De Minister beslist afwijzend op een aanvraag:
- -
in de in de SMEG genoemde gevallen;
- -
indien hij het onaannemelijk acht dat het project binnen de in het plan van aanpak
gestelde termijn kan worden uitgevoerd;
- -
indien op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen het project al is gestart.
Daarnaast wordt afwijzend beslist in de gevallen, bedoeld in de artikelen 4:25 en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Minister neemt een beslissing op de aanvragen uiterlijk dertien weken na sluiting
van de indieningstermijn.
5.1. Haalbaarheids- en demonstratieprojecten
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
Met betrekking tot de beoordeling van haalbaarheidsprojecten en demonstratieprojecten
adviseert de Commissie Transportpreventie (hierna: de Commissie) de Minister over
de aanvragen terzake van de projecten die niet op een van de onder 5 bedoelde gronden
zijn afgewezen. De Minister kan de Commissie desgewenst vragen ook op overige zaken
betreffende dit programma te adviseren.
De Commissie bestaat, naast de voorzitter, uit twee tot zes personen. De samenstelling
is bekendgemaakt in de Staatscourant (Stcrt. 2000, 108 en Stcrt. 2001, 51). De voorzitter
en de leden zijn voor een termijn van vier jaar benoemd. Ze zijn te allen tijde opnieuw
benoembaar.
Een lid van de Commissie neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van
het advies indien hij een persoonlijk belang heeft bij de beschikking op de aanvraag.
Overigens stelt de Commissie haar eigen werkwijze vast. De Minister kan waarnemers
aanwijzen die het recht hebben de vergaderingen van de Commissie bij te wonen, en
voorziet in het secretariaat van de Commissie.
In afwijking van artikel 8, tweede lid, van de SMEG worden de aanvragen niet behandeld in volgorde van binnenkomst, maar
op basis van een tendersysteem. De Commissie toetst de aanvragen die voldoen aan de
criteria van de SMEG en van dit programma in eerste instantie aan de innovativiteit
van het project:
-
a. Een project dient een nieuw idee of een nieuwe technologie in het kader van dit programma
te omvatten. Dit houdt in dat, indien een soortgelijk project als terzake waarvan
reeds eerder subsidie is toegekend, wordt ingediend, dit project niet zal worden gehonoreerd.
-
b. Daarnaast dient het ook te voldoen aan een algemene innovativiteitseis, in die zin,
dat het project betrekking dient te hebben op een voor Nederland technisch of organisatorisch
nieuw concept, met als resultaat een besparing op transport.
De aanvragen die voldoen aan de innovativiteitseis worden zodanig gerangschikt dat
een project hoger wordt gerangschikt naarmate het meer voldoet aan de volgende criteria:
-
a. Effect van het project op het milieu. Het betreft de mate waarin een vermindering
optreedt van de uitstoot van CO2 en NOx door reductie van tonkilometers als gevolg van het project en de wijze waarop dit
aannemelijk wordt gemaakt (meetmethode);
-
b. De mate van innovativiteit van het project;
-
c. Slaagkans van het project. Toetsing vindt plaats op de volgende onderdelen:
- -
Technische haalbaarheid. Indien er sprake is van een (proef)project met een zeker
technisch gehalte in de maatregelen gaat het om de mate waarin de voorgestelde technologische
maatregelen in de ogen van de Commissie haalbaar zijn;
- -
Organisatorische haalbaarheid. Het gaat om de vraag of de aanvrager in staat wordt
geacht om het projectvoorstel organisatorisch ten uitvoer te brengen;
- -
Economische haalbaarheid. Het gaat om de vraag of de aanvrager financieel in staat
is het project uit te voeren;
-
d. De mate waarin de projectresultaten elders in de markt toegepast kunnen worden. Hierbij
gaat het om de representativiteit van het desbetreffende bedrijf of samenwerkingsverband
met betrekking tot tonkilometerreductie.
Bij het opstellen van de rangschikking wegen alle genoemde criteria even zwaar.
De Commissie brengt advies uit over het geheel van alle door de Minister niet afgewezen
aanvragen en adviseert de Minister subsidie te verlenen in volgorde van rangschikking.
De Commissie adviseert negatief over aanvragen die niet voldoen aan de innovativiteitseis.
De Minister zal het advies van de Commissie volgen, tenzij hij van mening is dat het
advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen, dan wel in strijd is met de SMEG of dit
programma. De Minister zal in de regel dan ook subsidie verlenen, beginnend bij de
hoogst gerangschikte aanvraag tot dat het subsidieplafond is bereikt.
5.2. Kennisoverdrachtprojecten
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
Aanvragen voor kennisoverdrachtprojecten worden door de Minister beoordeeld. Conform
artikel 8 van de SMEG geldt hierbij het zogenaamde `wie het eerst komt, het eerst
maalt'-principe, tot het subsidieplafond is bereikt. Als datum van ontvangst geldt
de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften voor indiening.
Ten einde voor honorering in aanmerking te komen dient een kennisoverdrachtproject
te passen binnen de doelstellingen van dit programma en in ieder geval ook te voldoen
aan de volgende criteria:
-
a. Reële slaagkans van het project. Hierbij wordt met name gekeken naar de expertise
en capaciteiten van de aanvrager, en naar de organisatorische en financiële haalbaarheid
van het project.
-
b. Het moet gaan om het daadwerkelijk en actief overdragen van informatie. Hierbij kan
worden gedacht aan het organiseren van voorlichtingsdagen, workshops, presentaties,
cursussen en dergelijke. Het enkel genereren van kennis of ter beschikking stellen
van informatie is niet voldoende.
-
c. De totale kosten van het project dienen in redelijke verhouding te staan tot de beoogde
baten van het project, die tot uitdrukking komen in de doelstelling van het project.
6. Subsidiabele kosten
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
- -
Haalbaarheidsprojecten
Als projectkosten voor haalbaarheidsprojecten worden uitsluitend in aanmerking genomen
de volgende rechtstreeks aan de uitvoering van het haalbaarheidsproject toe te rekenen,
na de indiening van de aanvraag door een subsidieontvanger gemaakte en betaalde kosten:
-
a. Loonkosten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een uurloon, berekend op basis
van het bruto jaarloon bij een volledige dienstbetrekking volgens de kolommen 3, 4
en 13 van de loonstaat van het betrokken personeel, exclusief volledige winstafhankelijke
uitkeringen, verhoogd met het wettelijke dan wel op de grond van een individuele of
collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, en van
1600 productieve uren per jaar;
-
b. Kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen,
exclusief winstopslagen bij transacties binnen een groep;
-
c. Aan derden verschuldigde kosten ter zake van studies en onderzoeksactiviteiten, exclusief
winstopslagen bij transacties binnen een groep;
-
d. Een opslag voor algemene kosten, ter grootte van 30% van de onder a bedoelde kosten.
- -
Demonstratieprojecten
Als projectkosten voor demonstratieprojecten worden uitsluitend in aanmerking genomen
de volgende rechtstreeks aan de uitvoering van het demonstratieproject toe te rekenen,
na indiening van de aanvraag door een subsidieontvanger gemaakte en betaalde kosten:
-
a. Loonkosten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een uurloon, berekend op basis
van het bruto jaarloon bij een volledige dienstbetrekking volgens de kolommen 3, 4
en 13 van de loonstaat van het betrokken personeel, exclusief volledige winstafhankelijke
uitkeringen, verhoogd met het wettelijke dan wel op de grond van een individuele of
collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, en van
1600 productieve uren per jaar;
-
b. Kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen,
exclusief winstopslagen bij transacties binnen een groep;
-
c. Kosten van aangeschafte machines en apparatuur, met dien verstande dat wordt uitgegaan
van de aan het samenwerkingsproject toe te rekenen leasetermijnen, met uitzondering
van financieringskosten, of afschrijvingstermijnen, berekend op basis van de historische
aanschafwaarde exclusief winstopslag bij transacties binnen een groep, een lineaire
afschrijvingsmethode en een levensduur van vijf jaar;
-
d. Kosten van nieuw te bouwen gebouwen, dan wel aan te kopen gebouwen, voorzover deze
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het project. Voor het bepalen van de subsidiabele
kosten van deze gebouwen wordt de voorgenomen projectduur afgezet tegen de afschrijvingstermijn.
De hieruit volgende verhouding is het deel van de totale bouwkosten, dan wel aankoopkosten,
dat als subsidiabele projectkosten wordt gezien. Hierbij wordt uitgegaan van afschrijvingstermijn
van 20 jaar;
-
e. Aan derden verschuldigde kosten ter zake van studies en onderzoeksactiviteiten, exclusief
winstopslagen bij transacties binnen een groep;
-
f. Een opslag voor algemene kosten, groot 30% van de onder a bedoelde kosten.
- -
Kennisoverdrachtprojecten
Als projectkosten voor kennisoverdrachtprojecten worden uitsluitend in aanmerking
genomen de volgende rechtstreeks aan de uitvoering van het kennisoverdrachtproject
toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag door een subsidieontvanger gemaakte
en betaalde kosten:
-
a. Loonkosten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een uurloon, berekend op basis
van het bruto jaarloon bij een volledige dienstbetrekking volgens de kolommen 3, 4
en 13 van de loonstaat van het betrokken personeel , exclusief volledige winstafhankelijke
uitkeringen, verhoogd met het wettelijke dan wel op de grond van een individuele of
collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, en van
1600 productieve uren per jaar;
-
b. Aan derden verschuldigde kosten ter zake van studies en onderzoeksactiviteiten en
van gehuurd materieel, zaalhuur, en dergelijke, exclusief winstopslagen bij transacties
binnen een groep;
-
c. Een opslag voor algemene kosten, groot 30% van de onder a bedoelde kosten.
Voor alle projecten geldt dat de kosten in aanmerking worden genomen met inbegrip
van omzetbelasting, indien de subsidieontvanger die de kosten heeft gemaakt deze omzetbelasting
niet kan verrekenen met door hem af te dragen omzetbelasting.
7. Subsidiebedragen
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
Per deelproject gelden de volgende percentages:
- -
Haalbaarheidsprojecten
Rechtspersonen en ondernemingen, niet zijnde een rechtspersoon, die als zodanig staan
ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel: 75% van de subsidiabele
projectkosten, met een subsidiemaximum van € 27.227,-.
Samenwerkingsverbanden en brancheorganisaties: 75% van de subsidiabele projectkosten,
met een subsidiemaximum van € 68.067,-.
Indien de aanvrager een kleine of middelgrote onderneming betreft in de zin van verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de
toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine
en middelgrote ondernemingen (PbEG L 10), of, indien het gehele samenwerkingsverband
bestaat uit louter kleine en middelgrote ondernemingen in de zin van genoemde verordening,
kan het percentage tot 85% worden verhoogd, voor zover de subsidiemaxima van respectievelijk
€ 27.227,- en € 68.067,- niet worden overschreden.
- -
Demonstratieprojecten
Rechtspersonen, ondernemingen niet zijnde een rechtspersoon die als zodanig staan
ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, samenwerkingsverbanden
en brancheorganisaties: 25% van de subsidiabele projectkosten, met een subsidiemaximum
van € 158.823,-.
Indien de aanvrager een kleine of middelgrote onderneming betreft in de zin van de
hiervoor genoemde verordening of, indien het gehele samenwerkingsverband bestaat uit
louter kleine en middelgrote ondernemingen in de zin van genoemde verordening, kan
het percentage tot 35% worden verhoogd, voor zover het subsidiemaximum van € 158.823,-
niet wordt overschreden.
- -
Kennisoverdrachtprojecten
Samenwerkingsverbanden en brancheorganisaties: 90% van de subsidiabele projectkosten,
met een maximum van € 113.445,-. Indien het gehele samenwerkingsverband bestaat uit
louter kleine en middelgrote ondernemingen in de zin van meermalen genoemde verordening,
kan het percentage tot 100% worden verhoogd, voor zover het subsidiemaximum van €
113.445,- niet wordt overschreden.
Indien ter zake van het project of een deel daarvan reeds door een ander bestuursorgaan
of de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verstrekt, wordt slechts
een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt, dat het totaal van subsidiebedragen niet
meer bedraagt dan de hierboven in de overeenkomende gevallen genoemde percentages.
De Minister wijst subsidieaanvragen af voor zover door verstrekking van de gevraagde
subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.
8. Subsidieplafond
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
Het subsidieplafond voor de derde aanvraagperiode van het programma bedraagt € 907.560,-
voor haalbaarheidsprojecten en demonstratieprojecten gezamenlijk en € 453.780,- voor
kennisoverdrachtprojecten.
9. Rapportages, voorschotten en eindafrekening
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
Ten opzichte van de SMEG gelden de volgende afwijkende regels met betrekking tot rapportages,
voorschotten en declaraties:
-
a. Van het bedrag, bedoeld in artikel 11, onderdeel d, van de SMEG, kan maximaal 80%
bij wijze van voorschot worden verleend op basis van kasprognoses voor de totale duur
van het project, voor zover de in enig begrotingsjaar beschikbare kasruimte dit toelaat.
Het verzoek om uitbetaling van een voorschot moet binnen vier maanden na ontvangst
van de beschikking tot subsidieverlening schriftelijk worden ingediend met gebruikmaking
van een bij de programmabeheerder verkrijgbaar formulier. Het verzoek gaat vergezeld
van alle bescheiden die blijkens de beschikking tot subsidieverlening met het verzoek
moeten worden meegezonden. Uitbetaling van het voorschot wordt geweigerd indien de
hiervoor bedoelde bescheiden ontbreken.
-
b. De subsidieontvanger brengt na afloop van een periode van zes maanden schriftelijk
verslag uit omtrent de uitvoering van het demonstratie- of kennisoverdrachtproject.
Tevens dient de subsidieontvanger een declaratie in, waaruit de daadwerkelijke gemaakte
en betaalde kosten blijken.
-
c. Binnen een maand na afloop van de uitvoering van het haalbaarheidsproject dient de
subsidieontvanger een eindrapportage in die betrekking heeft op het haalbaarheidsproject,
alsmede een einddeclaratie met accountantsverklaring conform het controleprotocol
dat door de programmabeheerder wordt verstrekt.
-
d. Binnen drie maanden na afloop van de uitvoering van het demonstratie- of kennisoverdrachtproject
dient de subsidieontvanger een eindrapportage in die betrekking heeft op het demonstratie-
en/of kennisoverdrachtproject, alsmede een einddeclaratie met accountantsverklaring
conform het controleprotocol dat door de programmabeheerder wordt verstrekt.
10. Inwerkingtreding
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 februari 2002.