Antwoord
[Regeling vervallen per 07-12-2011]
Ten aanzien van privaatrechtelijke onderwijsinstellingen is goedgekeurd dat zij ter
zake van het beschikken over gebouwen die worden gebruikt voor het verstrekken van
wettelijk geregeld onderwijs niet in de heffing van omzetbelasting worden betrokken,
onder de voorwaarde dat zij de omzetbelasting die met betrekking tot de aanschaf van
de grond of de vervaardiging van de gebouwen in rekening is gebracht, niet in aftrek
brengen.
In het Besluit van 30 maart 1999, nr. VB/1999/0696 (Infobulletin nr. 99/299) is aangegeven,
dat onder ‘wettelijk geregeld onderwijs’ wordt verstaan: het onderwijs als bedoeld
in artikel 11, eerste lid, onderdeel o, 1°, van de Wet. Verder is in genoemd Besluit
aangegeven dat als een gebouw behalve voor het verstrekken van wettelijk geregeld
onderwijs ook voor andere activiteiten – waaronder het verstrekken van onderwijs dat
op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel o, 2°, van de Wet is vrijgesteld –
wordt gebruikt, de hiervoor bedoelde goedkeuring kan worden toegepast naar rato van
de mate, waarin het gebouw wordt gebruikt voor het verstrekken van wettelijk geregeld
onderwijs.
De in het Besluit van 30 maart 1999, nr. VB/1999/0696, vermelde term ‘andere activiteiten’
behoeft niet restrictief te worden geïnterpreteerd. Onder deze term valt ook het door
een onderwijsinstelling exploiteren van een kantine.
De school mag de integratieheffing derhalve achterwege laten naar rato van het gebruik
van de nieuwe onroerende zaak voor het verstrekken van wettelijk geregeld onderwijs.