Stcrt. 2006, 212, datum inwerkingtreding 31-10-2006, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot 01-04-2006.
1 Een verzoeker die zijn optieverklaring of naturalisatieverzoek in Nederland of in
het buitenland dient in te dienen, is min- en onvermogend als bedoeld in artikel 3,
tweede lid, van het Besluit optie en naturalisatiegelden 2002, indien hij aan de hand
van een inkomensverklaring van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 1 van
de Wet op de rechtsbijstand, aantoont dat zijn inkomen niet uitkomt boven de op hem
toepasselijke norm ingevolge de Wet werk en bijstand, dan wel een verklaring bijstandsgerechtigden
en asielzoekers, alsmede de meest recente uitkeringsstrook overlegt.
2 Bij de vaststelling van het inkomen en vermogen van de verzoeker wordt mede in aanmerking
genomen het inkomen van de echtgenoot of echtgenote, tenzij deze duurzaam van de verzoeker
gescheiden leeft, en van de persoon met wie de verzoeker duurzaam een gezamenlijke
huishouding voert, tenzij tussen deze en de verzoeker een bloedverwantschap in de
eerste of tweede graad bestaat.
3 Bij gemeenschappelijk verzoek worden de verzoekers gelijkgesteld met min- en onvermogenden
indien hun gezamenlijke inkomen minder is dan de op hen toepasselijke norm ingevolge
de Wet werk en bijstand.
4 Is de verzoeker een betalingsplichtige minderjarige dan zijn de vorige leden van toepassing
op de persoon die jegens hem onderhoudsplichtig is.