Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap

Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2004.
Geldend van 13-04-2004 t/m 31-12-2005

Regeling van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 13 maart 2003, nr. 5213867/03/6, ter uitvoering van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002 en het Besluit bewijs omtrent toelating

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 2

Tenzij in deze regeling anders is bepaald, oefent de uitvoeringsautoriteit de hem in het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002 en het Besluit bericht omtrent toelating opgedragen werkzaamheden uit in overeenstemming met de Handleiding, alsmede met de nadere instructies terzake die in het betreffende Rijksdeel gelden. Hoofden van diplomatieke en consulaire posten oefenen deze werkzaamheden uit in overeenstemming met de Handleiding en de nadere instructies, die in Nederland van kracht zijn, met inachtneming van de bijzondere regels die de Minister van Buitenlandse Zaken daarbij heeft vastgesteld.

Hoofdstuk II. Voorschriften met betrekking tot het Besluit verkrijging en verlies van het Nederlanderschap

Afdeling I. Inlichtingen omtrent de behandeling van optieverklaringen

Artikel 3

  • 2 De uitvoeringsautoriteiten gevestigd op de Nederlandse Antillen of Aruba zenden tevens onverwijld afschriften van de optieverklaringen en de bevestigingen van de verkrijging van het Nederlanderschap aan de Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen dan wel de Minister van Justitie van Aruba op de door deze aan te geven wijze.

  • 4 De uitvoeringsautoriteiten gevestigd op de Nederlandse Antillen of Aruba zenden de naturalisatieadviezen bedoeld in het eerste lid van artikel 43 en artikel 49 van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap alsmede van de daarbij behorende documenten op de door het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst aan te geven wijze aan de Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen dan wel de Minister van Justitie van Aruba. Deze zorgen voor een spoedige doorzending aan de Minister.

  • 5 Het hoofd onderzoekt regelmatig de wijze van afdoening van de optieverklaringen. De uitvoeringsautoriteiten verlenen daaraan medewerking.

Afdeling II. Bekendmaking van optiebevestigingen en verleningen van het Nederlanderschap

Artikel 4

  • 1 De uitvoeringsautoriteit bij wie een optieverklaring wordt ingediend, reikt binnen gerede tijd de bevestiging van de optieverklaring aan de optant uit of verzendt deze binnen gerede tijd per post aan de optant.

  • 2 De bevestigingen van optieverklaringen, namens een minderjarige door zijn wettelijke vertegenwoordiger afgelegd, worden verzonden naar het adres van deze vertegenwoordiger.

  • 3 Gehele of gedeeltelijke weigering van de optieverklaring maakt hij bekend door uitreiking van het besluit of door toezending daarvan per aangetekende post.

  • 4 De bevestiging wordt opgesteld overeenkomstig het daarvoor vastgestelde modelformulier en de overige daarvoor door de Minister gestelde regels betreffende de vormgeving van dit formulier.

Artikel 5

De uitvoeringsautoriteit die een optieverklaring heeft bevestigd aan de persoon, die bij hem een optieverklaring heeft afgelegd, of aan wie de verlening van het Nederlanderschap door een persoon, die door zijn tussenkomst is genaturaliseerd, is medegedeeld, kan de betrokken persoon uitnodigen voor een bijeenkomst waarin deze verkrijging of verlening op ceremoniële wijze wordt gevierd. Hij doet daarvan melding aan mijn ministerie ter attentie van het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Afdeling III. Vrijstellingen van de afstandsverplichting

Artikel 6

  • 1 Het doen van afstand als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet zal met inachtneming van artikel 9, derde lid, niet worden verlangd, indien:

    • a. de verzoeker de nationaliteit bezit van een Staat in wiens wetgeving de verkrijging van het Nederlanderschap leidt tot het verlies van die nationaliteit,

    • b. de verzoeker de nationaliteit bezit van een Staat wiens wetgeving of rechtspraktijk geen afstand van nationaliteit toestaat,

    • c. de verzoeker eerst na de verkrijging van het Nederlanderschap afstand kan doen,

    • d. de verzoeker aantoont, dat hij voor het doen van afstand een betaling moet doen van zodanige hoogte dat hij daardoor een substantieel financieel nadeel zal lijden,

    • e. de verzoeker aantoont, dat hij door het doen van afstand zodanige vermogensrechtelijke rechten, waaronder erfrechtelijke aanspraken, die hij thans in het land van oorsprong bezit, zal verliezen dat hij daardoor een substantieel financieel nadeel zal lijden,

    • f. de verzoeker aantoont, dat hij slechts afstand van zijn oorspronkelijke nationaliteit zal kunnen doen nadat hij aldaar zijn militaire dienstplicht heeft vervuld of deze heeft afgekocht,

    • g. van de verzoeker niet verlangd kan worden dat hij contact opneemt met de autoriteiten van de Staat waarvan hij de nationaliteit bezit,

    • h. de verzoeker onderdaan is van een Staat die door Nederland niet wordt erkend.

  • 2 Indien de verzoeker aantoont, dat hij andere bijzondere en objectief waardeerbare redenen heeft om geen afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit, dan legt de uitvoeringsautoriteit die aan de Minister ter beoordeling voor.

  • 3 Bij de bepaling dat een Staat een wetgeving of rechtspraktijk heeft als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, b en c, wordt gebruik gemaakt van de in de Handleiding en nadere instructies gegeven landeninformatie terzake.

  • 4 Indien het betreft een geval als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder c, dient de verzoeker zich bij zijn verzoek tot naturalisatie bereid te verklaren om na de totstandkoming van de naturalisatie het mogelijke te zullen doen om zijn andere nationaliteit of nationaliteiten te verliezen, tenzij op hem een der andere in het eerste lid genoemde gevallen van toepassing is.

Afdeling IV. Personen die als belanghebbenden in de zin van artikel 66, vijfde lid, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap kunnen worden aangemerkt

Artikel 7

Onder rechtstreeks betrokken persoon wordt eveneens verstaan, voor zover zij daarbij een rechtstreeks belang hebben, degene die met de persoon op wie het voornemen tot intrekking rechtstreeks betrekking heeft, een duurzame relatie heeft en bij hem duurzaam inwonend is, als ook de bij deze persoon inwonende minderjarige stiefkinderen.

Hoofdstuk III. Voorschriften met betrekking tot het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002

Artikel 8

  • 1 De uitvoeringsautoriteiten bij wie een optieverklaring of naturalisatieverzoek wordt ingediend, zijn gemandateerd om, voor zover een wettelijk voorschrift of de aard van de bevoegdheid zich daartegen niet verzet, namens de Minister alle beslissingen te nemen, stukken af te doen en brieven te tekenen ten aanzien van de aangelegenheden voortvloeiend uit de artikelen 2, 3, 4, 5 en 6 van het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002. Tot deze aangelegenheden wordt tevens gerekend de buitenbehandelingstelling van een optieverklaring of naturalisatieverzoek wegens de niet-betaling van de verschuldigde gelden.

  • 2 De uitvoeringsautoriteiten houden aantekening van de gevallen waarin ontheffing is verleend.

Artikel 9

De uitvoeringsautoriteit kan van de in het voorgaande artikel bedoelde bevoegdheden ondermandaat verlenen aan onder hem ressorterende functionarissen, voor zover dat in overeenstemming is met de aard van de werkzaamheden van die functionarissen en de aard van de bevoegdheid zich daartegen niet verzet.

Artikel 10

  • 2 Bij de vaststelling van het inkomen en vermogen van de verzoeker wordt mede in aanmerking genomen het inkomen van de echtgenoot of echtgenote, tenzij deze duurzaam van de verzoeker gescheiden leeft, en van de persoon met wie de verzoeker duurzaam een gezamenlijke huishouding voert, tenzij tussen deze en de verzoeker een bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat.

  • 3 Bij gemeenschappelijk verzoek worden de verzoekers gelijkgesteld met min- of onvermogenden indien hun gezamenlijke netto-inkomen minder is dan de op hen toepasselijke norm van de Algemene Bijstandswet.

  • 4 Is de verzoeker een betalingsplichtige minderjarige dan zijn de vorige leden van toepassing op de persoon die jegens hem onderhoudsplichtig is.

Artikel 11

  • 2 Bij de vaststelling van het inkomen en vermogen van de verzoeker wordt mede in aanmerking genomen het inkomen en vermogen van de echtgenoot of echtgenote, tenzij deze duurzaam van de verzoeker gescheiden leeft, en van de persoon met wie de verzoeker duurzaam een gezamenlijke huishouding voert, tenzij tussen deze en de verzoeker een bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat.

  • 3 Bij gemeenschappelijk verzoek worden de verzoekers gelijkgesteld met min- of onvermogenden indien hun gezamenlijke netto-inkomen minder is dan de op hen toepasselijke norm vereist voor het opleggen van een aanslag in de inkomstenbelastingen.

  • 4 Is de verzoeker een betalingsplichtige minderjarige dan zijn de vorige leden van toepassing op de persoon die jegens hem onderhoudsplichtig is.

Artikel 12

[Treedt in werking op 01-10-2006]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 13

  • 1 Met uitzondering van de hoofden van de diplomatieke en consulaire posten dragen de uitvoeringsautoriteiten de in artikel 8, eerste lid, van het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002 bedoelde geldbedragen uiterlijk op de eerste werkdag van de tweede maand na de dag van inning af door overboeking op een door het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst aan te geven bankrekening. Hij meldt de afdrachtplichtige de ontvangst en geeft, na controle van de juistheid van deze bedragen, daarvan kwijting.

  • 2 De hoofden van de diplomatieke en consulaire posten dragen de in artikel 8, eerste lid, van het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002 bedoelde geldbedragen uiterlijk op de eerste werkdag van de tweede maand na de dag van inning af aan de Minister van Buitenlandse Zaken ter overboeking op een door het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst aan te geven bankrekening.

  • 3 Het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst kan op verzoek van een uitvoeringsautoriteit met hem andere tijdstippen en perioden van afdracht overeenkomen.

Hoofdstuk IV. Voorschriften met betrekking tot het Besluit bericht omtrent toelating

Artikel 14

  • 1 Tot het afgeven van berichten omtrent toelating is in Nederland bevoegd het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

  • 2 Tot het afgeven van berichten omtrent toelating zijn in de Nederlandse Antillen bevoegd de chefs van de vreemdelingendiensten in de eilandgebieden.

Artikel 15

De uitvoeringautoriteiten dienen verzoeken om een bericht omtrent toelating in met gebruikmaking van de modelformulieren die daarvoor in de bijlage bij de Handleiding zijn gegeven.

Slotbepalingen

Artikel 16

De Machtigingsregeling naturalisatie en naturalisatiegelden 1998 vervalt.

Artikel 17

  • 1 Deze regeling wordt met de toelichting in de Staatscourant, het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en het Afkondigingsblad van Aruba geplaatst.

  • 2 Deze regeling treedt, met uitzondering van artikel 12 en artikel 14, derde lid, in werking met ingang van 1 april 2003; artikel 6 is slechts van toepassing op Nederland en de Nederlandse Antillen.

  • 3 Deze regeling wordt aangehaald als Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap.

Den Haag, 13 maart 2003

De

Minister

voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

H.P.A. Nawijn