Besluit naturalisatietoets

Geraadpleegd op 19-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-10-2010.
Geldend van 01-04-2007 t/m 09-10-2010

Besluit van 15 april 2002, houdende regels ter uitvoering van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (Besluit naturalisatietoets)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van de Staatssecretaris van Justitie van 31 januari 2002, Directie Wetgeving, nr. 5140649/01/6;

Gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, en artikel 23 van de Rijkswet op het Nederlanderschap;

De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 8 maart 2002, nr. W03.02.0053/I/K);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie van 9 april 2002, Directie Wetgeving, nr. 5157553/02/6;

De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

Artikel 2

  • 1 Een verzoeker beschikt over voldoende kennis van de taal alsmede van de staatsinrichting en maatschappij als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, indien hij beschikt over een zodanige mate van kennis van de taal alsmede van de staatsinrichting en maatschappij, dat hij zelfstandig in de Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse samenleving kan functioneren.

  • 2 Of hij beschikt over de mate van kennis van de taal alsmede van de staatsinrichting en maatschappij, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld aan de hand van een door Onze Minister op te stellen naturalisatietoets. Onze Minister stelt de naturalisatietoets voor de Nederlandse Antillen en Aruba vast na overleg met de Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk de Minister van Justitie van Aruba.

  • 3 De toets van de kennis van de taal omvat een onderzoek naar:

    • a. spreekvaardigheid;

    • b. luistervaardigheid;

    • c. schrijfvaardigheid;

    • d. leesvaardigheid; en

    • e. in Nederland: gespreksvaardigheid.

  • 4 Onze Minister wijst de ambtenaren, autoriteiten of instellingen aan die de naturalisatietoets afnemen. Indien de plaatselijke omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan Onze Minister in overeenstemming met de Minister die het aangaat de beoordeling of de verzoeker beschikt over de mate van kennis van de taal alsmede van de staatsinrichting en maatschappij, bedoeld in het eerste lid, opdragen aan de autoriteit of ambtenaar die het verzoek om verlening van het Nederlanderschap in ontvangst neemt.

Artikel 3

  • 1 Van het afleggen van een naturalisatietoets is vrijgesteld de verzoeker die kan aantonen dat:

    • a. hij valt onder de Wet van 9 september 1976 (Stb. 1976, 468) betreffende de positie van Molukkers;

    • b. hij, na onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse taal, dan wel – indien de verzoeker in de Nederlandse Antillen of Aruba hoofdverblijf heeft – in de taal die op het eiland van hoofdverblijf naast het Nederlands gangbaar is, in het bezit is gesteld van een op wettelijke basis uitgereikt diploma of getuigschrift van afronding van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger onderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs of leerlingwezen;

    • c. hij in het bezit is van een diploma staatsexamen Nederlands als Tweede taal, programma I dan wel programma II als bedoeld in artikel 7.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

    • d. hij in het bezit is van een certificaat als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Wet inburgering nieuwkomers, indien uit de vermelding daarop blijkt dat tenminste de volgende niveaus zijn behaald:

      • 1°. voor de onderdelen «Luisteren», «Spreken» en «Lezen» en «Schrijven» van de eindtermen Referentiekader Nederlands als Tweede Taal: niveau 2:

      • 2°. voor het onderdeel «Maatschappij Oriëntatie»: het niveau van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van die wet;

    • e. met toepassing van artikel 5, tweede lid, van de Wet inburgering nieuwkomers ten aanzien van hem is besloten het vaststellen van een inburgeringsprogramma achterwege te laten, omdat tijdens het inburgeringsonderzoek aannemelijk is geworden dat hij de kennis, het inzicht en de vaardigheden die hij door het deelnemen aan een inburgeringsprogramma zou kunnen verwerven, reeds in voldoende mate op een andere wijze heeft verworven;

    • f. hij een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wet inburgering nieuwkomers met goed gevolg heeft afgelegd, als gevolg waarvan hij beschikt over een besluit, inhoudende dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma achterwege wordt gelaten;

    • g. hij met toepassing van artikel 3, derde lid, onder a, van de Wet inburgering nieuwkomers wegens psychische of lichamelijke redenen voor onbepaalde duur is ontheven van de verplichting een inburgeringsprogramma te volgen;

    • h. hij in het bezit is van het inburgeringsdiploma, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wet inburgering met daarop de vermelding dat de vaardigheden in de Nederlandse taal op het niveau A2 van het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen zijn verworven,

    • i. hij in het bezit is van het document, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het Besluit inburgering;

    • j. hij ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inburgering;

    • k. hij in het bezit is van een met een van de in onderdeel b genoemde diploma’s of getuigschriften vergelijkbaar diploma of een ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in België, mits een voldoende is behaald voor het vak Nederlandse taal;

    • l. hij in het bezit is van een met een van de in onderdeel b genoemde diploma’s of getuigschriften vergelijkbaar diploma of een ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in Suriname, mits een voldoende is behaald voor het vak Nederlands;

    • m. hij in het bezit is van het diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school (Trb. 1957, 246), voorzover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald; of

    • n. hij in het bezit is van het getuigschrift Internationaal Baccalaureate Middle Years Certificate, International General Certificate of Secondary Education of Internationaal Baccalaureaat, indien daartoe een cursus Engels-Nederlandstalig onderwijs of een cursus Internationaal Baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en voor dat vak een voldoende is behaald.

  • 2 Bij een certificaat als bedoeld in het eerste lid, onder d, legt de verzoeker de verklaring over van het Regionaal Opleidingencentrum op grond waarvan het certificaat is afgegeven.

  • 3 Bij ministeriële regeling kan worden voorzien in gedeeltelijke vrijstelling van de naturalisatietoets op grond van andere diploma’s, certificaten of documenten dan genoemd in het eerste en het tweede lid.

Artikel 4

  • 1 Het verzoek wordt niet afgewezen om de reden dat de naturalisatietoets niet is behaald, indien ten genoegen van Onze Minister is aangetoond dat:

    • a. de verzoeker door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, niet binnen vijf jaar in staat is de naturalisatietoets te behalen; of

    • b. het op grond van door de verzoeker geleverde inspanningen voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is de naturalisatietoets te behalen.

Artikel 5

  • 1 Indien de verzoeker de naturalisatietoets met goed gevolg heeft afgelegd, wordt hem in Nederland uitgereikt het inburgeringsdiploma, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wet inburgering met daarop de vermelding dat de vaardigheden in de Nederlandse taal op het niveau A2 van het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen zijn verworven, en op de Nederlandse Antillen en Aruba een certificaat. Op het certificaat worden de onderdelen vermeld, die door de verzoeker met goed gevolg zijn afgelegd. Bij ministeriële regeling wordt voor het certificaat een model vastgesteld.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde inburgeringsdiploma alsmede het certificaat met de aantekening dat de verzoeker beschikt over de vereiste kennis van de Nederlandse taal worden in het kader van een verzoek om naturalisatie in het gehele Koninkrijk erkend.

  • 3 Het certificaat met de aantekening dat de verzoeker beschikt over de vereiste kennis van de Engelse of Papiamentse taal wordt in het kader van zijn verzoek om naturalisatie alleen erkend op de eilanden waar die taal naast het Nederlands gangbaar is.

Artikel 6

Bij ministeriële regeling kunnen, de Ministers van Justitie van de Nederlandse Antillen en van Aruba gehoord, ter uitvoering van dit besluit nadere regels worden gesteld.

Artikel 7

Dit besluit is van toepassing op verzoeken om verlening van het Nederlanderschap die op of na de datum van inwerkingtreding van dit besluit zijn ingediend.

Artikel 8

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan en voor elk van de landen van het Koninkrijk verschillend kan worden vastgesteld. Dit besluit treedt niet eerder in werking dan de bij Rijkswet van 21 december 2000 (Stb. 618) gewijzigde artikelen 8, eerste lid, aanhef en onder d, en 23 van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 15 april 2002

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de vijfentwintigste april 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals