Rijkswet op de consulaire tarieven

Geraadpleegd op 30-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-04-2015 en zichtdatum 22-08-2021.
Geldend van 10-10-2010 t/m heden

Rijkswet van 18 april 2002, houdende bepalingen omtrent de tarieven voor consulaire dienstverlening

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de bepalingen betreffende de heffing van kanselarijrechten die zijn neergelegd in de Wet op de Kanselarijrechten 1948 te vervangen door een vereenvoudigd tariefstelsel;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder

  • 1°. Onze Minister: Onze Minister van Buitenlandse Zaken,

  • 2°. de Gevolmachtigde Minister: de Gevolmachtigde Minister van Aruba, Curaçao of Sint Maarten in Nederland.

Artikel 2

  • 1 De belanghebbende is aan Onze Minister dan wel indien dat bij algemene maatregel van rijksbestuur is bepaald aan de Gevolmachtigde Minister een bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen vergoeding verschuldigd voor het verlenen van de bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur aangeduide diensten met betrekking tot:

    • a. de uitoefening van de bij of krachtens de Consulaire Wet aan consulaire ambtenaren verleende bevoegdheden,

    • b. het verstrekken van consulaire verklaringen met het oog op het vervoeren van een stoffelijk overschot of een urn,

    • c. het verstrekken van verklaringen omtrent de burgerlijke staat en andere de persoon betreffende gegevens die tot bewijs strekken,

    • d. het verlenen van bijstand, zoals bemiddeling bij het oplossen van financiële en andere de belanghebbende betreffende problemen die verband houden met het verblijf in het buitenland,

    • e. het verschaffen van informatie en het bemiddelen bij het verkrijgen daarvan anders dan in het kader van de toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur,

    • f. het legaliseren en verifiëren van documenten en het bemiddelen bij het doen legaliseren en verifiëren van documenten,

    • g. het bemiddelen met het oog op het verrichten van rechtshandelingen en het verstrekken van verklaringen en andere documenten ten behoeve van belanghebbende door de bevoegde instanties van andere mogendheden,

    • h. de verlening van visa en

    • i. overige diensten verleend door Onze Minister dan wel de Gevolmachtigde Minister.

  • 2 De bepaling van de onderscheiden vergoedingen op grond van het eerste lid geschiedt zoveel mogelijk op grondslag van de werkelijke kosten die de gebruikelijke dienstverrichting meebrengt.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kunnen de diensten en de daarvoor in rekening te brengen vergoeding bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden aangeduid respectievelijk vastgesteld, indien Onze Minister de dienst in Nederland verricht.

Artikel 3

De vergoeding op grond van artikel 2 wordt verhoogd met een vergoeding voor:

  • a. reis- en verblijfskosten indien de dienst is verricht buiten de daartoe door Onze Minister dan wel de Gevolmachtigde Minister bestemde gebouwen en plaatsen,

  • b. kosten die niet zijn begrepen in de gebruikelijke dienstverrichting en

  • c. kosten die voortvloeien uit de inschakeling van derden bij het verrichten van de dienst.

Artikel 4

De vergoeding op grond van de artikelen 2 en 3 is verschuldigd, ook als de dienst door omstandigheden die niet aan Onze Minister dan wel de Gevolmachtigde Minister kunnen worden toegerekend niet is voltooid of de dienst niet tot het beoogde resultaat heeft geleid.

Artikel 5

Onze Minister dan wel de Gevolmachtigde Minister kan bepalen dat de vergoeding op grond van de artikelen 2 en 3 niet of niet geheel verschuldigd is, op verzoek van de belanghebbende die voor aanvang van de dienstverrichting zijn onvermogen aannemelijk maakt.

Artikel 6

  • 1 De vergoeding wordt vastgesteld en is verschuldigd in de valuta, waarin de bedragen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur dan wel algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2 zijn uitgedrukt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de vergoeding worden betaald in de valuta van het land waar de dienstverrichting heeft plaatsgevonden.

  • 3 Indien de omstandigheden in een land daartoe aanleiding geven, kan bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur worden bepaald dat de vergoeding wordt betaald in andere valuta dan de valuta, bedoeld in het tweede lid.

  • 4 De omrekening uit of naar de valuta, waarin de bedragen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur op grond van artikel 2 zijn uitgedrukt, geschiedt overeenkomstig de bij de vaststelling van de vergoeding bepaalde wisselkoers. Deze wisselkoers wordt zo veel mogelijk op grondslag van de koers van de dag bepaald.

Artikel 7

  • 1 De vergoeding op grond van artikel 2 is bij vooruitbetaling verschuldigd.

  • 2 De vergoeding op grond van artikel 3 wordt vastgesteld na beëindiging van de dienstverrichting. Onze Minister dan wel de Gevolmachtigde Minister kan verlangen dat voor de aanvang van de dienstverrichting zekerheid wordt gesteld en kan betaling van een of meer voorschotten vorderen.

Artikel 8

Nadere voorschriften voor de vaststelling en de betaling van de vergoeding kunnen worden vastgesteld bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur dan wel, indien toepassing is gegeven aan artikel 2, derde lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

Artikel 9

Onze Minister zendt binnen drie jaar na inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid, doelmatigheid en de effecten van de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen.

Artikel 11

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 18 april 2002

Beatrix

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de vierde juni 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals