Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden

[Regeling vervallen per 01-01-2007.]
[Regeling treedt (deels) in werking per 01-05-2003.]
Geraadpleegd op 14-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2002 en zichtdatum 11-11-2024.
Geldend van 01-05-2003 t/m 31-12-2006

Wet van 16 mei 2002, houdende regels inzake stankemissie in ontwikkelingsgebieden (Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels te stellen met betrekking tot beslissingen inzake vergunningen krachtens de Wet milieubeheer voor veehouderijen, voorzover het betreft de stankemissies van veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    agrarisch bedrijf: veehouderij of andere inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor het verbouwen van akkerbouw- of tuinbouwproducten;

    bijlage: bij deze wet behorende bijlage;

    dierenverblijf: al dan niet overdekte ruimte waarbinnen dieren worden gehouden;

    extensiveringsgebied: extensiveringsgebied als bedoeld in artikel 1 van de Reconstructiewet concentratiegebieden;

    kleinschalige nevenactiviteit: bij gemeentelijke verordening als zodanig aangewezen activiteit, die een organisatorische binding heeft met een agrarisch bedrijf en binnen de inrichting, of in de onmiddellijke nabijheid daarvan plaatsvindt;

    landbouwontwikkelingsgebied: landbouwontwikkelingsgebied, als bedoeld in artikel 1 van de Reconstructiewet concentratiegebieden;

    mestvarkeneenheid: eenheid die aangeeft met hoeveel mestvarkens een dier, behorende tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie, gelijkgesteld wordt wat betreft stankemissie;

    mestverwerkinginstallatie: een of meer tot een veehouderij behorende installaties waarin mest verwerkt wordt met een gezamenlijke verwerkingscapaciteit van ten hoogste 25 000 m3 mest per jaar;

    omrekeningsfactor: bij ministeriële regeling aan te wijzen factor die aangeeft hoeveel dieren, behorende tot de in die regeling genoemde diercategorie, die zijn gehuisvest in het daarbij vermelde huisvestingssysteem, gelijk worden gesteld met één mestvarkeneenheid;

    Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

    reconstructieplan: plan, als bedoeld in artikel 11 van de Reconstructiewet concentratiegebieden;

    stankhinder: gevolgen voor het milieu, die een veehouderij kan veroorzaken door de emissie van stank uit de tot de veehouderij behorende dierenverblijven en mestverwerkingsinstallatie;

    veehouderij: inrichting, die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en is bestemd voor het kweken, fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren;

    vergunning: vergunning krachtens artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

    verwevingsgebied: verwevingsgebied als bedoeld in artikel 1 van de Reconstructiewet concentratiegebieden.

  • 2 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder voor stank gevoelig object:

    • a. voor stank gevoelig object categorie I:

      • 1°. bebouwde kom met stedelijk karakter;

      • 2°. ziekenhuis, sanatorium en internaat;

      • 3°. objecten voor verblijfsrecreatie;

    • b. voor stank gevoelig object categorie II:

      • 1°. bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omvang in een overigens agrarische omgeving;

      • 2°. objecten voor dagrecreatie;

    • c. voor stank gevoelig object categorie III:

      verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent;

    • d. voor stank gevoelig object categorie IV:

      • 1°. woning, behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn;

      • 2°. verspreid liggende niet-agrarische bebouwing;

    • e. voor stank gevoelig object categorie V:

      woning, behorend bij een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn.

  • 4 Bij ministeriële regeling wordt aangegeven op welke wijze bij de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen:

    • a. de afstand tussen een veehouderij en een voor stank gevoelig object wordt bepaald;

    • b. stankemissie, veroorzaakt door de dierenverblijven en de mestverwerkingsinstallatie, wordt omgerekend in mestvarkeneenheden.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Bij beslissingen inzake de vergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij die geheel of gedeeltelijk is gelegen in een landbouwontwikkelingsgebied, verwevingsgebied of een extensiveringsgebied met het primaat natuur waarvoor een reconstructieplan is bekendgemaakt, betrekt het bevoegd gezag de stankhinder uitsluitend op de wijze die is aangegeven bij of krachtens de artikelen 3 tot en met 6.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Een vergunning voor een veehouderij wordt geweigerd, indien de afstand van de veehouderij tot een voor stank gevoelig object, behorend tot een van de categorieën I tot en met IV, dat niet tot de veehouderij behoort, minder bedraagt dan het aantal meters dat volgt uit de in de bijlage opgenomen berekeningsmethode.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt een vergunning niet geweigerd, indien:

    • a. het aantal dieren, dat overeenkomstig de voor de veehouderij geldende vergunning aanwezig mag zijn, van geen enkele van de diercategorieën toeneemt,

    • b. het aantal in de veehouderij overeenkomstig de voor de veehouderij geldende vergunning toegestane mestvarkeneenheden niet toeneemt en

    • c. de afstand tot een voor stank gevoelig object als bedoeld in het eerste lid niet afneemt.

  • 3 Indien:

    • a. voor een veehouderij een vergunning wordt aangevraagd als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer met het oog op uitbreiding van het aantal in de veehouderij te houden dieren van één of meer diercategorieën,

    • b. de afstand tussen de veehouderij en een voor stank gevoelig object, voorafgaand aan de uitbreiding, kleiner is dan overeenkomstig artikel 3, eerste lid, zou zijn toegestaan en

    • c. het aantal in de veehouderij overeenkomstig de voor de veehouderij geldende vergunningen toegestane mestvarkeneenheden zal afnemen door toepassing van bij de aanvraag aangegeven maatregelen die stankemissie reduceren en de afstand tussen de veehouderij en een voor stank gevoelig object na de uitbreiding niet kleiner wordt, wordt de vergunning slechts verleend indien de uitbreiding van het aantal dieren als gevolg van de verandering van de inrichting niet meer bedraagt dan de helft van het aantal dieren dat overeenkomt met de reductie van de stankemissie, uitgedrukt in mestvarkeneenheden, die door het toepassen van de bij de aanvraag aangegeven maatregelen bereikt wordt.

  • 4 In afwijking van het derde lid wordt de vergunning geweigerd, indien in een geval als bedoeld in dat lid, de afstand tussen de veehouderij en een voor stank gevoelig object kleiner is dan 50 meter, dan wel, indien deze meer bedraagt dan 50 meter, kleiner is dan de helft van de overeenkomstig het eerste lid toegestane afstand.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Onverminderd artikel 3, eerste lid, bedraagt de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie, waarvoor in de ministeriële regeling bedoeld in artikel 1 geen omrekeningsfactor is opgenomen, en een voor stank gevoelig object, ten minste de afstand die voor de betrokken diercategorie bij ministeriële regeling is aangegeven.

  • 2 De afstand tussen een veehouderij en een voor stank gevoelig object categorie V bedraagt ten minste 50 meter.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Met inachtneming van de artikelen 3, eerste lid, en 4, bedraagt de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf of een mestverwerkingsinstallatie tot de buitenzijde van een voor stank gevoelig object:

  • a. categorie I of II: ten minste 50 meter;

  • b. categorie III of IV: ten minste 25 meter.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Voor de toepassing van de artikelen 3 tot en met 5 wordt:

  • a. een woning die op of na 19 maart 2000 tot een veehouderij behoorde en daartoe niet meer behoort, gelijkgesteld met een gevoelig object, behorende tot dezelfde categorie als een bij die veehouderij behorende woning;

  • b. een woning, die op of na 19 maart 2000, in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen na die datum van een veehouderij en de sloop van bij die veehouderij behorende bedrijfsgebouwen, is gebouwd op een kavel die op die datum behoorde tot die veehouderij, gelijkgesteld met een gevoelig object, behorende tot dezelfde categorie als een bij die veehouderij behorende woning;

  • c. een kleinschalige nevenactiviteit en een zodanige activiteit die na het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van het agrarisch bedrijf op of na 19 maart 2000 is voortgezet of opgestart, gelijkgesteld met een gevoelig object, behorende tot dezelfde categorie als een bij een veehouderij behorende woning.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Een ministeriële regeling krachtens deze wet wordt vastgesteld door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Deze wet wordt aangehaald als: Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad wordt geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 16 mei 2002

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L. J. Brinkhorst

Uitgegeven zevenentwintigste juni 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Bijlage Berekeningsmethode voor de minimaal vereiste afstand tot een voor stank gevoelig object bij de aangegeven hoeveelheid mestvarkeneenheden

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

 

Categorie

Aantal mestvarkeneenheden (=mve's)

Afstand in meters (afronden op hele getallen)

1

I

0–150

100

2

I

151–1000

9,157 x (aantal mve's0,4804)

3

I

1001 en meer

7,387 x (aantal mve's0,5104)

4

II

0–240

100

5

II

241 en meer

6,995 x (aantal mve's0,489)

6

III

0–115

50

7

III

116–1000

5,929 x (aantal mve's0,4539)

8

III

1001 en meer

7,556 x (aantal mve's0,4189)

9

IV

0–500

50

10

IV

501–1000

0,439 x (aantal mve's0,7655)

11

IV

1001 en meer

3,013 x (aantal mve's0,4863)