De Europese Unie (EU) kent sinds vele jaren een research en development programma
ter bevordering van de concurrentiepositie van Europa op de wereldmarkt. Een van de
onderdelen van dat programma van de EU richt zich op de ontwikkeling van ‘human resources’
voor Europa.
Het aanvankelijke deelprogramma, genaamd ‘Human Capital and Mobility’, is met ingang
van 1995 vervangen door het programma ‘Training and Mobility of Researchers’, dat
op zijn beurt in 1999 is vervangen door het programma ‘Improving Human Research Potential
and the Socio-economic Knowledge Base’.
Een onderdeel van dit deelprogramma is het creëren van een Europees stelsel van onderzoeksbeurzen
voor postdoctorale wetenschappers. De bedoeling hiervan is om onderzoekers uit een
Lid-Staat, geassocieerde staat of aangewezen staat in staat te stellen zich verder
te bekwamen door het doen van onderzoek aan een universiteit/onderzoeksinstituut in
een andere Lid-Staat, geassocieerde staat of aangewezen staat. Een beurs kan alleen
worden toegekend als de onderzoeker voltijds actief aan een bepaald project meewerkt.
In het algemeen zal het gaan om een onderzoeksperiode van 3 maanden tot 2 à 3 jaar
(soms 4 jaar).
In het verleden ontvingen deze bursalen van de EU rechtstreeks de vergoeding in de
vorm van een beurs op grond van een contract met de EU. Bij de universiteiten waren
deze bursalen werkzaam op basis van een zogenaamde aanwezigheids-/gastvrijheidsovereenkomst,
welke niet als een ambtelijke aanstelling en evenmin als een normale arbeidsovereenkomst
kan worden aangemerkt.
In verband met de decentralisatie binnen de EU moeten universiteiten sinds vele jaren
zelf voor de betaling van de bursalen zorgdragen op basis van door de EU vastgestelde
vergoedingen.
De EU-fellows zijn thans op de Nederlandse universiteiten veelal werkzaam op basis
van een ambtelijke aanstelling of een arbeidscontract, en soms nog op basis van een
aanwezigheids-gastvrijheidsovereenkomst.
Er zijn drie categorieën EU-fellows:
-
1. De eerste categorie betreft onderzoekers op postdoctoraal niveau, te weten houders
van een diploma afgegeven door een universiteit of daaraan gelijkwaardige instelling
voor hoger onderwijs, dat rechtstreeks toegang geeft tot de doctoraalfase of een gelijkwaardige
graad.
De uitzendduur bedraagt 3–48 maanden.
-
2. De tweede categorie betreft jonge onderzoekers met een doctorsgraad of ten minste
vier jaar postdoctorale onderzoekervaring buiten het kader van een doctoraatsstudie.
De uitzendduur bedraagt 6–48 maanden.
-
3. De derde categorie betreft ervaren onderzoekers, in de regel onderzoekers met ten
minste tien jaar onderzoekervaring op postdoctoraatsniveau of ten minste veertien
jaar ervaring op postdoctoraal niveau. De uitzendduur bedraagt 3–12 maanden. Ook is
men gerechtigd tot het geven van les in het gastland.