Besluit beheer autowrakken

Geraadpleegd op 19-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 14-10-2007 en zichtdatum 18-11-2024.
Geldend van 01-10-2007 t/m 31-12-2007

Besluit van 24 mei 2002, houdende implementatie van richtlijn nr. 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 september 2000 betreffende autowrakken (PbEG L 269) (Besluit beheer autowrakken)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 5 november 2001, nr. MJZ2001120 768, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op richtlijn nr. 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 september 2000 betreffende autowrakken (PbEG L 269), de artikelen 1.1, derde lid, 8.2, tweede lid, 8.40, 8.44, eerste lid, 8.45, 10.15 tot en met 10.17, 10.22, tweede lid, en 10.61 van de Wet milieubeheer en artikel 119a van het Wetboek van Strafvordering;

De Raad van State gehoord (advies van 22 maart 2002, nr. W08.01.0588/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 22 mei 2002, nr. MJZ2002043263, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. voertuig: voertuig als bedoeld in:

  • b. autowrak: voertuig dat een afvalstof is in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

  • c. de producent: degene onder wiens verantwoordelijkheid in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf voertuigen worden vervaardigd en als eerste in Nederland aan een ander ter beschikking worden gesteld;

  • d. de importeur: degene onder wiens verantwoordelijkheid in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf voertuigen binnen Nederlands grondgebied worden gebracht en als eerste in Nederland aan een ander ter beschikking worden gesteld;

  • e. preventie:

    • 1°. vermindering van de hoeveelheid autowrakken en van de daarin aanwezige materialen en onderdelen, en

    • 2°. vermindering van de schadelijkheid voor het milieu van autowrakken en van de daarin aanwezige materialen en onderdelen;

  • f. verwerking: activiteiten na de afgifte van een autowrak aan een inrichting voor de verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen, demontage, versnijding, shredding, nuttige toepassing of voorbewerking voor de verwijdering van shredderafval, en elke andere handeling voor de nuttige toepassing of verwijdering van autowrakken en onderdelen daarvan;

  • g. hergebruiken als product: opnieuw gebruiken van onderdelen van autowrakken voor hetzelfde doel als waarvoor ze zijn ontworpen;

  • h. terugwinning van energie: gebruik van brandbare afvalstoffen om energie op te wekken door directe verbranding met of zonder andere afvalstoffen, en met terugwinning van de als gevolg daarvan opgewekte warmte;

  • i. hergebruiken als materiaal: na een be- of verwerking opnieuw gebruiken van materialen van autowrakken voor hetzelfde doel als waarvoor ze zijn ontworpen of voor andere doeleinden, daaronder niet begrepen terugwinning van energie;

  • j. gevaarlijke stof: stof die overeenkomstig bijlage 1 bij richtlijn nr. 67/548/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG L 196) als een gevaarlijke stof is aangemerkt;

  • k. vergunning: vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer;

  • l. shredderinstallatie: toestel dat voor het stuktrekken of versnijden van autowrakken wordt gebruikt;

  • m. autowrakkenrichtlijn: richtlijn nr. 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 september 2000 betreffende autowrakken (PbEG L 269).

Artikel 2

§ 2. Preventie

Artikel 3

De producent neemt maatregelen ter bevordering van preventie die erop gericht zijn dat:

  • a. het gebruik van gevaarlijke stoffen in voertuigen beperkt wordt en voorzover mogelijk reeds in de ontwerpfase verminderd wordt, teneinde het vrijkomen ervan in het milieu te voorkomen, hergebruik als product of materiaal te vergemakkelijken en de verwijdering van gevaarlijke stoffen te vermijden;

  • b. een nieuw voertuigtype zodanig wordt ontworpen en vervaardigd dat demontage en nuttige toepassing van autowrakken en van de daarin aanwezige materialen en onderdelen worden vergemakkelijkt;

  • c. steeds meer hergebruikt materiaal in voertuigen en in andere producten wordt toegepast.

Artikel 4

  • 1 Het is verboden materialen en onderdelen van voertuigen, die lood, kwik, cadmium of zeswaardig chroom bevatten, na 1 juli 2003 in Nederland voor het eerst aan een ander ter beschikking te stellen.

  • 2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor materialen en onderdelen als bedoeld in bijlage II bij de autowrakkenrichtlijn indien aan de in die bijlage gestelde voorwaarden is voldaan.

§ 3. Afgifte, inname en verwerking

Artikel 5

  • 1 Het bevoegd gezag verbindt de in de bijlage bij dit besluit gestelde voorschriften aan een vergunning voor een inrichting voor het opslaan van vijf of meer autowrakken en aan een vergunning voor een inrichting voor het bewerken, verwerken, vernietigen of overslaan van autowrakken.

  • 3 Het bevoegd gezag kan nadere eisen als bedoeld in het tweede lid wijzigen in het belang van de bescherming van het milieu, of wijzigen of intrekken indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet.

  • 4 Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat aan alle vergunningen die vóór de inwerkingtreding van dit besluit aan inrichtingen als bedoeld in het eerste lid zijn verleend, de in de bijlage bij dit besluit gestelde voorschriften worden verbonden.

Artikel 6

Bij de afvalstoffenverordening, bedoeld in artikel 10.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer, wordt bepaald dat een autowrak, zijnde een huishoudelijke afvalstof, slechts mag worden afgegeven aan:

Artikel 8

De producent of importeur draagt er zorg voor dat:

  • a. een landelijk dekkend innamesysteem wordt opgezet voor autowrakken, voorzover het voertuigen betreft die onder zijn verantwoordelijkheid in Nederland aan een ander ter beschikking zijn gesteld;

  • b. autowrakken, voorzover het voertuigen betreft die onder zijn verantwoordelijkheid in Nederland aan een ander ter beschikking zijn gesteld, ten minste om niet kunnen worden afgegeven;

  • c. een verwerkingssysteem wordt opgezet voor autowrakken, voorzover het voertuigen betreft die onder zijn verantwoordelijkheid in Nederland aan een ander ter beschikking zijn gesteld.

Artikel 8a

Onze Minister bevordert dat degenen die een inrichting drijven waar verwerkingshandelingen worden verricht, een gecertificeerd milieubeheerssysteem invoeren.

§ 4. Hergebruik en nuttige toepassing

Artikel 9

  • 1 De producent of importeur draagt er zorg voor dat in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2014, gedurende een kalenderjaar, van autowrakken, voorzover het voertuigen betreft die onder zijn verantwoordelijkheid in Nederland aan een ander ter beschikking zijn gesteld:

    • a. ten minste 85 gewichtsprocent als product wordt hergebruikt of nuttig wordt toegepast, en

    • b. ten minste 80 gewichtsprocent als product of materiaal wordt hergebruikt.

  • 2 De producent of importeur draagt er zorg voor dat vanaf 1 januari 2015, gedurende een kalenderjaar, van autowrakken, voorzover het voertuigen betreft die onder zijn verantwoordelijkheid in Nederland aan een ander ter beschikking zijn gesteld:

    • a. ten minste 95 gewichtsprocent als product wordt hergebruikt of nuttig wordt toegepast, en

    • b. ten minste 85 gewichtsprocent als product of materiaal wordt hergebruikt.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op voertuigen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a, tweede streepje, van richtlijn nr. 70/156/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangers daarvan (PbEG L 42).

§ 5. Aanduiding en demontage-informatie

Artikel 10

  • 1 De producent of importeur draagt er zorg voor dat van de voertuigen die onder zijn verantwoordelijkheid in Nederland aan een ander ter beschikking worden gesteld, de materialen of onderdelen worden voorzien van een aanduiding die in overeenstemming is met de onderdeel- en materiaalcoderingsnormen die door de Commissie van de Europese Gemeenschappen overeenkomstig artikel 8 van de autowrakkenrichtlijn zijn vastgesteld.

  • 2 De bij de beschikking, bedoeld in het eerste lid, vastgestelde normering gaat voor de toepassing van dit besluit gelden met ingang van het tijdstip dat door Onze Minister in de Staatscourant wordt bekendgemaakt.

Artikel 11

  • 1 De producent of importeur draagt er zorg voor dat binnen zes maanden nadat voertuigen van een nieuw type onder zijn verantwoordelijkheid in Nederland voor het eerst aan een ander ter beschikking zijn gesteld, aan een ieder die een inrichting drijft als bedoeld in artikel 5, eerste lid, informatie wordt verstrekt omtrent demontage van die voertuigen, voorzover die informatie nodig is om de doelstellingen, bedoeld in artikel 9, te realiseren.

  • 2 De informatie, bedoeld in het eerste lid, omvat gegevens met betrekking tot de verschillende materialen en onderdelen van het voertuigtype en de plaats van de daarin aanwezige gevaarlijke stoffen.

  • 3 De leverancier van onderdelen die aan de producent of importeur ter beschikking zijn gesteld, draagt er zorg voor dat desgevraagd aan een persoon die een inrichting drijft als bedoeld in artikel 5, eerste lid, informatie wordt verstrekt omtrent demontage, opslag of het testen van die onderdelen met het oog op hergebruik als product, uitgezonderd informatie waarvan de geheimhouding met het oog op de bescherming van bedrijfsgeheimen gerechtvaardigd is.

  • 4 Informatie als bedoeld in het eerste tot en met derde lid wordt verstrekt in de vorm van handboeken of in elektronische vorm.

§ 6. Mededeling en verslaglegging

Artikel 12

  • 1 De producent of importeur doet binnen dertien weken nadat dit besluit op hem van toepassing is geworden, aan Onze Minister mededeling over de wijze waarop uitvoering zal worden geven aan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 3, 8 tot en met 11 en 15, eerste en vierde lid, voorzover die artikelen op hem van toepassing zijn.

  • 2 De mededeling bevat in ieder geval:

    • a. een overzicht van de te nemen maatregelen ter bevordering van preventie, alsmede een schatting van de daarmee te bereiken resultaten;

    • b. gegevens omtrent de wijze waarop de inname van autowrakken zal plaatsvinden;

    • c. gegevens omtrent het gewichtspercentage van de onder zijn verantwoordelijkheid in Nederland aan een ander ter beschikking gestelde voertuigen dat:

      • 1°. als product zal worden hergebruikt;

      • 2°. als materiaal zal worden hergebruikt;

      • 3°. nuttig zal worden toegepast, en

      • 4°. zal worden verwijderd;

    • d. gegevens omtrent de wijze van financiering van het inname- en verwerkingssysteem;

    • e. gegevens omtrent de maatregelen die zullen worden getroffen om de inname en verwerking voort te zetten, ingeval voertuigen niet langer onder de verantwoordelijkheid van de producent of importeur in Nederland aan een ander ter beschikking worden gesteld;

    • f. gegevens omtrent de wijze waarop hetgeen in de mededeling staat vermeld ten aanzien van de onderdelen a tot en met e zal worden geregistreerd;

    • g. een voorstel met betrekking tot het tijdvak van de geldigheidsduur van de instemming van de mededeling.

Artikel 13

  • 2 De instemming, bedoeld in het eerste lid, geldt voor een daarbij vast te stellen tijdvak van ten hoogste vijf jaar.

  • 3 Onze Minister kan voorschriften of beperkingen verbinden aan de instemming met de mededeling.

  • 4 Onze Minister kan de voorschriften of beperkingen, bedoeld in het derde lid, ambtshalve of op een daartoe strekkend verzoek wijzigen of intrekken.

  • 5 De producent of importeur doet uiterlijk 13 weken voor het verstrijken van het tijdvak waarvoor de instemming geldt opnieuw een mededeling als bedoeld in artikel 12, eerste lid.

Artikel 14

De producent of importeur voert de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 3, 8 tot en met 11 en 15, eerste en vierde lid, uit overeenkomstig de mededeling, zoals Onze Minister daarmee heeft ingestemd.

Artikel 15

  • 1 De producent of importeur zendt voor 1 augustus 2003 en vervolgens elk jaar voor 1 augustus aan Onze Minister een verslag over de uitvoering van de verplichtingen, bedoeld in het vierde lid en de artikelen 3, 8 tot en met 11, in het voorafgaande kalenderjaar, voorzover hij in dat jaar als producent of importeur werkzaam was.

  • 2 Het verslag bevat in ieder geval gegevens omtrent:

    • a. de wijze waarop bij het ontwerp van een nieuw voertuigtype het ontstaan van afvalstoffen wordt voorkomen en naar de mogelijkheid van hergebruik als product of materiaal en van nuttige toepassing van dat type voertuig wordt gestreefd;

    • b. de wijze waarop autowrakken worden verwerkt;

    • c. de ontwikkeling en verbetering van methoden voor hergebruik als product of materiaal en voor nuttige toepassing van autowrakken;

    • d. het gewichtspercentage van de door de producent of importeur aan een ander ter beschikking gestelde voertuigen dat als product of materiaal wordt hergebruikt of nuttig wordt toegepast.

  • 3 Onze Minister kan regels stellen over de wijze waarop de in het tweede lid bedoelde gegevens in het verslag worden opgenomen.

  • 4 De producent of importeur draagt er zorg voor dat de gegevens, bedoeld in het tweede lid, worden opgenomen in reclamemateriaal ten behoeve van de verkoop van nieuwe voertuigen.

Artikel 16

De producenten of importeurs kunnen gezamenlijk een mededeling als bedoeld in artikel 12, eerste lid, doen of een verslag als bedoeld in artikel 15, eerste lid, toezenden.

§ 7. Slotbepalingen

Artikel 17

  • 1 Een wijziging van de autowrakkenrichtlijn gaat voor de toepassing van dit besluit gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

  • 2 Een wijziging van de richtlijn, genoemd in artikel 1, onder j, gaat voor de toepassing van dit besluit gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

  • 3 Een wijziging van de richtlijn, genoemd in artikel 9, derde lid, gaat voor de toepassing van dit besluit gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

Artikel 19

[Red: Wijzigt het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer.]

Artikel 22

[Red: Wijzigt het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen.]

Artikel 23

In afwijking van artikel 15, eerste lid, heeft een verslag over de uitvoering van de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 3, 8 tot en met 11 en 15, vierde lid, geen betrekking op het tijdvak vanaf 1 januari 2002 tot het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 24

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2002. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 30 mei 2002, treedt het in werking met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken sedert de dag van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 24 mei 2002

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Uitgegeven de vierde juni 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Bijlage behorend bij artikel 5, eerste lid, van het Besluit beheer autowrakken

Voorschriften die opgenomen worden in vergunningen voor inrichtingen voor het opslaan, bewerken, verwerken, vernietigen of overslaan van autowrakken

A. Bodembeschermende voorzieningen en maatregelen

In onderdeel A wordt onder «vloeistoffen» verstaan vloeistoffen die de bodem kunnen verontreinigen.

1. Op de plaatsen in een inrichting waar handelingen plaatsvinden met vloeistoffen of vloeistof bevattende onderdelen is een vloeistofdichte vloer of voorziening aangebracht die bestand is tegen inwerking van de desbetreffende vloeistoffen en tegen krachten die op de desbetreffende vloer of voorziening worden uitgeoefend. Dit geldt in ieder geval voor de gedeelten van een inrichting die bestemd zijn voor:

  • a. het opslaan van autowrakken die nog niet zijn ontdaan van vloeistoffen of vloeistof bevattende onderdelen;

  • b. het aftappen van vloeistoffen of het demonteren van vloeistof bevattende onderdelen;

  • c. het opslaan van vloeistoffen of vloeistof bevattende onderdelen.

De activiteiten, bedoeld in de onderdelen a en b, vinden op of boven een vloeistofdichte vloer plaats.

2. Het aftappen van vloeistoffen en het demonteren van vloeistof bevattende onderdelen, alsmede het opslaan van afgetapte vloeistoffen en gedemonteerde vloeistof bevattende onderdelen geschiedt onder een overkapping of een gelijkwaardige voorziening die de vloeistofdichte vloer of voorziening afdoende tegen het inregenen beschermt.

3. Vloeistoffen worden opgeslagen in gesloten vloeistofdichte verpakkingen of opslagmiddelen die bestand zijn tegen de desbetreffende vloeistoffen. Deze verpakkingen of opslagmiddelen worden opgesteld in een vloeistofdichte lekbak met voldoende opvangcapaciteit.

4. Oliefilters, accu's en PCB/PCT-houdende condensatoren, worden opgeslagen in vloeistofdichte verpakkingen of opslagmiddelen die bestand zijn tegen de in die onderdelen aanwezige vloeistoffen. Accu's en PCB/PCT-houdende condensatoren worden rechtop opgeslagen.

5. De vloeistofdichte vloeren en voorzieningen worden goed onderhouden en regelmatig geïnspecteerd.

6. Vloeistoffen die uit autowrakken of vloeistof bevattende onderdelen daarvan lekken, worden terstond opgevangen en opgeslagen in een opslagmiddel als bedoeld in voorschrift A.3. Daartoe zijn voldoende opvangvoorzieningen aanwezig.

7. Gemorste of gelekte vloeistoffen worden terstond opgeruimd. Daartoe zijn op de plaatsen in een inrichting waar zodanige vloeistoffen vrijkomen of worden opgeslagen voldoende absorptiemiddelen aanwezig.

8. De op de vloeistofdichte vloer of voorziening gelekte of gemorste vloeistoffen, alsmede bedrijfsafvalwater en regenwater dat met de vloeistofdichte vloer of voorziening in aanraking is gekomen, worden op milieuverantwoorde wijze afgevoerd.

B. Opslag en overslag van autowrakken vóór bewerking

1. Autowrakken die nog niet zijn ontdaan van de in voorschrift C.1 genoemde stoffen, preparaten of andere producten worden direct bij binnenkomst in een inrichting en in afwachting van de verdere bewerking op een specifiek daarvoor aangewezen gedeelte van de inrichting opgeslagen en worden niet gestapeld.

2. Een autowrak mag vóór bewerking uitsluitend worden overgedragen aan een inrichting voor het opslaan van vijf of meer autowrakken of aan een inrichting voor het bewerken, verwerken, vernietigen of overslaan van autowrakken, niet zijnde een inrichting die uitsluitend vanwege de aanwezigheid van een shredderinstallatie als een zodanige inrichting is aan te merken, indien de in de voorschriften C.1 en C.6 bedoelde stoffen, preparaten of andere producten nog niet zijn afgetapt of gedemonteerd.

C. Bewerking van autowrakken

1. Zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 10 werkdagen, na de ontvangst van het autowrak worden de volgende stoffen, preparaten of andere producten, indien aanwezig, uit het autowrak afgetapt of gedemonteerd en vervolgens opgeslagen:

  • motorolie;

  • transmissieolie;

  • versnellingsbakolie;

  • olie uit het differentieel;

  • hydraulische olie;

  • remvloeistoffen;

  • koelvloeistoffen;

  • ruitensproeiervloeistoffen;

  • airconditioningsvloeistoffen;

  • benzine;

  • diesel;

  • LPG-tank, inclusief LPG;

  • accu, inclusief accuzuren;

  • oliefilter;

  • PCB/PCT-houdende condensatoren;

  • batterijen;

  • ontplofbare onderdelen, zoals airbags, voorzover deze niet onschadelijk zijn gemaakt.

2. Restanten van vloeistoffen worden zo goed mogelijk uit leidingen afgetapt. De aftappunten worden na het aftappen weer afgesloten.

3. Indien dat noodzakelijk is voor het producthergebruik van gedemonteerde onderdelen worden de oliën niet uit de desbetreffende onderdelen afgetapt of wordt het oliefilter teruggeplaatst.

4. Het demonteren van een LPG-tank geschiedt in de open lucht of in een goed geventileerde ruimte. Het aftappen van LPG uit een LPG-tank geschiedt in een inrichting waarvoor een vergunning is verleend die op het tijdstip dat die handeling plaatsvindt geldig is.

5. Het aftappen van airconditioningvloeistof geschiedt overeenkomstig de voorschriften die terzake zijn opgenomen in paragraaf 6 van de bij de Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties 1997 behorende bijlage.

6. Autowrakken worden binnen de inrichting ontdaan van de volgende stoffen, preparaten of andere producten:

  • banden en grote kunststofonderdelen, zoals bumpers, instrumentenborden en vloeistoftanks, indien deze materialen in een shredderinstallatie niet zodanig gescheiden worden dat ze als materiaal kunnen worden hergebruikt;

  • metalen onderdelen die koper, aluminium of magnesium bevatten indien deze metalen niet in de shredderinstallatie worden gescheiden;

  • glas;

  • katalysatoren;

  • onderdelen die lood, kwik, cadmium of zeswaardig chroom bevatten en als zodanig zijn voorzien van een aanduiding.

7. Het is niet toegestaan een autowrak op een zodanige wijze te pletten, te knippen of anderszins mechanisch te verkleinen dat de identiteit en de inhoud daarvan niet meer herkenbaar zijn.

D. Opslag en afvoer van afgetapte of gedemonteerde stoffen, preparaten of andere producten

1. Afgetapte of gedemonteerde stoffen, preparaten of andere producten, als bedoeld in voorschrift C.1, worden voorzover dat nodig is voor product- of materiaalhergebruik of nuttige toepassing afzonderlijk bewaard.

2. Afgetapte of gedemonteerde stoffen, preparaten of andere producten als bedoeld in voorschrift C.6 worden op een zodanige wijze opgeslagen dat de mogelijkheden voor product- en materiaalhergebruik en nuttige toepassing niet worden geschaad. Banden worden zodanig opgeslagen dat de gevaren voor en als gevolg van brand worden geminimaliseerd.

3. Niet voor producthergebruik geschikte stoffen, preparaten of andere producten, waarvoor wel een mogelijkheid van materiaalhergebruik of nuttige toepassing bestaat, worden gescheiden gehouden en gescheiden afgevoerd naar een inrichting met een milieuhygiënisch verantwoorde en doelmatige verwerkingsmogelijkheid.

4. Volle opslagvoorzieningen worden zo spoedig mogelijk afgevoerd en vervangen door lege opslagvoorzieningen.

E. Opslag en afvoer van autowrakken na bewerking

1. Autowrakken die nog niet zijn ontdaan van alle stoffen, preparaten of andere producten, als bedoeld in voorschrift C.6 worden maximaal twee hoog, met een maximale hoogte van 4,5 meter, gestapeld op een daartoe aangewezen gedeelte van de inrichting, dan wel worden op een zodanige wijze in stellingen gestapeld dat deze gemakkelijk kunnen worden geïnspecteerd en gedemonteerd.

2. Autowrakken waarvan alle in onderdeel C bedoelde stoffen, preparaten of andere producten zijn afgetapt of gedemonteerd, worden afgevoerd naar een inrichting waarin zich een shredderinstallatie bevindt waarin autowrakken worden verwerkt of vernietigd overeenkomstig voorschrift F.

3. Autowrakken die zijn ontdaan van de in voorschrift C.1 genoemde stoffen, preparaten en andere producten, kunnen ter beschikking worden gesteld aan een instelling voor oefen- en opleidingsdoeleinden.

F. Verwerking of vernietiging van autowrakken in shredderinstallaties

Bij de verwerking of vernietiging van autowrakken in een shredderinstallatie worden autowrakken gescheiden in direct als materiaal her te gebruiken metaalschroot en shredderafvalstoffen. Met ingang van 1 januari 2007 worden shredderafvalstoffen afkomstig van autowrakken, indien technologieën voor de nuttige toepassing van shredderafvalstoffen beschikbaar zijn, afgevoerd ten behoeve van nuttige toepassing.

G. Certificaat van vernietiging voor autowakken met een buitenlands kenteken

1. Bij de ontvangst van een autowrak met een kenteken dat verstrekt is door een in een andere lidstaat van de Europese Unie daartoe aangewezen instantie, wordt desgevraagd aan degene die zich van dat autowrak ontdoet een certificaat van vernietiging als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de autowrakkenrichtlijn afgegeven, waarin in ieder geval de volgende gegevens zijn opgenomen:

  • a. de naam, het adres en de handtekening van degene die het certificaat van vernietiging afgeeft;

  • b. de naam en het adres van het bestuursorgaan dat de vergunning heeft verleend aan degene die het certificaat van vernietiging afgeeft;

  • c. de datum van afgifte van het certificaat van vernietiging;

  • d. het kenteken van het autowrak, inclusief de kenletters van het land daarop;

  • e. de categorie van voertuigen, bedoeld in artikel 1, onder a, waartoe het autowrak behoort alsmede het merk en het model van het autowrak;

  • f. het chassisnummer van het autowrak;

  • g. de naam, het adres, de nationaliteit en de handtekening van de eigenaar of houder van het afgegeven autowrak.

2. Bij het certificaat van vernietiging wordt het bij het autowrak behorende kentekenbewijs gevoegd. Indien het bij het autowrak behorende kentekenbewijs niet aanwezig is, wordt dat tevens op het certificaat van vernietiging aangegeven.