Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur

Geraadpleegd op 25-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 17-03-2003 en zichtdatum 17-03-2003.
Geldend van 17-03-2003 t/m 31-05-2003

Wet van 20 juni 2002, houdende regels inzake de bevordering van integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur met betrekking tot beschikkingen of overheidsopdrachten (Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat bestuursorganen over de mogelijkheid beschikken om bepaalde subsidies of vergunningen te weigeren of in te trekken indien er sprake is van gevaar dat strafbare feiten zullen worden gepleegd of van het vermoeden dat strafbare feiten zijn gepleegd, alsook om bepaalde overheidsopdrachten niet te gunnen of een overeenkomst terzake te ontbinden indien door bedrijven niet of niet meer wordt voldaan aan de vereisten inzake betrouwbaarheid, en dat bestuursorganen zich bij het nemen van die beslissingen daaromtrent kunnen laten adviseren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Paragraaf 1.1. Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]

  • 2 Op voordracht van Onze Ministers kunnen bij algemene maatregel van bestuur zelfstandige bestuursorganen worden aangewezen als aanbestedende dienst.

  • 3 De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 2

[Treedt in werking op 01-06-2003]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Paragraaf 1.2. Weigerings- en intrekkingsgrond inzake beschikkingen

[Treedt in werking op 01-06-2003]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Hoofdstuk 2. Aanbestedingen, subsidies en vergunningen

[Treedt in werking op 01-06-2003]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Hoofdstuk 3. Het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur

Paragraaf 3.1. Instelling en taak van het Bureau

Artikel 8

Er is een Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Artikel 9

  • 1 Het Bureau heeft tot taak aan bestuursorganen, voorzover deze bij of krachtens de wet de bevoegdheid hebben gekregen het Bureau daartoe te verzoeken, desgevraagd advies uit te brengen over de mate van gevaar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, of over de ernst van de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 3, zesde lid.

  • 2 Voorzover het gaat om een overheidsopdracht binnen een sector die is aangewezen ingevolge artikel 5, tweede lid, heeft het Bureau voorts tot taak aanbestedende diensten desgevraagd advies uit te brengen over:

    • a. feiten en omstandigheden die grond kunnen opleveren voor de toepassing ten aanzien van een gegadigde of, voorzover het gaat om diens acceptatie als bedoeld in artikel 5, derde lid, onderdeel c, een onderaannemer van:

      • 1°. artikel 29 van de richtlijn nr. 92/50/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 juni 1992, betreffende de coördinatie voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening (Pb EG L 209/1),

      • 2°. artikel 20 van de richtlijn nr. 93/36/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1993, betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen (Pb EG L 199/1), of

      • 3°. artikel 24 van de richtlijn nr. 93/37/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1993, betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken (Pb EG L 199/54);

    • b. feiten en omstandigheden die grond kunnen opleveren voor de overeenkomstige toepassing ten aanzien van een gegadigde of, voorzover het gaat om diens acceptatie als bedoeld in artikel 5, derde lid, onderdeel c, een onderaannemer van de in onderdeel a genoemde bepalingen, indien de richtlijn nr. 93/38/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen van 14 juni 1993, betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie (Pb. EG L 199/84) op de aanbesteding van toepassing is;

    • c. de mogelijkheid dat een gegadigde of onderaannemer wordt gefinancierd met uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen;

    • d. de mate van gevaar dat een gegadigde, indien de overheidsopdracht aan hem zou worden gegund, of de onderaannemer bij de uitvoering van die opdracht strafbare feiten zal plegen.

Artikel 10

Het Bureau heeft voorts tot taak bestuursorganen desgevraagd te informeren omtrent de in deze wet en in andere algemeen verbindende voorschriften neergelegde weigerings- en intrekkingsgronden inzake subsidies, vergunningen en ontheffingen.

Artikel 11

Het Bureau kan indien daartoe aanleiding bestaat de officier van justitie, met het oog op diens bevoegdheid ingevolge artikel 26, berichten over het advies, indien daarin wordt aangegeven dat er sprake is van ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, of feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 3, zesde lid, onderscheidenlijk dat er reden is tot toepassing of overeenkomstige toepassing van een bepaling als bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdeel a.

Paragraaf 3.2. Werkwijze van het Bureau

Artikel 12

  • 1 Het Bureau verzamelt en analyseert persoonsgegevens uitsluitend ten behoeve van het advies.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kan het Bureau in het geval dat het door de betrokkene ingevulde formulier, bedoeld in artikel 30, onvoldoende informatie verschaft voor het onderzoek ten behoeve van het advies, dan wel de gegevens die door middel van dat formulier en uit de verschillende bestanden of registraties zijn verkregen niet gelijkluidend zijn, de betrokkene verzoeken om nadere gegevens over:

    • a. de vertegenwoordigingsbevoegdheid van degene die het formulier heeft ingevuld;

    • b. de identiteit en vertegenwoordigingsbevoegdheid van personen die direct of indirect leiding geven;

    • c. de identiteit van personen die direct of indirect zeggenschap uitoefenen;

    • d. de identiteit van personen die direct of indirect vermogen verschaffen;

    • e. de wijze van financiering.

Artikel 13

  • 1 Het Bureau kan ten behoeve van de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 9, de terzake bevoegde autoriteiten in het buitenland verzoeken na te gaan of aldaar strafrechtelijke gegevens bekend zijn van personen tot wie het onderzoek naar feiten en omstandigheden als bedoeld in de artikelen 3, tweede, derde en zesde lid, en 9, tweede lid, zich uitstrekt.

  • 2 Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend door tussenkomst van de officier van justitie tot de bevoegde autoriteit gericht.

Artikel 14

  • 1 Het Bureau neemt in het advies geen gegevens op waarvan:

    • a. de verstrekker heeft aangegeven dat deze, gelet op het karakter van die gegevens, niet aan de desbetreffende persoon ter kennis mogen worden gebracht, of

    • b. de officier van justitie, bedoeld in het tweede lid, heeft aangegeven dat deze niet mogen worden gebruikt in verband met een zwaarwegend strafvorderlijk belang.

  • 2 Onze Minister van Justitie wijst de officier van justitie aan, aan wie het advies, voordat dit wordt toegezonden aan het bestuursorgaan dat of de aanbestedende dienst die om advies hebben gevraagd, wordt voorgelegd met het oog op de beoordeling of daarin gegevens zijn opgenomen waarvan het gebruik een zwaarwegend strafvorderlijk belang schaadt.

Artikel 15

  • 1 Het advies wordt zo spoedig mogelijk gegeven, maar in ieder geval binnen een termijn van vier weken nadat het bestuursorgaan of de aanbestedende dienst een advies heeft aangevraagd.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde termijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan of de aanbestedende dienst is verzocht om gegevens die bij de aanvraag ontbreken of om aanvullende gegevens die noodzakelijk zijn voor het advies, tot de dag waarop die gegevens zijn ontvangen.

  • 3 Indien het advies niet binnen vier weken kan worden gegeven, stelt het Bureau het bestuursorgaan of de aanbestedende dienst daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen het advies wel tegemoet kan worden gezien. Deze termijn bedraagt niet meer dan vier weken.

Artikel 16

  • 1 Het Bureau brengt een bijdrage in de kosten van het advies in rekening bij het bestuursorgaan dat of de aanbestedende dienst die het advies heeft gevraagd.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, gegeven op voordracht van Onze Ministers, worden regels gegeven over de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde bijdrage wordt vastgesteld.

Artikel 17

Bij regeling van Onze Ministers kunnen nadere regels worden gegeven over de werkwijze van het Bureau, alsmede over de totstandkoming en inrichting van het advies.

Paragraaf 3.3. De verwerking van gegevens door het Bureau

Artikel 18

Het Bureau registreert geen persoonsgegevens waarvan de verstrekker heeft aangegeven dat deze, gelet op het karakter van die gegevens, niet aan de desbetreffende persoon ter kennis mogen worden gebracht.

Artikel 19

Het Bureau kan persoonsgegevens die zijn verzameld of verkregen met het oog op de behandeling van een verzoek om advies, gedurende twee jaren verwerken in verband met een ander verzoek.

Artikel 20

  • 1 Voor zoveel nodig in afwijking van hetgeen in de Wet openbaarheid van bestuur en andere wetten is bepaald ten aanzien van verstrekking van gegevens, verstrekt het Bureau aan derden geen persoonsgegevens die het heeft verkregen in het kader van zijn taak, bedoeld in artikel 9.

  • 2 Onder derden als bedoeld in het eerste lid worden mede begrepen andere dienstonderdelen van het Ministerie van Justitie en andere overheidsdiensten en -instellingen.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kunnen in de volgende gevallen persoonsgegevens worden verstrekt:

    • a. voorzover persoonsgegevens in het advies dienen te worden opgenomen in verband met de noodzakelijke motivering daarvan;

    • b. in de berichtgeving, bedoeld in artikel 11;

    • c. ten behoeve van de uitoefening van de controlerende of toezichthoudende bevoegdheid van:

      • 1°. de Algemene Rekenkamer;

      • 2°. de Nationale ombudsman;

      • 3°. de Registratiekamer;

    • d. indien toepassing wordt gegeven aan:

    • e. desgevraagd, ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek en statistiek, met dien verstande dat de resultaten daarvan geen persoonsgegevens mogen bevatten en voorzover de persoonlijke levenssfeer van de geregistreerde daardoor niet onevenredig wordt geschaad.

Paragraaf 3.4. Beheer van het Bureau

Artikel 21

  • 1 De algemene leiding, de organisatie en het beheer van het Bureau berusten bij Onze Minister van Justitie.

  • 2 De dagelijkse leiding berust bij de directeur van het Bureau.

  • 3 De directeur van het Bureau rapporteert, gevraagd en ongevraagd, rechtstreeks aan Onze Minister van Justitie al hetgeen van belang kan zijn.

Artikel 22

Benoeming, schorsing en ontslag van de directeur van het Bureau geschiedt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Ministers.

Artikel 23

Onze Minister van Justitie bepaalt in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het budget en de formatie van het Bureau.

Artikel 24

Onze Ministers brengen jaarlijks voor 1 mei aan beide kamers der Staten-Generaal een openbaar verslag uit van de wijze waarop het Bureau zijn taken in het afgelopen kalenderjaar heeft verricht.

Paragraaf 3.5. Begeleidingscommissie

Artikel 25

  • 1 Er is een begeleidingscommissie, die geregeld overleg voert met de directeur van het Bureau over de wijze waarop het Bureau zijn taak vervult.

  • 2 De leden van de begeleidingscommissie worden door Onze Ministers benoemd op zodanige wijze dat de in artikel 27, eerste lid, genoemde overheidsdiensten en -instellingen, alsmede de bestuursorganen en aanbestedende diensten zich in de commissie vertegenwoordigd kunnen weten.

  • 3 Bij regeling van Onze Ministers worden regels gegeven over de wijze waarop en de frequentie waarmee de directeur overleg voert met de begeleidingscommissie.

Hoofdstuk 4. Bevoegdheden, verplichtingen en procedurele bepalingen

[Treedt in werking op 01-06-2003]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Hoofdstuk 5. Wijziging van andere wetten

[Treedt in werking op 01-06-2003]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Hoofdstuk 6. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 43

[Treedt in werking op 01-06-2003]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 44

[Treedt in werking op 01-06-2003]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 45

[Treedt in werking op 01-06-2003]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 46

[Treedt in werking op 01-06-2003]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 47

[Treedt in werking op 01-06-2003]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 20 juni 2002

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de vierde juli 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals