U bent nu hier: Wettenbank
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving
Zoals belastingen, uitkeringen en subsidies.
Officiële publicaties van de overheid.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
[Regeling vervallen per 01-01-2007.][Regeling treedt (deels) in werking per 01-07-2002.]Geraadpleegd op 08-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2002 en zichtdatum 07-11-2024. Geldend van 01-01-2006 t/m 31-12-2006
Vrijstellingsregeling Wtk 1992
De Minister van Financiën,
Gelet op de artikelen 6, tweede lid, 31, vierde lid, 32, tweede lid, 38, derde lid, artikel 82, derde lid, en 83, derde lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992;
Besluit:
[Regeling vervallen per 01-01-2007]
In deze regeling wordt, voor zover niet anders blijkt, verstaan onder:
de Wet toezicht kredietwezen 1992;
De Nederlandsche Bank N.V.;
een rechtspersoon of vennootschap als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
de gezamenlijkheid van een rechtspersoon en haar dochtermaatschappijen als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
1°. een professionele marktpartij als bedoeld in artikel 1a, derde lid, van de Vrijstellingsregeling Wet toezicht effectenverkeer 1995;
2º. een onderneming of instelling waarvan de waarde van de activa volgens de balans per ultimo van het jaar voorafgaand aan het ter beschikking stellen van de opvorderbare gelden € 500.000.000 of meer bedraagt;
3º. een onderneming, instelling of natuurlijke persoon met een netto eigen vermogen dat per ultimo van het jaar voorafgaand aan het ter beschikking stellen van de opvorderbare gelden € 10.000.000 of meer bedraagt en die ten minste gedurende twee aaneengesloten jaren voorafgaand aan het ter beschikking stellen van de opvorderbare gelden, gemiddeld twee keer per maand actief is geweest op de financiële markten;
4°. een dochtermaatschappij van een professionele marktpartij als bedoeld in 1° welke dochtermaatschappij wordt betrokken in toezicht op geconsolideerde basis op de professionele marktpartij;
5°. een onderneming of instelling die een waardering heeft van een naar het oordeel van de Bank deskundige kredietbeoordelaar of die effecten aanbiedt die voorzien zijn van een waardering van een naar het oordeel van de Bank deskundige kredietbeoordelaar;
Vrijstelling van de in de artikelen 6, eerste lid, 31, eerste lid, 32, eerste lid, 38, eerste lid, van de wet, genoemde verboden wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 4, verleend aan ondernemingen of instellingen die hun bedrijf maken van het ter beschikking verkrijgen van, al dan niet op termijn, opvorderbare gelden van professionele marktpartijen of binnen besloten kring, en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen of beleggingen.
1 Vrijstelling van de in de artikelen 6, eerste lid, 31, eerste lid, 32, eerste lid, 38, eerste lid, van de wet, genoemde verboden wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 4, verleend aan ondernemingen of instellingen die hun bedrijf maken van het buiten besloten kring ter beschikking verkrijgen van, al dan niet op termijn, opvorderbare gelden van partijen niet zijnde professionele marktpartijen en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen of beleggingen, voor zover het ter beschikking verkrijgen van deze, al dan niet op termijn, opvorderbare gelden geschiedt door middel van het aanbieden van effecten als omschreven in artikel 1, onderdeel a, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, in overeenstemming met hetgeen dienaangaande bij of krachtens die wet is bepaald en,
a. de ondernemingen of instellingen die hun bedrijf maken van het ter beschikking verkrijgen van, al dan niet op termijn, opvorderbare gelden, zorg dragen voor een onvoorwaardelijke garantie voor alle verplichtingen ontstaan door het ter beschikking verkrijgen van die gelden, welke onvoorwaardelijke garantie is afgegeven door een onderneming of instelling, met een geconsolideerd eigen vermogen dat gedurende de gehele looptijd van de garantie positief is, waarvan de ondernemingen of instellingen die de opvorderbare gelden ter beschikking verkrijgen dochtermaatschappij zijn;
b. de ondernemingen of instellingen die hun bedrijf maken van het ter beschikking verkrijgen van, al dan niet op termijn, opvorderbare gelden, zorg dragen voor een overeenkomst waarin de onvoorwaardelijke verplichting, is opgenomen om de ondernemingen of instellingen die de opvorderbare gelden ter beschikking verkrijgen steeds van voldoende fondsen te voorzien, om aan hun verplichtingen te voldoen, welke overeenkomst is aangegaan door een onderneming of instelling, met een geconsolideerd eigen vermogen dat gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst positief is, waarvan de ondernemingen of instellingen die de opvorderbare gelden ter beschikking verkrijgen dochtermaatschappij zijn; of
c. de ondernemingen of instellingen die hun bedrijf maken van het ter beschikking verkrijgen van, al dan niet op termijn, opvorderbare gelden, zorg dragen voor een garantstelling die is verstrekt door een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de wet die ingevolge artikel 52, tweede lid, onderdelen a, b, c of d van de wet is ingeschreven of door een overeenkomende onderneming of instelling die haar zetel heeft in een andere Lid-Staat, de Verenigde Staten van Amerika, Japan, Australië, Canada of Zwitserland en onder toezicht staat.
2 Indien het eerste lid van toepassing is vinden de kredietuitzettingen of beleggingen voor ten minste 95 procent van het balanstotaal van die ondernemingen of instellingen plaats binnen het concern waartoe die ondernemingen of instellingen behoren.
1 De ondernemingen of instellingen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, eerste lid, doen binnen twee weken na aanvang van de uitoefening van hun bedrijf aan de Bank schriftelijk opgave van:
a. de naam waaronder zij hun bedrijf uitoefenen en, indien deze daarvan afwijkt, de naam die zij volgens hun statuten dragen;
b. het adres waar zij feitelijk en, indien die daarvan afwijkt, de plaats waar zij statutair zijn gevestigd;
c. de naam en het adres van ieder die van de ondernemingen of instellingen bestuurder is; en
d. de naam en het adres van ieder die van de ondernemingen of instellingen commissaris is;
e. het nummer van de inschrijving van de ondernemingen of instellingen in het handelsregister.
2 Bij de opgave geven de ondernemingen of instellingen aan welke vrijstelling op hen van toepassing is.
3 Tenzij zij van de wijziging redelijkerwijs geen kennis kunnen hebben, doen de ondernemingen of instellingen, bedoeld in het eerste lid, aan de Bank schriftelijk opgave van iedere wijziging van de in het eerste lid genoemde gegevens uiterlijk binnen twee weken nadat de wijziging heeft plaatsgehad. Konden de ondernemingen of instellingen van de wijziging redelijkerwijs geen kennis hebben op het moment dat de wijziging plaats had, dan doen zij de opgave onverwijld nadat zij alsnog van de wijziging kennis hebben gekregen.
Artikel 4 is niet van toepassing op:
a. ondernemingen of instellingen die beschikken over een vergunning voor het aanbieden van krediet ingevolge de Wet financiële dienstverlening;
b. gemeentelijke kredietbanken die ingevolge een besluit van de desbetreffende gemeenten als privaatrechtelijke rechtspersoon zijn opgericht bij notariële akte;
c. ondernemingen of instellingen als bedoeld in Titel 1 jo.Titel 3 van het Besluit fondsen en spaarregelingen;
d. ondernemingen of instellingen die hun bedrijf maken van het ter beschikking verkrijgen van, al dan niet op termijn, opvorderbare gelden en deze gelden uitsluitend uitzetten door middel van het aanhouden op een lopende rekening bij een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de wet, die ingevolge artikel 52, tweede lid, onderdelen a, b, c of d van de wet is ingeschreven.
1 Vrijstelling van het in artikel 6, eerste lid, van de wet genoemde verbod elektronisch geld uit te geven wordt verleend aan ondernemingen of instellingen die elektronisch geld uitgeven met een maximum geldswaarde van € 150 per elektronische waardedrager; voor zover:
a. de gezamenlijke waarde van de financiële verplichtingen van de ondernemingen of instellingen die met de uitgifte van elektronisch geld verband houden nooit hoger is dan € 6.000.000;
b. het elektronische geld slechts wordt aanvaard door ondernemingen of instellingen die behoren tot de groep, bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waartoe de ondernemingen of instellingen die elektronisch geld uitgeven, behoren; of
c. het elektronische geld slechts wordt aanvaard door een beperkt aantal gemakkelijk te onderscheiden ondernemingen of instellingen dat hetzij hetzelfde gebouw, terrein of een andere feitelijk begrensde locatie deelt, hetzij nauwe financiële of zakelijke banden heeft met de ondernemingen of instellingen die elektronisch geld uitgeven.
2 De ondernemingen of instellingen, bedoeld in het eerste lid, dienen jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een jaarrekening als bedoeld in artikel 361, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bij de Bank in; de jaarrekening vermeldt de totale waarde van de financiële verplichtingen die met de uitgifte van elektronisch geld verband houden.
3 De artikelen 7b en 85b van de wet zijn van overeenkomstige toepassing op de ondernemingen of instellingen, bedoeld in het eerste lid.
1 Vrijstelling van het in artikel 82, eerste lid, van de wet genoemde verbod opvorderbare gelden aan te trekken, ter beschikking te verkrijgen of ter beschikking te hebben, wordt verleend, voor zover het betreft het aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben van opvorderbare gelden door middel van de aanbieding van effecten als omschreven in artikel 1, onderdeel a, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, mits de aanbieding van de effecten geschiedt in overeenstemming met hetgeen dienaangaande bij of krachtens die wet is bepaald.
2 Vrijstelling van het in artikel 82, eerste lid, van de wet genoemde verbod te bemiddelen ter zake van het aantrekken of ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden, wordt verleend, voor zover het betreft de bemiddeling bij aanbieding van effecten als omschreven in artikel 1, onderdeel a, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, mits de bemiddeling bij de aanbieding van de effecten geschiedt in overeenstemming met hetgeen dienaangaande bij of krachtens die wet is bepaald.
Vrijstelling van het in artikel 82, eerste lid, van de wet genoemde verbod opvorderbare gelden aan te trekken, ter beschikking te verkrijgen of ter beschikking te hebben, wordt verleend, voor zover deze gelden worden aangehouden op een rekening als bedoeld in artikel 25 van de Wet op het notarisambt of artikel 19 van de Gerechtsdeurwaarderswet.
1 Vrijstelling van het in artikel 82, eerste lid, van de wet genoemde verbod opvorderbare gelden aan te trekken, ter beschikking te verkrijgen of ter beschikking te hebben, wordt verleend, voor zover het betreft het aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben van gelden door stichtingen die als enige activiteit hebben het tijdelijke beheer van opvorderbare gelden van derden ten behoeve van de rechthebbende of degene die zal blijken de rechthebbende te zijn en die uitsluitend werkzaam zijn voor advocaten, die niet zelf gerechtigd zijn tot die gelden, hetgeen uit een schriftelijke overeenkomst tussen de desbetreffende stichtingen en de betrokken advocaten blijkt.
2 Vrijstelling van het in artikel 82, eerste lid, van de wet genoemde verbod te bemiddelen ter zake van het aantrekken of ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden, wordt verleend, voor zover deze bemiddeling plaatsvindt voor stichtingen als bedoeld in het eerste lid.
1 Vrijstelling van het in artikel 82, eerste lid, van de wet, genoemde verbod opvorderbare gelden aan te trekken, ter beschikking te verkrijgen of ter beschikking te hebben, wordt verleend, voor zover het betreft het aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben van gelden tegen uitgifte van waardepapieren aan toonder, zoals zegels en dergelijke, als onderdeel van een verkooptransactie in het groothandels-, industrieel of detailhandelsbedrijf.
2 Aan de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende voorschriften verbonden:
a. het eigen vermogen van de uitgevende ondernemingen of instellingen, onder aftrek van immateriële activa, bedraagt ten minste € 226.890;
b. per verkooptransactie als bedoeld in het eerste lid, mag voor een bedrag van ten hoogste een vierde van de verkoopprijs aan zegels en dergelijke worden verkocht;
c. jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar dienen de uitgevende ondernemingen of instellingen een jaarrekening als bedoeld in artikel 361, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bij de Bank in; de jaarrekening vermeldt het bedrag van het eigen vermogen, bedoeld in onderdeel a; de jaarrekening is voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, ondertekend door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en deze verklaring houdt in, dat de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen van de uitgevende ondernemingen of instellingen en van het resultaat over het desbetreffende boekjaar.
3 Vrijstelling van het in artikel 82, eerste lid, van de wet genoemde verbod te bemiddelen ter zake van het aantrekken of ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden, wordt verleend, voor zover deze bemiddeling betreft de uitgifte van waardepapieren aan toonder, waarop de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, van toepassing is.
1 Vrijstelling van het in artikel 82, eerste lid, van de wet genoemde verbod te bemiddelen ter zake van het aantrekken of ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden, wordt verleend, voor zover het betreft de bemiddeling ten behoeve van een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de wet die ingevolge artikel 52, tweede lid, onderdelen a, b, c of d van de wet is ingeschreven en de bemiddelende ondernemingen of instellingen deze gelden ter beschikking verkrijgen op naam van die kredietinstelling.
a. de bemiddeling vindt plaats op grond van een schriftelijke overeenkomst tussen bemiddelende ondernemingen of instellingen en de ingeschreven kredietinstelling; deze overeenkomst dient ter kennis te worden gebracht van de Bank;
b. de bemiddelende ondernemingen of instellingen houden een zodanige administratie, dat daaruit blijkt dat de gelden, bedoeld in het eerste lid, op naam van de ingeschreven kredietinstelling zijn ontvangen;
c. de bemiddelende ondernemingen of instellingen geven bij de bemiddelingsactiviteiten aan voor welke ingeschreven kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de wet wordt bemiddeld.
Vrijstelling van de in artikel 82, eerste lid, van de wet genoemde verboden wordt verleend, voor zover het betreft het aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben van opvorderbare gelden dan wel in enigerlei vorm te bemiddelen ter zake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of ter beschikking verkrijgen van al dan niet op termijn opvorderbare gelden, door geregistreerde geldtransactiekantoren ten behoeve van het uitvoeren van een geldtransactie als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, onder 3°, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren.
Vrijstelling van het bepaalde in artikel 83, eerste lid, van de wet wordt verleend aan:
a. ondernemingen of instellingen waaraan een vergunning is verleend voor het aanbieden van krediet ingevolge de Wet financiële dienstverlening en die het woord “voorschotbank” bezigen in hun naam of bij de uitoefening van hun bedrijf;
b. gemeentelijke kredietbanken als bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Wet financiële dienstverlening, die zijn opgericht met in achtneming van het bepaalde in de artikel 54 van die wet en ten aanzien waarvan 55 van die wet is toegepast, dan wel die zijn opgericht met in achtneming van artikel 54 van die wet en waarop tevens artikel 15 van de Vrijstellingsregeling Wfd van toepassing is, en die het woord ‘bank’ bezigen in hun naam of bij de uitoefening van hun bedrijf.
Vrijstelling van het bepaalde in artikel 83, eerste lid, van de wet wordt verleend aan beleggingsinstellingen als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen die zijn opgericht door een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de wet die ingevolge artikel 52, tweede lid, onderdelen a, b, c of d van de wet is ingeschreven of door een kredietinstelling als bedoeld in artikel 83, tweede lid, onderdeel c, van de wet, dan wel een dochtermaatschappij van een kredietinstelling als bedoeld in artikel 83, tweede lid, onderdeel c, van de wet, indien:
a. de beheerders, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, van de beleggingsinstellingen, de beleggingsinstellingen of de bijkantoren, bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, zijn ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 18 van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, dan wel de beleggingsinstellingen zijn vrijgesteld ingevolge de Vrijstellingsregeling Wet toezicht beleggingsinstellingen (Stcrt. 198);
b. in geval van beleggingsmaatschappijen als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen de desbetreffende kredietinstelling dan wel een dochtermaatschappij van de kredietinstelling bestuurder van de beleggingsmaatschappijen is;
c. in geval van beleggingsfondsen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, de desbetreffende kredietinstelling dan wel een dochtermaatschappij van de kredietinstelling, de beheerder in de zin van artikel 1, onderdeel e, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen van de beleggingsfondsen is;
d. de naam van de desbetreffende kredietinstelling in de naam van beleggingsinstellingen wordt gevoerd; en
e. uit de naam van de desbetreffende beleggingsinstellingen duidelijk blijkt dat het om beleggingsinstellingen gaat.
Vrijstelling van het bepaalde in artikel 83, eerste lid, van de wet wordt verleend aan ondernemingen of instellingen, die dochtermaatschappijen zijn van een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de wet die ingevolge artikel 52, tweede lid, onderdelen a, b, c of d van de wet is ingeschreven of een kredietinstelling als bedoeld in artikel 83, tweede lid, onderdeel c, van de wet, mits de verplichtingen van de ondernemingen of instellingen ten volle worden gegarandeerd door die deelnemende kredietinstelling.
Vrijstelling van het bepaalde in artikel 83, eerste lid, van de wet wordt verleend aan ondernemingen of instellingen, waarin of waaraan de Staat der Nederlanden als zodanig tezamen met andere staten deelneemt.
Vrijstelling van het bepaalde in artikel 83, eerste lid, van de wet wordt verleend aan ondernemingen of instellingen die bemiddelen ten behoeve van een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de wet die ingevolge artikel 52, tweede lid, onderdelen a, b, c of d van de wet is ingeschreven uitsluitend voor zover het betreft het bij de uitoefening van de bemiddelingsactiviteiten gebruiken van de naam van de kredietinstelling waarvoor wordt bemiddeld.
1 De verboden genoemd in de artikelen 6, eerste lid, 31, eerste lid, 32, eerste lid, 38, eerste lid, van de wet blijven tot twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze regeling buiten toepassing ten aanzien van ondernemingen of instellingen als bedoeld in artikel 3 van de Regeling van de Minister van Financiën van 4 februari 1993 tot uitvoering van artikel 1, derde lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, Stcrt. 29, die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling hun bedrijf maakten van het ter beschikking verkrijgen van, al dan niet op termijn, opvorderbare gelden van partijen buiten besloten kring, niet zijnde professionele marktpartijen en het ter beschikking verkrijgen van die gelden geheel of gedeeltelijk niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, eerste lid, is geschied.
2 Indien voor de inwerkingtreding van deze regeling een overeenkomst is aangegaan waarbij opvorderbare gelden ter beschikking zijn verkregen van ondernemingen of instellingen die niet tot het publiek behoren als bedoeld in artikel 2 of artikel 4 van de Regeling van de Minister van Financiën van 4 februari 1993 tot uitvoering van artikel 1, derde lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, Stcrt. 29, zijn bij het voortduren van die overeenkomst na de inwerkingtreding van deze regeling, de verboden genoemd in de artikelen 6, eerste lid, 31, eerste lid, 32, eerste lid, 38, eerste lid, van de wet niet van toepassing op het ter beschikking hebben van de gelden die op grond van deze overeenkomst werden verkregen.
Ingeval voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling beroep is ingesteld tegen een besluit, genomen ingevolge de Regeling van de Minister van Financiën van 4 februari 1993 tot uitvoering van artikel 1, derde lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, Stcrt. 29, de Regeling van de Minister van Financiën van 23 december 1992 tot uitvoering van artikel 82, derde en vierde lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, Stcrt. 253 of de Regeling van de Minister van Financiën van 23 december 1992 tot uitvoering van artikel 83, derde en vierde lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, Stcrt. 253, wordt de zaak geheel afgedaan met toepassing van de voorschriften die voor dat tijdstip golden.
De Regeling van de Minister van Financiën van 4 februari 1993 tot uitvoering van artikel 1, derde lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, Stcrt. 29, de Regeling van de Minister van Financiën van 23 december 1992 tot uitvoering van artikel 82, derde en vierde lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, Stcrt. 253 en de Regeling van de Minister van Financiën van 23 december 1992 tot uitvoering van artikel 83, derde en vierde lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, Stcrt. 253 worden ingetrokken.
1 Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de wet van 20 juni 2002 tot wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 in verband met de invoering van bedrijfseconomisch toezicht op instellingen voor elektronisch geld (Stb. 330), in werking treedt.
2 In afwijking van het eerste lid, treedt artikel 4, tweede lid, in werking op 1 december 2002.
3 In afwijking van het eerste lid, treedt artikel 12 in werking op het moment dat het bij koninklijke boodschap van 20 februari 2002 ingediende voorstel van wet inzake de geldtransactiekantoren (Kamerstukken 28 229), nadat het tot wet is verheven, in werking treedt.
Deze regeling wordt aangehaald als: Vrijstellingsregeling Wtk 1992.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Minister
G. Zalm
Voor een permanente link naar de door u bekeken versie, inwerkinggetreden op , kopieer één van de onderstaande links of verfijn de link in de Linktool.
Met behulp van de Linktool van LiDO is het mogelijk om een bredere link of een meer gedetailleerde link te maken.
Ga naar de Linktool
Op linkeddata.overheid.nl zijn onderstaande relaties bekend.
Er is geen andere versie beschikbaar waarmee u de huidige geselecteerde versie, inwerkinggetreden op , kan vergelijken.
Selecteer een andere versie van de regeling waarmee u de huidige versie , inwerkinggetreden op , wilt vergelijken.
Vergelijken van "Vrijstellingsregeling Wtk 1992", inwerkinggetreden op , met versie die inwerking is getreden op .
Doordat er een grote regeling is gekozen kan de vergelijking enkele minuten duren.
U kunt kiezen voor het toevoegen van de wetstechnische informatie aan de tekst.
U kunt kiezen in welk formaat de tekst geëxporteerd wordt.
U kunt de tekst inclusief afbeeldingen exporteren. De afbeeldingen worden dan met de tekst in een .zip-bestand geleverd
Via deze link kunt u meer informatie krijgen over de Europese richtlijn of verordening waarnaar in de tekst van de regeling verwezen wordt, inclusief de tekst daarvan. U wordt hiervoor doorgeleid naar EUR-LEX, de online databank van de Europese Unie waarin de Europese wetgeving is opgenomen.