2. Gevolgen arrest Hoge Raad
[Regeling vervallen per 17-10-2007]
Het arrest heeft tot gevolg dat directeuren-grootaandeelhouders, die in een positie
verkeren als bedoeld in voormeld arrest, met ingang van 26 april 2002 ter zake van
hun jegens de vennootschap verrichte werkzaamheden in beginsel in de heffing van omzetbelasting
dienen te worden betrokken. Daarbij kunnen zich twee situaties voordoen:
-
1. de directeur vormt met de vennootschap een fiscale eenheid in de zin van artikel 7,
vierde lid, van de Wet;
-
2. de directeur en de vennootschap voldoen niet aan de in artikel 7, vierde lid, van
de Wet gestelde criteria voor de vorming van een fiscale eenheid.
Al naar gelang de situatie die zich voordoet, dient als volgt te worden gehandeld.
Ad 1. De directeur vormt met de vennootschap een fiscale eenheid in de zin van artikel
7, vierde lid, van de Wet
De betrokken (rechts)personen worden overeenkomstig artikel 7, vierde lid, van de
Wet, al dan niet op verzoek, bij voor bezwaar vatbare beschikking aangemerkt als één
ondernemer met ingang van de eerste dag van de maand, volgende op die waarin de inspecteur
de beschikking heeft afgegeven. Vanwege de bijzondere omstandigheden die aanleiding
geven tot de vaststelling van een fiscale eenheid, wordt goedgekeurd dat, in de gevallen
als bedoeld in voormeld arrest, voor de heffing van omzetbelasting wordt gehandeld
alsof er sprake is geweest van een fiscale eenheid met ingang van 26 april 2002, mits
het verzoek tot afgifte van een beschikking op de voet van artikel 7, vierde lid,
van de Wet vóór 1 januari 2003 is ingediend.
Ad 2. De directeur en de vennootschap voldoen niet aan de in artikel 7, vierde lid,
van de Wet gestelde criteria voor de vorming van een fiscale eenheid
Hierbij kan in het bijzonder worden gedacht aan de situatie waarin directeuren-grootaandeelhouders
door middel van een door hen opgerichte vennootschap deelnemen in een maatschap, welke
maatschap door het verrichten van prestaties tegen vergoeding deelneemt aan het economisch
verkeer en aan de situatie waarin een directeur-grootaandeelhouder meer dan de helft
van de aandelen bezit in meer dan één vennootschap, die niet in dezelfde fiscale eenheid
zijn of kunnen worden opgenomen. Voor zover in deze situaties met betrekking tot de
werkzaamheden van de directeur-grootaandeelhouder jegens de vennootschap(pen) waarvan
hij directeur-grootaandeelhouder is, geen beroep kan worden gedaan op een in de Wet
neergelegde vrijstelling, ontmoet het geen bezwaar dat, enkel voor de toepassing van
de Wet ten aanzien van evenbedoelde werkzaamheden wordt gehandeld als ware er sprake
van een fiscale eenheid tussen die directeur-grootaandeelhouder en (elk van) de betrokken
vennootschap(pen). Hieraan verbind ik de voorwaarde dat wordt afgezien van aanspraak
op aftrek van de voorbelasting die betrekking heeft op de goederen en de diensten
die de directeur-grootaandeelhouder bezigt ten behoeve van de werkzaamheden die hij
verricht jegens de vennootschap(pen) waarvan hij directeur-grootaandeelhouder is.
Het vorenstaande neemt uiteraard niet weg dat een maatschap op grond van het arrest
van de Hoge Raad van 5 januari 1983, nr. 20.808 (BNB 1983/76), aanspraak kan maken
op aftrek van de voorbelasting die betrekking heeft op goederen en diensten die niet
aan de maatschap, maar aan de maat in rekening is gebracht ter zake van aan die maat
geleverde goederen of verleende diensten, indien en voor zover die goederen of diensten
in het kader van de maatschap worden gebezigd voor door haar verrichte, met omzetbelasting
belaste, leveringen en/of diensten. (Overigens houdt het arrest van 5 januari 1983
naar mijn mening tevens in, dat het afstoten van de goederen door de combinatie een
belastbare levering vormt.)
In de gevallen waarin geen gebruik wordt gemaakt van bovenstaande goedkeuring of sprake
is van een andere situatie waardoor een beroep op die goedkeuring niet mogelijk is,
wordt de directeur in de administratie van de Belastingdienst opgenomen als zelfstandig
ondernemer in de zin van artikel 7, eerste lid, van de Wet. Volgens de gebruikelijke
procedure bij opname van nieuwe ondernemers, wordt hij in de gelegenheid gesteld over
de periode van 26 april 2002 tot het belastingtijdvak met ingang waarvan hem periodieke
aangiften worden toegezonden, aangifte van de door hem verschuldigde omzetbelasting
te voldoen.