Zuivelverordening 2003, Eisen methoden van onderzoek

[Regeling vervallen per 01-01-2015.]
Geraadpleegd op 19-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2017.
Geldend van 03-05-2014 t/m 31-12-2014

Verordening van het Productschap Zuivel van 18 September 2002, houdende eisen ter zake van methoden van onderzoek van de kwaliteit van boerderijmelk

Het bestuur van het Productschap Zuivel;

Gelet op artikel 93 van de Wet op de bedrijfsorganisatie, artikel 5, lid 1, van de Instellingsverordening Productschap Zuivel, alsmede op artikel 8, lid 5, en artikel 13, lid 1, van de Zuivelverordening 2000, Uitbetaling van boerderijmelk naar kwaliteit, samenstelling en gewicht;

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

In deze verordening wordt gebezigd de terminologie van de Zuivelverordening 2005, Grondslag uitbetaling boerderijmelk, voor zover het koemelk betreft en de terminologie van Zuivelverordening 2010, Grondslag uitbetaling geitenmelk, voor zover het geitenmelk betreft.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Een melkcontrolestation beschikt over een voorschriftenbundel met een gedetailleerde en actuele beschrijving van de methoden die worden toegepast voor het onderzoek van de samenstelling en kwaliteit van boerderijmelk.

Bepaling van het kiemgetal

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Voor de bepaling van het kerngetal geldt NEN-EN-ISO 4833 als referentiemethode.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

In plaats van de referentiemethode mogen andere gevalideerde methoden worden toegepast, met dien verstande dat:

  • - de verkregen resultaten worden omgerekend naar een plaatkiemgetal volgens NEN-EN-ISO 4833;

  • - de daartoe benodigde conversievergelijking wordt vastgesteld en onderhouden volgens de richtlijnen in ISO 21187.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Het resultaat wordt uitgedrukt in kolonievormende eenheden per ml. Voor uitslagen boven 999.000 per ml dient 999.000 per ml te worden vermeld als uitslag.

Bepaling van de verontreinigingsgraad

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De toe te passen methode berust op het filtreren van 22 tot 28 ml melk met een temperatuur van 37 ±2 ºC bij een drukverschil van 25 tot 30 kPa. De verontreinigingsgraad wordt vastgesteld na droging van het filter, waarbij een gradatiecijfer wordt toegekend op grond van vergelijking met een grensstandaard. Deze grensstandaard wordt periodiek verstrekt door het COKZ.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Een gradatiecijfer II wordt toegekend aan een monster indien de daardoor veroorzaakte verontreinigingsgraad van het filter groter is dan die van de grensstandaard. In de andere gevallen wordt een gradatiecijfer I toegekend.

Aantonen van melkvreemde bacteriegroeiremmende stoffen

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Het onderzoek op melkvreemde bacteriegroeiremmende stoffen vindt plaats volgens een onderzoekschema dat bestaat uit een screeningsmethode (A), een bevestigingsmethode (B) en een test ter nadere kwalificering van de groeiremming.

Met de screeningsmethode A worden monsters rauwe melk opgespoord die aantoonbaar bacteriegroeiremmende stoffen kunnen bevatten.

Met de bevestigingsproef B wordt nagegaan of na verhitting van de met methode A opgespoorde monsters de bacteriegroeiremming in deze monsters wordt bevestigd.

Indien ook in bevestigingsproef B sprake is van groeiremming, wordt een test uitgevoerd ter nadere kwalificering in aard en mate van de groeiremming.

De concentraties van enkele bacteriegroeiremmende stoffen die ten minste aantoonbaar moeten zijn in de screeningsmethode (A) en de bevestigingsmethode (B) zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

Stof

Aantoonbare concentraties (µg/ml) methoden A en B

Beta-lactam antibiotica

 

benzylpenicilline

0,003*

ampicilline

0,002

cloxacilline

0,02

cefalixine

0,1

ceftiofur

0,05

 

Beta-lactam antibiotica

 

sulfamethazine

0,2

oxytetracycline

0,2

neomycine

0,5

tylosine

0,05

* uitgedrukt in Internationale Eenheden per ml

In geval bij de test ter nadere kwalificering een groeiremming wordt vastgesteld die groter is dan die voor de meelopende grensstandaard van 0,0037 IE/ml penicilline en een test op penicillinen en cefalosporinen (ß-lactam antibiotica) positief is, wordt het resultaat als positief gekwalificeerd en met een P aangeduid.

In geval bij koemelk bij de test ter nadere kwalificering een groeiremming wordt vastgesteld die groter is dan die voor de meelopende grensstandaard van 0,0037 IE/ml penicilline en een test op penicillinen en cefalosporinen (ß-lactam antibiotica) negatief is, wordt het resultaat als positief gekwalificeerd en met een O aangeduid.

In geval van een positieve bevinding dient ten minste 2 ml van het betreffende monsterrestant tot ten minste 3 maanden na datum monsterneming bij -20 °C of lager te worden bewaard. Dit monsterrestant moet zijn voorzien van een adequate identificatie.

Bepaling van het celgetal

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Voor de bepaling van het celgetal in koemelk geldt de microscopische celtelling volgens NEN-EN-ISO 13366-1 als referentiemethode.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

In plaats van de referentiemethode mogen andere gevalideerde methoden worden toegepast, met dien verstande dat bij koemelk:

  • - de herhaalbaarheid van de meting bij 400.000 cellen per ml kleiner dient te zijn dan 40.000 cellen per ml;

  • - de standaardafwijking van de verschillen ten opzichte van resultaten met de referentiemethode bij 400.000 cellen per ml kleiner dient te zijn dan 40.000 cellen per ml.

Artikel 10a

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Voor bepaling van het celgetal in geitenmelk gelden de richtlijnen volgens NEN-EN-ISO 13366-2, met dien verstande dat de herhaalbaarheid van de meting bij 1.000.000 cellen per ml kleiner dient te zijn dan 80.000 per ml.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Het celgetal wordt uitgedrukt in cellen per ml. Voor celgetallen boven 9.999.000 per ml wordt 9.999.000 per ml vermeld als uitslag.

Bepaling van de aanwezigheid van sporen van boterzuurbacterien

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De toe te passen methode voor de bepaling van de aanwezigheid van sporen van boterzuurbacteriën vindt plaats volgens NEN 6877, met dien verstande dat:

  • - per monster 2 buizen worden ingezet;

  • - per buis 0,1 ml van de te onderzoeken melk wordt gedoseerd;

  • - gebruik kan worden gemaakt van een kleinere buis (circa 9 ml) met dienovereenkomstige hoeveelheden paraffine en medium.

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Gasvorming in de buis wordt aangeduid met een " + ", anders wordt een " - " genoteerd.

Bepaling van de zuurtegraad van het vet

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Voor de bepaling van de zuurtegraad vet komt de bepaling overeen met NEN 6854 (titreerbare zuurtegraad), met dien verstande dat:

    • het volume melk 31 ± 2 ml bedraagt;

    • de normen voor de herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid zijn gesteld op respectievelijk 0,07 en 0,11 mmol/100 g vet.

  • 2 In plaats van de bepaling in het eerste lid mogen andere gevalideerde methoden worden toegepast, met dien verstande dat:

    • bij een zuurtegraad vet tot 1,5 mmol/100 g vet de herhaalbaarheid van de meting (r) kleiner dient te zijn dan 0,15 mmol/100 g vet;

    • de uitbetaling plaatsvindt op basis van het rekenkundig gemiddelde van minimaal n meetresultaten, waarbij n > (r/0,07)2.

Artikel 15

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De zuurtegraad van het vet wordt uitgedrukt in mmol per 100 g vet.

Bepaling van het vriespunt

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 16

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Voor de bepaling van het vriespunt geldt NEN-EN-ISO 5764 als referentiemethode.

Artikel 17

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

In plaats van de referentiemethode mogen andere gevalideerde methoden worden toegepast, met dien verstande dat:

  • - de herhaalbaarheid van de meting kleiner dient te zijn dan 0,004 °C;

  • - de standaardafwijking van de verschillen ten opzichte van resultaten met de referentiemethode kleiner dient te zijn dan 0,004 °C.

Artikel 18

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Het vriespunt wordt uitgedrukt in °C.

Bepaling van het chloroformgehalte

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 18a

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De toe te passen methode berust op de verwarming van een hoeveelheid monster in een afgesloten flesje met een septum. Aansluitend wordt een deel van de bovenstaande gasfase (headspace) in een gaschromatograaf geïnjecteerd. Na scheiding van de gehalogeneerde koolwaterstoffen vindt detectie plaats middels een EC-detector en wordt het chloroformgehalte met behulp van een kalibratiecurve gekwantificeerd. Het gemeten gehalte wordt vervolgens gecombineerd met het volgens artikel 19 gemeten vetgehalte van het monster.

Het chloroformgehalte wordt uitgedrukt in milligram chloroform per kilogram vet.

Bij een vetgehalte van 4,5% en een chloroformgehalte van 0,2 mg/kg vet dient de herhaalbaarheid van de meting kleiner te zijn dan 0,02 mg/kg vet.

Bepaling van het vet- en eiwitgehalte

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 19

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Voor de bepaling van het vetgehalte geldt de methode volgens NEN-EN-ISO 1211 als referentiemethode. Voor de bepaling van het eiwitgehalte geldt de methode volgens NEN-EN-ISO 8968 deel 1 of deel 2 als referentiemethode. Bij toepassing van alternatieve methoden voor de bepaling van het vet- en eiwitgehalte mogen geen wezenlijke afwijkingen worden verkregen van de uitslagen volgens de genoemde referentiemethoden.

Artikel 20

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Per kalendermaand neemt het COKZ minimaal twee series monsters voor uitvoering van heronderzoek bij een door het productschap aangewezen laboratorium. Per serie worden 6 willekeurig gekozen monsters onderzocht op vetgehalte met de methode volgens NEN-EN-ISO 1211 en 6 willekeurig gekozen monsters op eiwitgehalte met de methode volgens NEN-EN-ISO 8968 deel 1 of deel 2. Voor de beoordeling van de resultaten gelden per serie onderzochte monsters ten aanzien van gemiddelde verschillen en standaardafwijking de volgende normen:

Gemiddelde verschillen (% m/m)

vet:

goed

: < 0,025%

 

voldoende

: ≥ 0,025% en ≤ 0,040%

 

onvoldoende

: > 0,040%

eiwit:

goed

: < 0,030%

 

voldoende

: ≥ 0,030% en ≤ 0,045%

 

onvoldoende

: > 0,045%

Standaardafwijking (% m/m)

vet

goed

: < 0,035%

 

voldoende

: ≥ 0,035% en ≤ 0,040%

 

onvoldoende

: > 0,040%

eiwit

goed

: < 0,040%

 

voldoende

: ≥ 0,040% en ≤ 0,045%

 

onvoldoende

: > 0,045%

Artikel 21

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Gemiddeld mag, over een willekeurige periode van 1 jaar, het gemiddelde verschil per component hoogstens plus of min 0,010% bedragen voor het voldoen aan het criterium, als bedoeld in artikel 20.

Artikel 22

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De Zuivelverordening 2000, Methoden van kwaliteitsonderzoek en het Besluit 2000, Beoordeling resultaten onderzoek samenstelling boerderijmelk worden ingetrokken.

Artikel 23

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Deze verordening wordt aangehaald als Zuivelverordening 2003, Eisen methoden van onderzoek.

Artikel 24

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Deze verordening treedt in werking op een nader door het bestuur vast te stellen datum.

Amersfoort, 18 september 2002

G. van den Berg

voorzitter

F. Beekman

secretaris

Goedgekeurd door de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad bij besluit van 2 mei 2003.