Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens

Geraadpleegd op 25-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2010 en zichtdatum 01-11-2010.
Geldend van 01-04-2010 t/m 30-09-2010

Wet van 7 november 2002 tot wijziging van de regels betreffende de verwerking van justitiële gegevens en het stellen van regels met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in persoonsdossiers (Wet justitiële gegevens)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is nieuwe regels met betrekking tot het verwerken van justitiële gegevens en het stellen van regels met betrekking tot de verwerking van justitiële gegevens in persoonsdossiers en de verklaring omtrent het gedrag vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Titel 1. Definities

Artikel 1

In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. justitiële gegevens of gegevens: bij algemene maatregel van bestuur te omschrijven gegevens omtrent natuurlijke personen en rechtspersonen inzake de toepassing van het strafrecht of de strafvordering;

  • b. strafvorderlijke gegevens: gegevens over een natuurlijk persoon of rechtspersoon die zijn verkregen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek en die het openbaar ministerie in een strafdossier of langs geautomatiseerde weg verwerkt;

  • c. persoonsdossier: een dossier waarin zijn opgenomen de aan rechterlijke autoriteiten uitgebrachte rapporten over onderzoeken naar het gedrag of de levensomstandigheden van een natuurlijk persoon in verband met tegen hem aanhangige strafzaken, de tenuitvoerlegging van aan hem opgelegde straffen of maatregelen of zijn reclassering;

  • d. rechtspersoon: een rechtspersoon als bedoeld in boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede de daarmee gelijkgestelde organisaties als bedoeld in artikel 51, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • e. justitiële documentatie: een samenhangende verzameling van op verschillende personen betrekking hebbende justitiële gegevens die langs geautomatiseerde weg wordt gevoerd;

  • f. documentatie persoonsdossiers: een samenhangende verzameling van op verschillende personen betrekking hebbende persoonsdossiers die langs geautomatiseerde weg wordt gevoerd of met het oog op een doeltreffende raadpleging van die gegevens systematisch is aangelegd;

  • g. persoonsgegeven, verwerking van persoonsgegevens, verantwoordelijke, betrokkene, het College bescherming persoonsgegevens en het verstrekken van persoonsgegevens: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens;

  • h. Onze Minister: Onze Minister van Justitie.

Titel 2. De verwerking van justitiële gegevens

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Artikel 2

  • 1 Onze Minister verwerkt in de justitiële documentatie justitiële gegevens ten behoeve van een goede strafrechtspleging.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden de gegevens aangewezen die als justitiële gegevens worden aangemerkt.

Artikel 3

Onze Minister treft de nodige maatregelen opdat de justitiële gegevens, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, juist en nauwkeurig zijn. Hij verbetert of verwijdert de gegevens dan wel vult deze aan of schermt deze af indien hem blijkt dat deze onjuist of onvolledig zijn.

Artikel 4

  • 1 Justitiële gegevens over misdrijven worden uit de justitiële documentatie verwijderd dertig jaren na onherroepelijke afdoening van de strafzaak in het kader waarvan die gegevens zijn verwerkt of het vervallen van het recht tot strafvordering door verjaring dan wel twintig jaren na het overlijden van betrokkene.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald ten behoeve van welke organisaties en in welke gevallen de justitiële gegevens, bedoeld in het tweede lid, na verloop van de termijn, bedoeld in het eerste lid, beschikbaar dienen te zijn.

Artikel 5

  • 1 De in artikel 4, eerste lid, genoemde termijn wordt verlengd met de bij de uitspraak bepaalde duur van de opgelegde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf indien deze drie jaren te boven gaat alsmede met de duur van de terbeschikkingstelling of van de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

  • 2 Indien het eerste lid van toepassing is, wordt de termijn bovendien verlengd met tien jaren indien op het misdrijf naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld.

  • 3 De gegevens worden in elk geval verwijderd indien sedert de geboortedag van de betrokken persoon tachtig jaren zijn verstreken.

Artikel 6

  • 1 Justitiële gegevens over overtredingen worden uit de justitiële documentatie verwijderd vijf jaren na onherroepelijke afdoening van de strafzaak in het kader waarvan die gegevens zijn verwerkt of het vervallen van het recht tot strafvordering door verjaring dan wel na het overlijden van betrokkene.

  • 2 Indien evenwel een vrijheidsstraf – anders dan vervangende hechtenis – of een taakstraf is opgelegd, bedraagt de termijn tien jaren.

  • 3 Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing indien een rechtspersoon wegens een overtreding is veroordeeld tot een geldboete van de derde of een hogere categorie.

Artikel 7

  • 1 Onze Minister legt passende technische en organisatorische maatregelen ten uitvoer om de justitiële gegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking. Deze maatregelen garanderen, rekening houdend met de stand van de techniek en de kosten van de tenuitvoerlegging, een passend beveiligingsniveau gelet op de risico's die de verwerking en de aard van de justitiële gegevens met zich brengen.

Afdeling 2. Het verstrekken van justitiële gegevens

Artikel 8

  • 1 Ten behoeve van de rechtspleging worden justitiële gegevens verstrekt aan Nederlandse rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren van Aruba en de Nederlandse Antillen.

  • 2 Ten behoeve van de strafrechtspleging worden justitiële gegevens verstrekt aan Onze Minister.

  • 3 Aan lichamen of personen aan wie krachtens artikel 257ba van het Wetboek van Strafvordering de bevoegdheid is toegekend een strafbeschikking uit te vaardigen, worden ten behoeve van de uitoefening van die bevoegdheid justitiële gegevens verstrekt met betrekking tot de delicten waarop hun bevoegdheid betrekking heeft.

  • 4 Justitiële gegevens worden niet voor een ander doel gebruikt dan waarvoor zij zijn verstrekt, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald dan wel de uitvoering van de taak met het oog waarop de gegevens zijn verstrekt, daartoe noodzaakt.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent het verstrekken van justitiële gegevens aan de in het eerste, tweede en derde lid genoemde personen of instanties, alsmede omtrent de daarbij te stellen voorwaarden aan het gebruik daarvan.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald welke gegevens ingevolge het internationale recht worden verstrekt aan andere rechterlijke ambtenaren dan bedoeld in het eerste lid dan wel aan andere autoriteiten. Het vijfde lid is van toepassing.

Artikel 8a

  • 1 Voorzover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, kan het College van procureurs-generaal in de gevallen waarin het ingevolge artikel 39e of 39f bevoegd is strafvorderlijke gegevens te verstrekken, justitiële gegevens verstrekken.

Artikel 9

  • 1 Voorzover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang en voor een goede taakuitoefening van degene aan wie justitiële gegevens worden verstrekt, kunnen bij algemene maatregel van bestuur personen of instanties die met een publieke taak zijn belast, worden aangewezen aan wie justitiële gegevens kunnen worden verstrekt. Daarbij kunnen nadere voorschriften worden gegeven in verband met de verwerking en verdere verwerking.

Artikel 10

  • 1 Behoudens het bepaalde in artikel 12 worden aan de in artikel 9 bedoelde personen of instanties slechts gegevens verstrekt betreffende onherroepelijke veroordelingen wegens misdrijf waarbij een straf, al dan niet tezamen met een maatregel, is opgelegd, en wegens overtreding indien daarbij vrijheidsstraf – anders dan vervangende – of een taakstraf is opgelegd. Met een veroordeling worden gelijkgesteld een rechterlijke beslissing waarbij een maatregel als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd en een strafbeschikking.

  • 2 Geen gegevens worden verstrekt indien:

    • a. na het gegrond bevinden van de aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegane einduitspraak deze wordt vernietigd en geen straf of maatregel is opgelegd,

    • b. na het onherroepelijk worden van de uitspraak of strafbeschikking vier jaren zijn verstreken, of

    • c. de veroordeling door een andere dan een Nederlandse rechter is gewezen wegens een feit dat naar Nederlands recht geen misdrijf oplevert, tenzij ingevolge deze veroordeling in Nederland vrijheidsstraf – anders dan vervangende – of een taakstraf moet worden ondergaan.

  • 3 De termijn bedoeld in het tweede lid, onder b, beloopt acht jaren indien bij de veroordeling een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf dan wel een voorwaardelijke vrijheidsstraf waarvan later de gehele of gedeeltelijke tenuitvoerlegging is bevolen, is opgelegd. Hetzelfde geldt indien bij de veroordeling een taakstraf is opgelegd, dan wel de tenuitvoerlegging van een bij de taakstraf opgelegde vervangende hechtenis is bevolen.

  • 4 De termijn wordt verlengd met de bij de uitspraak bepaalde duur van de opgelegde vrijheidsstraf met uitzondering van de straf of het gedeelte daarvan dat voorwaardelijk is opgelegd en ten aanzien waarvan de gehele of gedeeltelijke tenuitvoerlegging later niet is bevolen. De termijn wordt met zes maanden verlengd indien een taakstraf is opgelegd.

  • 5 De termijn wordt mede verlengd met de duur van de verlenging van de proeftijd van een voorwaardelijke veroordeling en met de termijn van de verlenging van de terbeschikkingstelling.

  • 6 De termijnen eindigen niet zolang de termijn met betrekking tot enige andere onherroepelijke veroordeling als bedoeld in het eerste lid, niet is geëindigd.

  • 7 Ingeval van tenuitvoerlegging in Nederland van een veroordeling door een andere dan de Nederlandse rechter gewezen vangt de in het tweede lid, onder b, en het derde lid, bedoelde termijn aan op de dag na die, waarop die veroordeling onherroepelijk is geworden. De duur van de termijn wordt bepaald aan de hand van de bij de uitspraak of beslissing, krachtens welke de bovenbedoelde veroordeling in Nederland kan worden ten uitvoer gelegd, opgelegde of uitvoerbaar geworden straf of maatregel.

Artikel 11

  • 1 Aan de in artikel 9 bedoelde personen of instanties worden gegevens verstrekt betreffende onherroepelijke veroordelingen van rechtspersonen wegens enige overtreding, indien daarbij een geldboete is opgelegd van de derde of een hogere categorie. Met een veroordeling wordt gelijkgesteld een strafbeschikking.

  • 2 Geen gegevens worden verstrekt indien:

    • a. na het gegrond bevinden van de aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegane einduitspraak deze wordt vernietigd en geen straf of maatregel is opgelegd, of

    • b. na het onherroepelijk worden van de uitspraak of strafbeschikking vier jaren zijn verstreken.

  • 3 De termijn bedoeld in het tweede lid, onder b, beloopt acht jaren indien is veroordeeld tot onvoorwaardelijke betaling van een geldboete dan wel tot voorwaardelijke betaling van een geldboete waarvan later de gehele of gedeeltelijke tenuitvoerlegging is bevolen.

  • 4 De termijn wordt mede verlengd met de duur van de verlenging van de proeftijd van een voorwaardelijke veroordeling.

Artikel 12

  • 1 Met betrekking tot personen ten aanzien van wie recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht, worden aan de in artikel 9 bedoelde personen of instanties slechts gegevens verstrekt, indien de veroordeelde tijdens het begaan van het strafbare feit de leeftijd van zestien jaren had bereikt, de veroordeling onherroepelijk is en is gewezen wegens een misdrijf en daarbij, al dan niet tezamen met andere straffen of maatregelen, is opgelegd:

    • a. jeugddetentie, anders dan vervangende;

    • b. geldboete van meer dan € 113;

    • c. een taakstraf met een duur van meer dan veertig uren of

    • d. plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

    Met deze personen worden gelijkgesteld minderjarigen tegen wie een strafbeschikking is uitgevaardigd.

  • 2 Geen gegevens worden verstrekt indien:

    • a. na het gegrond bevinden van de aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegane einduitspraak deze wordt vernietigd en geen straf of maatregel is opgelegd,

    • b. de veroordeling door een andere dan een Nederlandse rechter is gewezen wegens een feit dat naar Nederlands recht geen misdrijf oplevert, tenzij ingevolge deze veroordeling in Nederland de in het eerste lid genoemde straffen of maatregelen moeten worden ondergaan, of

    • c. de rechter met toepassing van artikel 77x, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht heeft bepaald, dat de straf of maatregel geheel niet zal worden tenuitvoergelegd en de tenuitvoerlegging later niet alsnog voor het geheel of een deel is bevolen.

  • 3 Geen gegevens worden verstrekt indien na het onherroepelijk worden van de veroordeling of strafbeschikking twee jaren zijn verstreken tenzij jeugddetentie, anders dan vervangende, of plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd. In dat geval bedraagt de termijn vier jaren.

  • 4 De termijn bedoeld in het derde lid, wordt verlengd met de bij de uitspraak bepaalde duur van de opgelegde jeugddetentie met uitzondering van de straf of het gedeelte daarvan dat voorwaardelijk is opgelegd en ten aanzien waarvan de gehele of gedeeltelijke tenuitvoerlegging later niet is bevolen.

  • 5 De termijn wordt mede verlengd met de duur van de verlenging van de proeftijd van een voorwaardelijke veroordeling.

  • 6 Onverminderd het bepaalde in het derde lid kunnen over een veroordeling waarbij de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd gegevens worden verstrekt zolang de plaatsing niet onvoorwaardelijk is beëindigd.

  • 7 De termijnen eindigen niet zolang de termijn met betrekking tot enige andere onherroepelijke veroordeling of strafbeschikking als bedoeld in het eerste lid, niet is geëindigd.

Artikel 13

  • 1 Voorzover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang en voor een goede taakuitoefening van degene aan wie justitiële gegevens worden verstrekt, kunnen bij algemene maatregel van bestuur personen of instanties als bedoeld in artikel 9 worden aangewezen aan wie meer gegevens kunnen worden verstrekt dan genoemd in de artikelen 10, 11 en 12. Daarbij wordt tevens bepaald welke gegevens worden verstrekt. Tevens kunnen nadere voorschriften worden gegeven in verband met de verwerking en verdere verwerking.

Artikel 14

  • 1 Voorzover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang en voor bijzondere doeleinden, kan Onze Minister in bijzondere gevallen toestemming geven tot het verstrekken van daartoe omschreven justitiële gegevens overeenkomstig door hem te geven voorschriften en onder door hem te stellen voorwaarden. Van zijn desbetreffend besluit zendt hij een afschrift aan het College bescherming persoonsgegevens.

  • 2 Tenzij Onze Minister anders bepaalt, worden de justitiële gegevens die zijn verstrekt niet voor een ander doel gebruikt dan waarvoor zij zijn verstrekt.

  • 3 Onze Minister kan voorschriften geven in verband met de verwerking en verdere verwerking.

Artikel 15

Behoudens ontheffing van Onze Minister, kunnen ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek desgevraagd slechts justitiële gegevens worden verstrekt in zodanige vorm dat herleiding tot individuele natuurlijke personen redelijkerwijs wordt voorkomen. Onze Minister kan voorwaarden verbinden aan de verwerking en verdere verwerking van deze gegevens.

Artikel 17

Voor het verstrekken van justitiële gegevens, als bedoeld in de artikelen 9, 13, 14 en 15, kan een kostenvergoeding worden verlangd die niet hoger mag zijn dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag.

Afdeling 3. Rechten van de betrokkene op kennisneming en verbetering

Artikel 18

  • 1 Onze Minister deelt een ieder op diens verzoek binnen vier weken mede of en zo ja welke deze persoon betreffende gegevens in de justitiële documentatie zijn vastgelegd.

  • 2 Hij doet daarbij geen mededelingen in schriftelijke vorm, tenzij hij weigert een mededeling te doen.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het verzoek en de wijze van kennisneming

Artikel 19

  • 1 Elke verstrekking van justitiële gegevens overeenkomstig de artikelen 9, 13 en 14 wordt vastgelegd en ten minste gedurende één jaar bewaard.

  • 2 Onze Minister deelt een ieder op diens verzoek schriftelijk binnen vier weken mede of hem betreffende gegevens in het jaar voorafgaande aan het verzoek overeenkomstig de artikelen 9, 13 en 14 zijn verstrekt.

Artikel 20

  • 1 Bij de behandeling van verzoeken als bedoeld in de artikelen 18 en 19 draagt Onze Minister zorg voor een deugdelijke vaststelling van de identiteit van de verzoeker.

  • 2 De verzoeken worden ten aanzien van minderjarigen die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt, en ten aanzien van onder curatele gestelden gedaan door hun wettelijke vertegenwoordigers. De betrokken mededeling geschiedt eveneens aan de wettelijke vertegenwoordigers.

  • 3 Verzoeken ten aanzien van rechtspersonen worden gedaan door een vertegenwoordiger van de rechtspersoon.

  • 4 De verzoeken kunnen tevens worden gedaan door een advocaat aan wie de betrokkene een bijzondere machtiging heeft verleend met het oog op de uitoefening van zijn rechten krachtens deze wet en die het verzoek uitsluitend doet met de bedoeling de belangen van zijn cliënt te behartigen. De betrokken mededeling geschiedt aan de advocaat. Bij ministeriële regeling kunnen aan de bijzondere machtiging nadere eisen worden gesteld.

Artikel 21

Een mededeling als bedoeld in artikel 18, eerste lid, en artikel 19, tweede lid, blijft achterwege voorzover dit noodzakelijk is in het belang van de veiligheid van de staat.

Artikel 22

  • 1 Degene aan wie overeenkomstig artikel 18 kennis is gegeven van hem betreffende justitiële gegevens, kan Onze Minister schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen, indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.

  • 3 Onze Minister draagt zorg dat een beslissing tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd.

Artikel 24

  • 1 Indien Onze Minister justitiële gegevens heeft verbeterd, aangevuld, verwijderd of afgeschermd doet hij aan de in artikel 8, vijfde lid, 9, 13 en 14 bedoelde personen of instanties aan wie in het jaar voorafgaand aan het verzoek en in de sinds dat verzoek verstreken periode de betrokken gegevens zijn verstrekt, zo spoedig mogelijk mededeling van deze verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming, tenzij dit onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost.

  • 2 Onze Minister deelt aan de verzoeker en voorzover van toepassing aan de wettelijk vertegenwoordiger, desgevraagd mede aan wie hij de mededeling heeft gedaan.

Artikel 25

  • 1 Onze Minister kan voor een mededeling als bedoeld in artikel 18 of 19 een vergoeding van kosten verlangen die niet hoger is dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag. Daarbij wordt tevens de wijze van betaling bepaald.

  • 2 De vergoeding wordt teruggegeven ingeval Onze Minister op verzoek van de betrokkene, op aanbeveling van het College bescherming persoonsgegevens of op bevel van de rechter tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming is overgegaan of wanneer het verzoek moet worden geweigerd ingevolge artikel 21.

Artikel 26

  • 1 Betrokkene kan bij Onze Minister verzet aantekenen wegens bijzondere persoonlijke omstandigheden.

  • 2 Onze Minister beoordeelt, gehoord het openbaar ministerie, binnen vier weken na ontvangst van het verzet of het verzet gerechtvaardigd is. Indien het verzet gerechtvaardigd is, beëindigt hij terstond de verwerking.

Afdeling 4. Bepalingen betreffende het toezicht

Artikel 27

  • 1 Het College bescherming persoonsgegevens ziet toe op de verwerking van justitiële gegevens overeenkomstig het bij en krachtens deze wet bepaalde.

Afdeling 5. De verklaring omtrent het gedrag

Artikel 28

Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.

Artikel 29

De beslissing omtrent de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag geldt als een beschikking in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 30

  • 1 De aanvraag om afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon wordt ingediend bij de burgemeester van de gemeente, waar de aanvrager op het tijdstip van de aanvraag als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens. In alle andere gevallen wordt de aanvraag ingediend bij Onze Minister.

  • 2 De burgemeester en Onze Minister onderzoeken de volledigheid van de bij de aanvraag verstrekte gegevens en verschaffen zich de nodige zekerheid over de identiteit van de aanvrager.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere eisen worden gesteld ter uitvoering van het tweede lid.

  • 4 De burgemeester zendt de aanvraag terstond door aan Onze Minister.

Artikel 31

De burgemeester kan binnen tien dagen na de dag waarop bij hem de aanvraag is ingediend adviseren over de bijzondere omstandigheden in zijn gemeente voorzover deze van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag om afgifte van de verklaring omtrent het gedrag.

Artikel 32

  • 1 De aanvraag tot het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon bevat de voornamen en de geboortedatum van de aanvrager, alsmede een omschrijving van het doel, waarvoor de afgifte van de verklaring wordt gevraagd.

  • 2 Indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtspersoon, bevat zij de naam van de rechtspersoon en het inschrijvingsnummer van de Kamers van Koophandel, of, indien geen inschrijving heeft plaatsgevonden in het handelsregister, de naam, de rechtsvorm en de statutaire, of bij ontstentenis daarvan, de feitelijke vestigingsplaats van deze rechtspersoon alsmede de naam, het adres en de geboortedatum van ieder van de bestuurders, vennoten, maten of beheerders en de naam van degene die de aanvraag doet.

  • 3 Bij de aanvraag wordt overgelegd een schriftelijke opgave van degene te wiens behoeve de verklaring wordt verzocht van het risico voor de samenleving dat in het geding is.

Artikel 33

De aanvraag wordt ingediend door degene omtrent wiens gedrag een verklaring wordt gevraagd of door een vertegenwoordiger van de rechtspersoon omtrent wiens gedrag een verklaring wordt gevraagd.

Artikel 34

  • 1 Onze Minister neemt de aanvraag niet in behandeling, indien een onderzoek naar het gedrag van de aanvrager kennelijk niet noodzakelijk is om, gelet op het doel van de aanvraag, een risico voor de samenleving te beperken.

  • 2 Onze Minister stelt de burgemeester, bedoeld in artikel 30, eerste lid, terstond in kennis van de beslissing tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag.

Artikel 35

  • 1 Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.

  • 2 Indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtspersoon betrekt Onze Minister mede in zijn oordeel de justitiële gegevens met betrekking tot strafbare feiten op naam van de rechtspersoon en van ieder van de bestuurders, vennoten, maten of beheerders van die rechtspersoon alsmede de gegevens met betrekking tot strafbare feiten waaraan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag heeft gelegen.

  • 3 Onze Minister betrekt niet in zijn oordeel de justitiële gegevens met betrekking tot de strafbare feiten die zijn afgedaan met een onherroepelijke vrijspraak.

Artikel 36

  • 1 Onze Minister kan bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van met betrekking tot de aanvrager vermelde justitiële gegevens in de justitiële documentatie alsmede van gegevens uit de politieregisters, bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet politieregisters met uitzondering van de gegevens waarover op grond van artikel 21 geen mededeling kan worden gedaan aan de verzoeker, die gebruik maakt van zijn recht, als bedoeld in artikel 18, eerste lid.

  • 3 Voorzover dat voor een goede oordeelsvorming noodzakelijk is, kan Onze Minister inlichtingen omtrent betrokkene inwinnen bij het openbaar ministerie en bij instellingen die op grond van artikel 4, eerste lid, van de Reclasseringsregeling 1995 bevoegd zijn om reclasseringswerkzaamheden te verrichten.

  • 4 De justitiële gegevens en de gegevens uit de politieregisters die zijn verstrekt worden niet voor een ander doel gebruikt dan waarvoor zij zijn verstrekt.

Artikel 37

  • 1 Onze Minister beslist op de aanvraag met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2 Indien Onze Minister voornemens is afwijzend te beslissen op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, beslist hij binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 38

  • 1 Onze Minister beslist op de aanvraag met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een rechtspersoon binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2 Indien Onze Minister voornemens is afwijzend te beslissen op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, beslist hij binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 4 De termijn voor het geven van de beschikking, bedoeld in het eerste lid, wordt opgeschort met ingang van de dag waarop Onze Minister de gelegenheid heeft geboden tot het doen van een verzoek en tot de dag waarop een schriftelijke mededeling is gedaan dat geen verzoek zal worden ingediend of twee weken zijn verstreken dan wel tot de dag waarop de procedure naar aanleiding van een verzoek is beëindigd.

  • 5 De aanvrager van de verklaring wordt in kennis gesteld van de opschorting.

Artikel 39

  • 1 Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot afgifte van een verklaring omtrent het gedrag kunnen de burgemeester en Onze Minister een vergoeding van kosten verlangen.

  • 2 De kostenvergoedingen zijn niet hoger dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag.

  • 3 Voorzover de aanvragen zijn ingediend bij de burgemeester, zijn de gemeenten ter zake van de afgifte van de verklaring door Onze Minister een bij ministeriële regeling vastgestelde vergoeding verschuldigd aan Onze Minister.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden regels vastgesteld met betrekking tot de wijze van afdracht van de vergoeding, bedoeld in het derde lid.

Titel 2A. De verwerking van strafvorderlijke gegevens

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Artikel 39a

  • 1 Het College van procureurs-generaal is verantwoordelijke voor het verwerken van strafvorderlijke gegevens.

  • 2 Het hoofd van een arrondissementsparket, het landelijk parket, het functioneel parket of een ressortsparket voert het beheer over de strafvorderlijke gegevens.

Artikel 39b

  • 1 Het College van procureurs-generaal verwerkt slechts strafvorderlijke gegevens, indien dit noodzakelijk is voor een goede vervulling van de taak van het openbaar ministerie of het nakomen van een andere wettelijke verplichting.

  • 2 Het College van procureurs-generaal verwerkt strafvorderlijke gegevens niet verder op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 39c

  • 1 De artikelen 3 en 7 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat daar waar in deze artikelen wordt gesproken over «Onze Minister» «het College van procureurs-generaal» wordt gelezen.

  • 2 Het College van procureurs-generaal verwerkt slechts strafvorderlijke gegevens, voorzover het, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig zijn.

Artikel 39d

  • 1 Het College van procureurs-generaal verwijdert strafvorderlijke gegevens:

    • a. over misdrijven dertig jaren na onherroepelijke afdoening van de strafzaak in het kader waarvan die gegevens zijn verwerkt of het recht tot strafvordering door verjaring is vervallen dan wel twintig jaren na het overlijden van betrokkene, en

    • b. over overtredingen vijf jaren na onherroepelijke afdoening van de strafzaak in het kader waarvan die gegevens zijn verwerkt of het vervallen van het recht tot strafvordering door verjaring dan wel twee jaren na het overlijden van betrokkene.

Afdeling 2. Het verstrekken van strafvorderlijke gegevens

Artikel 39e

  • 2 Het College van procureurs-generaal verstrekt aan de ambtenaren die werkzaam zijn ten behoeve van de justitiële documentatie strafvorderlijke gegevens.

Artikel 39f

  • 1 Voorzover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, kan het College van procureurs-generaal, onverminderd artikel 39e, aan personen of instanties voor de volgende doeleinden strafvorderlijke gegevens verstrekken:

    • a. het voorkomen en opsporen van strafbare feiten,

    • b. het handhaven van de orde en veiligheid,

    • c. het uitoefenen van toezicht op het naleven van regelgeving,

    • d. het nemen van een bestuursrechtelijke beslissing,

    • e. het beoordelen van de noodzaak tot het treffen van een rechtspositionele of tuchtrechtelijke maatregel, of

    • f. het verlenen van hulp aan slachtoffers en anderen die bij een strafbaar feit betrokken zijn.

  • 2 Het College van procureurs-generaal kan slechts strafvorderlijke gegevens aan personen of instanties als bedoeld in het eerste lid verstrekken, voorzover die gegevens voor die personen of instanties:

    • a. noodzakelijk zijn met het oog op een zwaarwegend algemeen belang of de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van een recht in rechte, en

    • b. in zodanige vorm worden verstrekt dat herleiding tot andere personen dan betrokkene, redelijkerwijs wordt voorkomen.

Artikel 39h

Voor het verstrekken van strafvorderlijke gegevens als bedoeld in artikel 39f kan een kostenvergoeding worden verlangd die niet hoger is dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag.

Afdeling 3. Rechten van de betrokkene op kennisneming en verbetering

Artikel 39i

  • 1 Het College van procureurs-generaal deelt een ieder op diens verzoek binnen vier weken mede of en zo ja welke deze persoon betreffende strafvorderlijke gegevens zijn vastgelegd.

Artikel 39j

  • 1 Elke verstrekking van strafvorderlijke gegevens overeenkomstig de artikelen 39e en 39f wordt vastgelegd en gedurende ten minste een jaar bewaard.

  • 2 Het College van procureurs-generaal deelt een ieder op diens verzoek schriftelijk binnen vier weken mede of hem betreffende strafvorderlijke gegevens in het jaar voorafgaande aan het verzoek overeenkomstig de artikelen 39e en 39f zijn verstrekt.

Artikel 39k

  • 1 Bij de behandeling van verzoeken als bedoeld in de artikelen 39i, eerste lid, en 39j, tweede lid, draagt het College van procureurs-generaal zorg voor een deugdelijke vaststelling van de identiteit van de verzoeker.

Artikel 39l

Een mededeling als bedoeld in de artikelen 39i, eerste lid, en 39j, tweede lid, blijft achterwege voorzover dit noodzakelijk is in het belang van:

  • a. de veiligheid van de staat,

  • b. het voorkomen, opsporen en vervolgen van strafbare feiten,

  • c. het toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften die zijn gesteld ten behoeve van de belangen, bedoeld onder b, of

  • d. de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen.

Artikel 39m

  • 1 Degene aan wie overeenkomstig artikel 39i kennis is gegeven van hem betreffende strafvorderlijke gegevens, kan het College van procureurs-generaal schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen, indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.

  • 2 Artikel 22, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat daar waar in dit artikel wordt gesproken over «Onze Minister» «het College van procureurs-generaal» wordt gelezen.

Artikel 39o

  • 1 Indien het College van procureurs-generaal strafvorderlijke gegevens heeft verbeterd, aangevuld, verwijderd of afgeschermd, doet het aan de personen of instanties, bedoeld in de artikelen 39e, eerste lid, en 39f, eerste lid, aan wie in het jaar voorafgaand aan het verzoek en in de sinds dat verzoek verstreken periode de betrokken gegevens zijn verstrekt, zo spoedig mogelijk mededeling van deze verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming, tenzij dit onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost.

  • 2 Artikel 24, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat daar waar in dit artikel wordt gesproken over «Onze Minister» «het College van procureurs-generaal» wordt gelezen.

Artikel 39p

  • 1 Het College van procureurs-generaal kan voor een mededeling als bedoeld in de artikelen 39i, eerste lid, en 39j, tweede lid, een kostenvergoeding verlangen die niet hoger is dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag. Daarbij wordt tevens de wijze van betaling bepaald.

  • 2 De vergoeding wordt teruggegeven ingeval het College van procureurs-generaal op verzoek van betrokkene, op aanbeveling van het College bescherming persoonsgegevens of op bevel van de rechter, tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming is overgegaan of het verzoek wordt geweigerd ingevolge artikel 39l.

Artikel 39q

  • 1 Betrokkene kan bij het College van procureurs-generaal verzet aantekenen wegens bijzondere persoonlijke omstandigheden.

  • 2 Het College van procureurs-generaal beoordeelt, gehoord het hoofd van het arrondissementsparket, het landelijk parket, het functioneel parket of het ressortsparket, binnen vier weken na ontvangst van het verzet of het verzet gerechtvaardigd is. Indien het verzet gerechtvaardigd is, beëindigt het terstond de verwerking.

Titel 3. De persoonsdossiers

Artikel 40

  • 1 Onze Minister verwerkt persoonsgegevens in persoonsdossiers in de documentatie persoonsdossiers met als doel de bevordering van een juiste toepassing van het strafrecht.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt de wijze bepaald waarop de rapporten die het persoonsdossier vormen worden verkregen.

  • 3 De artikelen 3 en 7 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 41

  • 1 Een rapport in een persoonsdossier wordt verwijderd na verloop van tien jaren. De termijn vangt aan op de dag van sluiting van het rapport.

  • 2 Indien de straf of maatregel de duur van tien jaren te boven gaat, is de termijn, bedoeld in het eerste lid, gelijk aan de duur van de aan de betrokken persoon in de strafzaak waarop het rapport betrekking heeft, opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel krachtens het strafrecht.

  • 3 Een persoonsdossier wordt in elk geval verwijderd zodra de betrokken persoon is overleden of sedert zijn geboortedag tachtig jaren zijn verstreken.

Artikel 42

  • 1 Onze Minister kan afschriften van de in een persoonsdossier opgenomen rapporten gebruiken ten behoeve van de behandeling van een gratieverzoek of met het oog op het onderzoek, bedoeld in artikel 28.

  • 2 Onze Minister verstrekt ten behoeve van een goede rechtspleging, de vervolging en berechting van strafbare feiten, de tenuitvoerlegging van straffen of maatregelen en het geven van advies over een gratieverzoek desgevraagd afschriften van de in een persoonsdossier opgenomen rapporten aan:

    • a. Nederlandse rechterlijke ambtenaren;

    • b. rechterlijke ambtenaren van Aruba en de Nederlandse Antillen;

    • c. andere dan de onder a en b genoemde rechterlijke ambtenaren, voorzover de Minister van Justitie dat bepaalt.

  • 3 Onze Minister verstrekt ten behoeve van de selectie of bejegening desgevraagd afschriften van de in een persoonsdossier opgenomen rapporten aan de selectiefunctionarissen en de hoofden van de inrichtingen waar de aan een persoon opgelegde straf of maatregel wordt ten uitvoer gelegd.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere personen of instanties worden aangewezen aan wie ten behoeve van een juiste toepassing van het strafrecht afschriften van rapporten uit een persoonsdossier kunnen worden verstrekt. Daarbij kan tevens worden bepaald van welke rapporten afschriften worden verstrekt. Tevens kunnen nadere voorschriften worden gegeven in verband met de verstrekking.

  • 6 Behoudens ontheffing van Onze Minister, kunnen ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek desgevraagd afschriften uit rapporten uit een persoonsdossier worden verstrekt in zodanige vorm dat herleiding tot individuele natuurlijke personen redelijkerwijs wordt voorkomen. Onze Minister kan voorwaarden verbinden aan de verstrekking van deze gegevens.

Artikel 43

  • 1 Onze Minister deelt een ieder op diens verzoek binnen vier weken mede of en zo ja welke deze persoon betreffende rapporten in de persoonsdossiers in de documentatie persoonsdossiers zijn opgenomen.

  • 2 Hij doet daarbij geen mededelingen in schriftelijke vorm, tenzij hij weigert een mededeling te doen.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het verzoek en de wijze van kennisneming.

Artikel 44

  • 1 Elke verstrekking van afschriften van rapporten uit persoonsdossiers, overeenkomstig artikel 41 wordt vastgelegd en ten minste gedurende één jaar bewaard.

  • 2 Onze Minister deelt een ieder op diens verzoek schriftelijk binnen vier weken mede of hem betreffende afschriften van rapporten uit de persoonsdossiers in het jaar voorafgaande aan het verzoek overeenkomstig artikel 42 zijn verstrekt.

Artikel 46

  • 1 Degene aan wie overeenkomstig artikel 43 kennis is gegeven van hem betreffende rapporten, kan Onze Minister schriftelijk verzoeken de persoonsgegevens in deze rapporten te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen, indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.

Artikel 48

  • 1 Indien Onze Minister persoonsgegevens in rapporten uit een persoonsdossier heeft verbeterd, aangevuld, verwijderd of afgeschermd doet hij aan de in artikel 42 bedoelde personen of instanties aan wie in het jaar voorafgaand aan het verzoek en in de sinds dat verzoek verstreken periode de betrokken persoonsgegevens zijn verstrekt, zo spoedig mogelijk mededeling van deze verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming, tenzij dit onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost.

Artikel 49

  • 1 Onze Minister kan voor een mededeling als bedoeld in artikel 43 of 44 een vergoeding van kosten verlangen die niet hoger is dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag. Daarbij wordt tevens de wijze van betaling bepaald.

  • 2 De vergoeding wordt teruggegeven ingeval Onze Minister op verzoek van de betrokkene, op aanbeveling van de College bescherming persoonsgegevens of op bevel van de rechter tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming is overgegaan.

Artikel 50

  • 1 Degene over wie één of meer persoonsgegevens in persoonsdossiers zijn verwerkt kan bij Onze Minister verzet hiertegen aantekenen wegens bijzondere persoonlijke omstandigheden.

  • 2 Onze Minister beoordeelt, gehoord het openbaar ministerie en de instelling die het rapport heeft opgemaakt, binnen vier weken na ontvangst van het verzet of het verzet gerechtvaardigd is. Indien het verzet gerechtvaardigd is, beëindigt hij terstond de verwerking.

Artikel 51

Artikel 27 is van overeenkomstige toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in persoonsdossiers.

Titel 4. Slotbepalingen

Artikel 52

  • 1 Een ieder die krachtens deze wet de beschikking krijgt over gegevens met betrekking tot een derde, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voorzover een bij of krachtens deze wet gegeven voorschrift mededelingen toelaat, dan wel de uitvoering van de taak met het oog waarop de gegevens zijn verstrekt tot het ter kennis brengen daarvan noodzaakt.

Artikel 53

De Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag (Stb. 1955, 395) wordt ingetrokken.

Artikel 64

[Red: Wijzigt de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs.]

Artikel 75

Aan de in artikel 9 bedoelde personen of instanties worden tevens de justitiële gegevens over minderjarigen verstrekt die overeenkomstig de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag zoals die luidde voor de inwerkingtreding van de Wet van 7 juli 1994 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en andere wetten in verband met de herziening van het strafrecht voor jeugdigen (Stb. 528) waren opgenomen in het strafregister.

Artikel 76

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 77

Indien voor het moment van inwerkingtreding van deze wet een aanvraag om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon is gedaan, zijn op de behandeling van de aanvraag en de daaruit voortvloeiende procedures de bepalingen van toepassing zoals die luiden voor inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 78

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 79

Deze wet wordt aangehaald als: Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 7 november 2002

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de negentiende november 2002

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner