Bij Besluit van 16 september 1981, nr. 281-11 363, is meegedeeld, dat een door een
particuliere participatiemaatschappij zoals in dat besluit is vermeld, gehouden aandelenbezit
in een kleine of middelgrote in Nederland gevestigde vennootschap, dat minder dan
5% van het gestorte kapitaal van de vennootschap waarin wordt deelgenomen vertegenwoordigt,
kan worden aangemerkt als een deelneming waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing
is. Deze precisering is ingegeven door het belang dat wordt gehecht aan de bijdrage
door particuliere participatiemaatschappijen aan het risicodragend vermogen van dergelijke
vennootschappen. Dit besluit is ook van toepassing voor Durfkapitaalfondsen.
Ingevolge de deelnemingsvrijstelling worden (positieve en negatieve) opbrengsten van
deelnemingen (waaronder boekwinsten en -verliezen) niet in aanmerkingen genomen bij
de belastbare winst.
In artikel 13ca van de Wet VPB 1969 is voor door een Durfkapitaalfonds gehouden deelnemingen
in rechtspersonen als bedoeld in artikel 5.18, tweede lid, onderdeel a, van de Wet
IB 2001 juncto artikel 33 URIB 2001, geregeld onder welke voorwaarden de deelnemingsvrijstelling
toepassing mist bij afwaarderingsverliezen. De deelnemingsvrijstelling mist vervolgens
tevens toepassing op de positieve voordelen (waaronder boekwinsten), totdat het voormelde
afwaarderingsverlies is goedgemaakt.
Het afwaarderingsverlies is gelijk aan de daling van de waarde van de deelneming beneden
het opgeofferd bedrag, maar maximaal tot nihil. Tot het bedrag van de positieve voordelen
uit de deelneming waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing was, kan geen afwaarderingsverlies
worden genomen. Nadat een afwaarderingsverlies is genomen, vindt de deelnemingsvrijstelling
geen toepassing op positieve voordelen tot het bedrag ter grootte van dat afwaarderingsverlies
(goedmaking). De deelneming dient jaarlijks op de waarde in het economisch verkeer
te worden gewaardeerd, maar niet lager dan op nihil.
Bij ontbinding van de deelneming wordt het deel van het afwaarderingsverlies dat nog
niet is goedgemaakt ineens tot de winst gerekend.
De inspecteur moet door het Durfkapitaalfonds worden geïnformeerd over het gebruik
van de regeling van het afwaarderingsverlies. Dit kan geschieden door overlegging
van een bijlage bij het aangiftebiljet vennootschapsbelasting.
In de voormelde bijlage dient het Durfkapitaalfonds per deelneming in de eerste acht
jaren na verwerving daarvan vast te leggen welke positieve voordelen zijn verkregen.
Indien het fonds in die periode op een deelneming een afwaarderingsverlies ten laste
van het fiscale resultaat wil brengen, moet immers inzichtelijk zijn tot welk bedrag
reeds positieve voordelen uit die deelneming, waarop de deelnemingsvrijstelling van
toepassing was, zijn genoten. Het fonds dient deze bijlage jaarlijks bij het aangiftebiljet
te voegen.
Die bijlage bevat per deelneming waarop een afwaarderingsverlies is genomen, een staffel
van het opgeofferde bedrag, de positieve voordelen waarop de deelnemingsvrijstelling
van toepassing was, het afwaarderingsverlies/goedmaking van het boekjaar, het geaccumuleerde
afwaarderingsverlies, alsmede de balanswaardering per begin en einde van het boekjaar.
Bij ontbinding van een deelneming dient een overzicht van het verloop van het afwaarderingsverlies
en de goedmaking daarvan bij het aangiftebiljet te worden gevoegd.
Als het Durfkapitaalfonds een deelneming waarop een afwaarderingsverlies is geleden,
aan een verbonden lichaam vervreemdt, zijn de bepalingen over de goedmaking van dat
afwaarderingsverlies van overeenkomstige toepassing bij het verbonden lichaam. De
op het fonds rustende verplichting een bijlage over te leggen ter zake van de deelnemingen
waarop een afwaarderingsverlies is genomen, gaat over op het verbonden lichaam dat
een zodanige deelneming van het fonds heeft verworven.
Indien het Durfkapitaalfonds meer dan € 226.890 verstrekt aan achtergestelde kredieten
en kapitaal aan een Durfkapitaalvennootschap, vervalt ter zake van die deelneming
de regeling van artikel 13ca van de Wet VPB 1969. Een dergelijke overschrijding van
de in artikel 33, derde lid, URIB 2001 opgenomen limiet kan bijvoorbeeld worden bereikt
door verstrekking van aanvullende kredieten of door bijschrijving van rente op de
hoofdsom.
Vanaf het moment dat voormelde limiet wordt overschreden, vervalt de faciliteit van
artikel 13ca van de Wet VPB 1969. Ten aanzien van die deelneming geldt vanaf dat moment
het reguliere regime van de deelnemingsvrijstelling ten aanzien van die deelneming.