Stb. 2004, 110, datum inwerkingtreding 26-03-2004, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-07-2002.
1 In geval van een verzoek als bedoeld in artikel 7:249 van het Burgerlijk Wetboek doet
de huurcommissie uitspraak omtrent de redelijkheid van de overeengekomen huurprijs.
Als een dergelijk verzoek wordt mede aangemerkt een verzoek ingevolge artikel 6, aanhef
en onderdeel b, indien een aanvraag om huursubsidie voor de desbetreffende woonruimte
is ingediend binnen de in artikel 7: 249 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde termijn
en indien en zodra de voorzitter van de huurcommissie op dat verzoek een verklaring
heeft afgegeven waaruit blijkt dat de overeengekomen huurprijs hoger is dan de bij
de desbetreffende woonruimte behorende maximale huurprijsgrens.
2 De huurcommissie toetst in dat geval de redelijkheid van de overeengekomen huurprijs
aan de krachtens artikel 10, eerste lid, gegeven regels.
3 Indien de huurcommissie de overeengekomen huurprijs niet redelijk acht, vermeldt zij
in haar uitspraak de huurprijs die zij redelijk acht.
4 In geval sprake is van een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 3 spreekt de huurcommissie,
indien de beoordeling, bedoeld in het tweede lid, zou leiden tot een huurprijs boven
de in artikel 7:247 van het Burgerlijk Wetboek genoemde grens, uit dat de door partijen
overeengekomen huurprijs redelijk is. Indien de huurprijs na de uitspraak van de huurcommissie
en in voorkomend geval na de vaststelling ervan door de kantonrechter onherroepelijk
is komen vast te staan en niet boven die grens uitkomt, is artikel 7:247 op die huurovereenkomst
niet langer van toepassing.
5 De huurcommissie beoordeelt de kwaliteit van de woonruimte en de redelijkheid van
de huurprijs naar de toestand op de datum van ingang van de huurovereenkomst.