Luchthavenverkeerbesluit Schiphol

Geraadpleegd op 22-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 26-03-2010 en zichtdatum 26-03-2010.
Geldend van 26-03-2010 t/m 30-06-2010

Besluit van 26 november 2002 tot vaststelling van een luchthavenverkeerbesluit voor de luchthaven Schiphol (Luchthavenverkeerbesluit Schiphol)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 12 juli 2002, kenmerk HDJZ/LUV/2002-1857, gedaan mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op artikel 8.15 van de Wet luchtvaart;

De Raad van State gehoord (advies van 12 september 2002, kenmerk W09.02.0303/V en W09.02.0305/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 21 november 2002, kenmerk HDJZ/LUV/2002-2735, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1.1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. gebruiksjaar: de periode van een jaar die loopt van 1 november tot en met 31 oktober;

  • b. vliegtuig: het begrip zoals dat is bepaald in artikel 1, onderdeel ak, van het Luchtverkeersreglement, met uitzondering van draagschroefvliegtuigen;

  • c. straalvliegtuig: een vliegtuig waarbij de voortstuwing direct door ten minste één straalmotor wordt verzorgd;

  • d. vliegtuigbeweging: de aankomst of het vertrek van een vliegtuig op of van de luchthaven;

  • e. taxiën: het begrip zoals dat is bepaald in artikel 1, onderdeel af, van het Luchtverkeersreglement.

  • f. vlieghoogte en vliegniveau: de begrippen zoals deze zijn bepaald in artikel 1, onderdelen ai en aj, van het Luchtverkeersreglement, met dien verstande dat:

    • een vlieghoogte die is uitgedrukt in voeten altijd bepaald wordt ten opzichte van het gemiddeld zeeniveau;

    • een vlieghoogte niet van toepassing is in het luchtruim boven de Nederlandse territoriale zee en boven de Noordzee buiten de territoriale zee;

  • g. Schiphol TMA en Schiphol CTR: de begrippen zoals deze zijn bepaald op grond van de artikelen 2 en 5 van de Regeling luchtverkeersdienstverlening;

  • h. exploitatiebeperkingen: met de geluidssituatie samenhangende maatregelen waarbij de toegang van civiele subsonische straalvliegtuigen tot een luchthaven wordt beperkt of teruggebracht en welke onder meer gericht kunnen zijn op de uitdienstneming van marginaal conforme vliegtuigen op de luchthaven;

  • i. partiële exploitatiebeperkingen: exploitatiebeperkingen die het gebruik van civiele subsonische straalvliegtuigen in bepaalde tijdsperiodes beperken;

  • j. ICAO Bijlage 16: de op grond van het op 7 december 1944, te Chicago gesloten Verdrag inzake de Burgerluchtvaart (Trb.1973, 109) door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie vastgestelde Annex 16 (Environmental Protection) , boekdeel I, deel II, Hoofdstuk 3, derde uitgave (juli 1993);

  • k. EPNdB: de eenheid van effectief waargenomen geluid zoals gedefinieerd in ICAO Bijlage 16;

  • l. civiele subsonische vliegtuigen: civiele subsonische straalvliegtuigen met een gecertificeerde maximum-startmassa van 34.000 kg of meer of met een gecertificeerde maximumcapaciteit voor het betrokken vliegtuigtype van meer dan 19 stoelen, de uitsluitend voor de bemanning bestemde stoelen niet meegerekend;

  • m. marginaal conforme vliegtuigen: civiele subsonische straalvliegtuigen die voldoen aan de geluidsnormen, zoals vastgesteld in ICAO Bijlage 16, met een cumulatieve marge van niet meer dan 5 EPNdB, waarbij de cumulatieve marge de in EPNdB uitgedrukte waarde is die wordt verkregen door het bij elkaar optellen van de individuele marges, zijnde de verschillen tussen het gecertificeerde geluidsniveau en het maximaal toegestane geluidsniveau, op elk van de drie referentiegeluidsmeetpunten zoals omschreven in ICAO Bijlage 16.

Hoofdstuk 3. De regels

§ 3.1. Het gebruik van het luchtruim en de beschikbaarheid van de banen

Artikel 3.1.1

  • 1 Bij het vertrek van een straalvliegtuig van de luchthaven draagt de gezagvoerder er zorg voor dat het vliegtuig blijft binnen één van de luchtverkeerwegen die voor het desbetreffende tijdvak, voor een vertrek van de desbetreffende baan, zijn aangewezen in bijlage 1 bij dit besluit.

  • 2 Bij het vertrek van een straalvliegtuig van de luchthaven en na het verlaten van de Schiphol TMA draagt de gezagvoerder er zorg voor dat de vlieghoogte van het vliegtuig blijft op of boven vliegniveau 60.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing bij het vertrek van een straalvliegtuig van de luchthaven met als bestemming de luchthaven Lelystad, Valkenburg of Rotterdam.

  • 4 De gezagvoerder kan afwijken van het eerste lid op grond van de gegeven luchtverkeersleiding.

Artikel 3.1.2

  • 1 Bij de nadering van een straalvliegtuig van de luchthaven draagt de gezagvoerder er zorg voor dat het vliegtuig blijft binnen één van de luchtverkeerwegen voor zover voor het desbetreffende tijdvak, voor een nadering van de desbetreffende baan luchtverkeerwegen zijn aangewezen in bijlage 1 bij dit besluit.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing bij de nadering van de luchthaven van een straalvliegtuig dat afkomstig is van de luchthaven Lelystad, Valkenburg of Rotterdam.

  • 3 Bij de nadering van een straalvliegtuig van de luchthaven buiten de in het eerste lid bedoelde gevallen, draagt de gezagvoerder er zorg voor dat de vlieghoogte van het vliegtuig blijft op of boven de in de navolgende tabel beschreven waarden.

    Minimum vlieghoogten

    Positie

    Periode

    Vlieghoogte

    Tot grens Schiphol TMA

    Gehele etmaal

    Vliegniveau 70

    Van grens Schiphol TMA tot eindnadering

    Van 6 tot 23 uur

    2000 voet

    Van 23 tot 6 uur

    3000 voet

  • 4 De gezagvoerder kan afwijken van het eerste en derde lid op grond van de gegeven luchtverkeersleiding.

  • 5 De gezagvoerder kan afwijken van het eerste lid voor zover de technische voorzieningen van het vliegtuig onvoldoende zijn om aan dat lid gevolg te geven.

Artikel 3.1.3

  • 1 De LVNL geeft luchtverkeersleiding die ertoe strekt dat het straalvliegtuig blijft binnen een luchtverkeerweg dan wel op of boven een hoogte als bedoeld in de artikelen 3.1.1 en 3.1.2.

  • 2 De LVNL kan indien dit naar haar oordeel noodzakelijk is in verband met een veilige en doelmatige afwikkeling van het luchthavenluchtverkeer, luchtverkeersleiding geven die leidt tot afwijking van het eerste lid.

  • 3 De LVNL draagt er zorg voor dat het aantal afwijkingen als bedoeld in het tweede lid in een gebruiksjaar beneden de in de navolgende tabel vermelde percentages blijft. Het aantal afwijkingen wordt bepaald als percentage van het aantal vliegtuigbewegingen in het gebruiksjaar dat valt binnen de desbetreffende regel van de tabel.

    Afwijkingen

    Afwijkingen in het horizontale of het verticale vlak

    Vertrekkend of naderend verkeer

    Positie

    Periode

    Percentage

    Horizontaal

    Vertrek

    Vlieghoogte 0 tot 3000 voet

    Van 6 tot 23 uur

    3,00%

    Vlieghoogte 0 tot vliegniveau 90

    Van 23 tot 6 uur

    0,05%

    Nadering

     

    Van 23 tot 6 uur

    0,05%

    Verticaal

    Vertrek

    Van grens Schiphol CTR tot grens Schiphol TMA

    Gehele etmaal

    0,05%

    Vanaf grens Schiphol TMA

    10,00%

    Nadering

    Tot grens Schiphol TMA

    Van 6 tot 23 uur

    5,00%

    Van 23 tot 6 uur

    0,05%

    Van grens SchipholTMA tot eindnadering

    Van 6 tot 23 uur

    15,00%

    Van 23 tot 6 uur

    0,05%

Artikel 3.1.4

De exploitant van de luchthaven draagt zorg voor de beschikbaarstelling van het in het luchthavenindelingbesluit beschreven banenstelsel voor luchthavenluchtverkeer. De exploitant kan de beschikbaarstelling beperken indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van werkzaamheden aan of in verband met het banenstelsel.

Artikel 3.1.5

  • 1 De gezagvoerder draagt er zorg voor dat het vliegtuig gebruik maakt van het banenstelsel met inachtneming van het vierde tot en met zesde lid.

  • 2 De gezagvoerder kan afwijken van het eerste lid op grond van de gegeven luchtverkeersleiding.

  • 3 De LVNL geeft luchtverkeersleiding die ertoe strekt dat het vliegtuig gebruik maakt van het banenstelsel met inachtneming van het vierde tot en met zesde lid.

  • 4 Het gebruik van het banenstelsel is gebonden aan de beperkingen die zijn beschreven in de navolgende tabel.

    Beperkingen banenstelsel

    Baan

    Starts

    Landingen

    Verboden in periode

    Baan 18R/36L (Polderbaan)

    Baan 18R

    Baan 36L

    Gehele etmaal

    Baan 18C/36C (Zwanenburgbaan)

    Baan 36C

    Baan 18C

    Van 23:00 tot 6:00 uur

    Baan 18L/36R(Aalsmeerbaan)

    Baan 36R

    Baan 18L

    Gehele etmaal

    Baan 18L

    Baan 36R

    Van 23:00 tot 6:00 uur

    Baan 09/27 (Buitenveldertbaan)

    Alle

    Alle

    Van 23:00 tot 6:00 uur

    Baan 06/24 (Kaagbaan)

     

    Baan 24

    Van 23:00 tot 6:00 uur

    Baan 04/22 (Schiphol-Oostbaan)

    Alle

    Alle

    Van 23:00 tot 6:00 uur

  • 5 Van de beperkingen kan afgeweken worden bij landingen op de Zwanenburgbaan, de Aalsmeerbaan, de Buitenveldertbaan of de Kaagbaan, voor zover geen van de andere banen beschikbaar of bruikbaar is.

  • 6 Van de beperkingen kan afgeweken worden voor zover dit noodzakelijk is in verband met reddingsacties of hulpverlening.

§ 3.2. Regels ter beperking van de uitstoot van stikstofoxiden en stoffen die geurhinder veroorzaken

Artikel 3.2.1

  • 1 Na de landing van een driemotorig of een viermotorig straalvliegtuig op de luchthaven draagt de gezagvoerder er zorg voor dat het vliegtuig met één uitgeschakelde motor van de landingsbaan naar de afhandelingsplaats taxiet.

  • 2 De gezagvoerder kan afwijken van het eerste lid indien naleving van dat lid naar het oordeel van de gezagvoerder onveilig is of aan de normale operatie van het vliegtuig in de weg staat.

Artikel 3.2.2

  • 1 De exploitant van de luchthaven draagt er zorg voor dat, met ingang van de in onderdeel a tot en met d bedoelde data, het daarbij bepaalde aantal afhandelingsplaatsen op de pieren, bedoeld in bijlage 4 bij dit besluit, is voorzien van een vaste stroomaansluiting en van een voorziening voor preconditioned air, beide van voldoende kwaliteit, ter vervanging van de in het vliegtuig aanwezige Auxiliary Power Unit:

    • a. 1 januari 2011 in totaal tenminste 15;

    • b. 1 januari 2012 in totaal tenminste 30;

    • c. 1 januari 2013 in totaal tenminste 45;

    • d. 1 januari 2014 in totaal tenminste 61.

  • 2 Bij de afhandeling van een vliegtuig aan de afhandelingsplaats draagt de gezagvoerder er zorg voor dat, voor de stroomvoorziening en airconditioning, geen gebruik gemaakt wordt van de in het vliegtuig aanwezige Auxiliary Power Unit of van een Ground Power Unit voor zover vervangende voorzieningen beschikbaar zijn.

Hoofdstuk 4. De grenswaarden

§ 4.1. Grenswaarden voor het externe-veiligheidsrisico

Artikel 4.1.1

  • 1 Het totale risicogewicht van het luchthavenluchtverkeer bedraagt per gebruiksjaar niet meer dan 9,724 ton.

  • 2 Het totale risicogewicht is het product van:

    • a. de gemiddelde ongevalskans per vliegtuigbeweging per gebruiksjaar en

    • b. het gesommeerde maximum startgewicht van de vliegtuigbewegingen in het gebruiksjaar.

Artikel 4.1.2

De gemiddelde ongevalskans per vliegtuigbeweging per gebruiksjaar en het maximum startgewicht per vliegtuigbeweging worden bepaald overeenkomstig het rapport van het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium NLR-CR-2001-399.

§ 4.2. Grenswaarden voor de geluidbelasting

Artikel 4.2.1

  • 1 De Lden wordt gebruikt als indicator voor de geluidbelasting gedurende het gehele etmaal ten gevolge van het luchthavenluchtverkeer. De geluidbelasting wordt berekend over een gebruiksjaar.

  • 2 Het totale volume van de geluidbelasting bedraagt niet meer dan 63,46 dB(A).

  • 3 De geluidbelasting in een punt dat is aangewezen in bijlage 2 bij dit besluit bedraagt niet meer dan de bij dat punt aangegeven waarde.

  • 4 Indien in een gebruiksjaar de geluidbelasting in een punt meer bedraagt dan de in het derde lid bedoelde waarde, wordt een nieuwe waarde berekend op basis van de meteorologische omstandigheden zoals die zich in het gebruiksjaar hebben voorgedaan. In dat geval treedt voor dat gebruiksjaar voor de in het derde lid bedoelde waarde in de plaats de laagste van de volgende waarden:

    • a. de berekende nieuwe waarde;

    • b. de waarde die bij het punt in bijlage 2 bij dit besluit tussen haken is vermeld.

Artikel 4.2.2

  • 1 De Lnight wordt gebruikt als indicator voor de geluidbelasting gedurende de periode van 23 uur tot 7 uur ten gevolge van het luchthavenluchtverkeer. De geluidbelasting wordt berekend over een gebruiksjaar.

  • 2 Het totale volume van de geluidbelasting bedraagt niet meer dan 54,44 dB(A).

  • 3 De geluidbelasting in een punt dat is aangewezen in bijlage 3 bij dit besluit bedraagt niet meer dan de bij dat punt aangegeven waarde.

  • 4 Indien in een gebruiksjaar de geluidbelasting in een punt meer bedraagt dan de in het derde lid bedoelde waarde, wordt een nieuwe waarde berekend op basis van de meteorologische omstandigheden zoals die zich in het gebruiksjaar hebben voorgedaan. In dat geval treedt voor dat gebruiksjaar voor de in het derde lid bedoelde waarde in de plaats de laagste van de volgende waarden:

    • a. de berekende nieuwe waarde;

    • b. de waarde die bij het punt in bijlage 3 bij dit besluit tussen haken is vermeld.

Artikel 4.2.3

  • 1 De geluidbelasting uitgedrukt in Lden of Lnight, wordt bepaald overeenkomstig de definitie van deze begrippen in bijlage I van Richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (Pb L 189 van 18 juli 2002).

  • 2 De in de artikelen 4.2.1 en 4.2.2 bedoelde geluidbelastingen worden bepaald overeenkomstig het rapport van het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium NLR-CR-2001-372.

  • 3 De in de artikelen 4.2.1, vierde lid, en 4.2.2, vierde lid, bedoelde nieuwe waarden worden berekend overeenkomstig de rapporten van het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium NLR-CR-2003-539 en aanvulling NLR-CR-065, met dien verstande dat een herberekening plaatsvindt overeenkomstig hoofdstuk 9 van het rapport, bedoeld in het tweede lid.

§ 4.3. Grenswaarden voor de uitstoot van stoffen die lokale luchtverontreiniging veroorzaken

Artikel 4.3.1

  • 1 De uitstoot ten gevolge van het luchthavenluchtverkeer bedraagt per gecorrigeerde vliegtuigbeweging per gebruiksjaar niet meer dan de in de navolgende tabel in gram per ton vermelde waarden.

    Stof

    Eerste en tweede gebruiksjaar

    Vanaf het derde tot en met het zevende gebruiksjaar

    Vanaf het achtste gebruiksjaar

    CO

    73,1

    58,1

    55,0

    NOx

    74,6

    74,6

    74,6

    VOS

    15,6

    9,9

    8,4

    SO2

    2,1

    2,1

    2,1

    PM10

    2,5

    2,5

    2,5

  • 2 Het aantal gecorrigeerde vliegtuigbewegingen is gelijk aan het gesommeerde maximum startgewicht van de vliegtuigbewegingen in het gebruiksjaar.

  • 3 Indien op grond van het eerste lid voor een stof in enig gebruiksjaar een maximum voor de uitstoot als gevolg van alle vliegtuigbewegingen tezamen geldt dat lager is dan de hoeveelheid van die stof die in het voorgaande gebruiksjaar als gevolg van alle vliegtuigbewegingen tezamen mocht worden uitgestoten, treedt deze hoeveelheid in de plaats van dat maximum.

Artikel 4.3.2

De uitstoot wordt bepaald overeenkomstig de emissieberekeningsmethodiek zoals beschreven in het rapport van het TNO-MEP – R2003/313. Het maximum startgewicht wordt bepaald overeenkomstig het in artikel 4.1.2 genoemde rapport.

Hoofdstuk 4A. Regels en procedures met betrekking tot de invoering van geluidgerelateerde exploitatiebeperkingen

Artikel 4A.1

De exploitant van de luchthaven en de inspecteur-generaal nemen bij het toepassen van exploitatiebeperkingen de voorschriften uit de artikelen 4A.2 tot en met 4A.7 in acht.

Artikel 4A.2

  • 1 De exploitatiebeperkingen worden vastgelegd op basis van het geluidsniveau van het vliegtuig zoals vastgesteld volgens de certificeringsprocedure van ICAO Bijlage 16.

  • 2 De exploitatiebeperkingen mogen niet restrictiever zijn dan noodzakelijk om de voor de luchthaven vastgestelde grenswaarden voor de geluidbelasting te halen.

  • 3 Bij het overwegen van exploitatiebeperkingen wordt rekening gehouden met de verwachte kosten en baten van de ter beschikking staande maatregelen en met de specifieke kenmerken van de luchthaven Schiphol.

Artikel 4A.3

  • 1 Bij de besluitvorming over het opleggen van exploitatiebeperkingen wordt rekening gehouden met de in de Bijlage II van richtlijn nr. 2002/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 maart 2002 betreffende de vaststelling van regels en procedures met betrekking tot de invoering van geluidgerelateerde exploitatiebeperkingen op luchthavens in de Gemeenschap (PbEG L85) gespecificeerde informatie, voor zover dat voor de betrokken exploitatiebeperkingen en de kenmerken van de luchthaven passend en mogelijk is.

  • 2 Aan het eerste lid is in elk geval voldaan indien sprake is van een luchthavenproject dat is onderworpen aan een milieueffectbeoordeling als bedoeld in het Besluit milieu-effectrapportage 1994, mits daarbij zoveel mogelijk rekening is gehouden met de specifieke informatie, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4A.4

  • 1 Indien na de toepassing van artikel 4A.3, eerste lid, blijkt dat op de uitdienstneming van marginaal conforme vliegtuigen gerichte exploitatiebeperkingen moeten worden ingevoerd, gelden in plaats van de procedure van artikel 9 van Verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de toegang van communautaire luchtvaartmaatschappijen tot intracommunautaire luchtroutes (PbEG L240), de volgende regels ten aanzien van de luchthaven:

    • a. gedurende zes maanden na het besluit tot invoering van de exploitatiebeperking worden op de luchthaven geen door marginaal conforme vliegtuigen te verrichten diensten toegestaan, boven die welke in de overeenkomstige periode van het vorige jaar werden verricht;

    • b. minimaal zes maanden daarna kan van elke exploitant van luchtvaartuigen worden verlangd dat hij het aantal vliegbewegingen met marginaal conforme vliegtuigen uit zijn vloot vermindert in een jaarlijks tempo van maximaal 20% van het aanvankelijke totale aantal van deze vliegbewegingen.

  • 2 Voor tot de in het eerste lid bedoelde uitdienstneming wordt besloten, wordt eerst de toepassing van partiële exploitatiebeperkingen overwogen.

Artikel 4A.5

Artikel 4A.3 is niet van toepassing op:

  • a. exploitatiebeperkingen waartoe reeds was besloten vóór of op 28 maart 2002;

  • b. niet-wezenlijke technische wijzigingen in partiële exploitatiebeperkingen die geen significant kosteneffect hebben voor de luchtvaartondernemingen op de luchthaven en na 28 maart 2002 zijn aangebracht.

Artikel 4A.6

Artikel 4A.4 is tot en met 27 maart 2012 niet van toepassing op marginaal conforme vliegtuigen die zijn ingeschreven in ontwikkelingslanden mits het vliegtuigen betreft:

  • a. waaraan een geluidscertificering is verleend op grond van de normen van ICAO Bijlage 16;

  • b. die tussen 1 januari 1996 en 31 december 2001 op de luchthaven vlogen, en

  • c. die gedurende de in onderdeel b bedoelde periode voorkwamen in het register van het betrokken ontwikkelingsland en bij voortduring door een in dat land gevestigde natuurlijke of rechtspersoon worden geëxploiteerd.

Artikel 4A.7

  • 1 De exploitant van de luchthaven en de inspecteur-generaal leggen een ontwerpmaatregel tot invoering van een exploitatiebeperking gedurende zes weken ter inzage. Voorafgaand aan de terinzagelegging wordt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis-bladen of op een andere geschikte wijze kennis gegeven van de ontwerpmaatregel. Belanghebbenden kunnen gedurende de termijn waarbinnen de ontwerpmaatregel ter inzage ligt naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over deze maatregel naar voren brengen.

  • 2 De exploitant van de luchthaven en de inspecteur-generaal dragen er zorg voor dat alle belanghebbenden openbaar en gemotiveerd in kennis worden gesteld van nieuwe exploitatiebeperkingen:

  • 3 De exploitant van de luchthaven stelt de inspecteur-generaal onverwijld in kennis van elke nieuwe exploitatiebeperking.

Artikel 4A.8

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan vrijstelling verlenen voor afzonderlijke operaties met marginaal conforme vliegtuigen die op grond van de bepalingen van dit hoofdstuk niet mogelijk zijn, mits de vrijstelling is beperkt tot:

  • a. vliegtuigen waarvan de afzonderlijke operaties dermate uitzonderlijk zijn dat het onredelijk zou zijn een tijdelijke vrijstelling niet te verlenen;

  • b. vliegtuigen die niet-commerciële vluchten verrichten met het oog op wijzigings-, reparatie- of onderhoudswerkzaamheden.

Artikel 4A.9

De artikelen 4A.2 tot en met 4A.7, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, voor zover deze ter uitvoering van artikel 11.15 Wet luchtvaart exploitatiebeperkingen toepast.

Hoofdstuk 5. Overgangsbepaling

Artikel 5.1

Bij de toepassing van artikel 4.3.1, derde lid, in het eerste gebruiksjaar wordt de in dat lid bedoelde hoeveelheid gevonden door deze te bepalen alsof de in de eerste kolom van de tabel bij het eerste lid van dat artikel genoemde grenswaarden in het jaar voorafgaande aan het eerste gebruiksjaar van toepassing waren.

Artikel 5.2

  • 1 Dit artikel is van toepassing in het geval dat de inwerkingtreding van dit besluit niet samenvalt met het begin van een gebruiksjaar.

  • 2 Als eerste gebruiksjaar geldt het tijdvak vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot 1 november daarop volgend.

  • 3 De grenswaarde voor het externe-veiligheidsrisico in het eerste gebruiksjaar wordt gevonden door:

    • a. voor iedere dag in het eerste gebruiksjaar de waarde te nemen die voortvloeit uit de na dit artikel opgenomen tabel;

    • b. deze waarden bij elkaar op te tellen;

    • c. de in artikel 4.1.1 genoemde grenswaarde met deze som te vermenigvuldigen.

  • 4 De grenswaarden voor de geluidbelasting in het eerste gebruiksjaar worden gevonden door:

    • a. voor iedere dag in het eerste gebruiksjaar de waarde te nemen die voortvloeit uit de na dit artikel opgenomen tabel;

    • b. deze waarden bij elkaar op te tellen;

    • c. van deze som de logaritme te nemen en die te vermenigvuldigen met – 10;

    • d. de in de artikelen 4.2.1 en 4.2.2 bedoelde grenswaarden te verminderen met dat produkt.

  • 5 Bij de toepassing van artikel 4.3.1, derde lid, in het eerste gebruiksjaar wordt de in dat lid bedoelde hoeveelheid gevonden door deze te bepalen alsof de in de eerste kolom van de tabel bij het eerste lid van dat artikel genoemde grenswaarden in het jaar voorafgaande aan het eerste gebruiksjaar van toepassing waren en vervolgens:

    • a. voor iedere dag in het eerste gebruiksjaar de waarde te nemen die voortvloeit uit de na dit artikel opgenomen tabel;

    • b. deze waarden bij elkaar op te tellen;

    • c. de bepaalde hoeveelheid met deze som te vermenigvuldigen.

  • 6 Bij de toepassing van artikel 4.3.1, derde lid, in het tweede gebruiksjaar wordt de in dat lid bedoelde hoeveelheid gevonden door deze te bepalen alsof de in de eerste kolom van de tabel bij het eerste lid van dat artikel genoemde grenswaarden in het jaar voorafgaande aan het tweede gebruiksjaar van toepassing waren.

    Dagwaarden eerste gebruiksjaar

    Dagen in de maand

    jan

    feb

    mrt

    apr

    mei

    jun

    jul

    aug

    sep

    okt

    nov

    dec

    Waarde (in duizendsten)

    Totale risicogewichten L den en uitstoot van stoffen

    2,53

    2,65

    2,66

    2,73

    2,85

    2,87

    2,93

    2,91

    2,90

    2,85

    2,60

    2,45

    L night

    1,95

    2,08

    2,04

    2,62

    3,17

    3,23

    3,56

    3,63

    3,39

    3,19

    2,02

    2,01

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 6.1

  • 1 Uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van dit besluit wordt door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat een milieueffectrapport opgesteld.

  • 2 Het rapport is gericht op een vergelijking van het beschermingsniveau, zoals dat wordt geboden door dit besluit, met het beschermingsniveau zoals dat voor de inwerkingtreding van artikel VI van de wet van 27 juni 2002 houdende wijziging van de Wet luchtvaart inzake de inrichting en het gebruik van de luchthaven Schiphol (Stb. 374) ten aanzien van het vijfbanenstelsel is beschreven in de PKB Schiphol en Omgeving. Artikel IX van die wet wordt hierbij in acht genomen.

Artikel 6.2

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 26 november 2002

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

H. G. J. Kamp

Uitgegeven de zeventiende december 2002

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Bijlage 4. Locaties van de afhandelingsplaatsen met vaste stroom en preconditioned air

Bijlage 246342.png