Bij de behandeling in de Eerste Kamer van de wettelijke maatregelen in verband met
dividendstripping (Kamerstukken I 2001/02, 27 896, nr. 117d, blz. 2) heb ik de bereidheid
uitgesproken in een uitvoeringsbesluit vast te leggen in hoeverre bij een duurzame
reorganisatie nog ruimte is voor de toepassing van die maatregelen.
Van dividendstripping is sprake indien een samenstel van rechtshandelingen plaatsvindt,
waarbij de opbrengst die is genoten door de bezitter van het aandeel of het dividendbewijs,
door middel van een tegenprestatie feitelijk ten goede komt aan een andere natuurlijke
persoon of rechtspersoon, welke zelf in mindere mate is gerechtigd tot verrekening,
vermindering of teruggaaf van dividendbelasting. De maatregel beperkt zich bovendien
tot situaties waarin de personen die hun dividendrechten hebben overgedragen, het
economische belang bij de aandelen behouden. Voor het constateren van dividendstripping
is niet van belang of het samenstel van transacties in overwegende mate is gericht
op het ontgaan van Nederlandse dividendbelasting.
Gevraagd is om buiten twijfel te stellen dat de maatregelen om dividendstripping tegen
te gaan naar hun aard niet van toepassing kunnen zijn op duurzame concernreorganisaties.
Dienaangaande heb ik opgemerkt dat afhankelijk van de omstandigheden een interne reorganisatie
onder de genoemde omschrijving van dividendstripping kan vallen, doch of dat het geval
is, van verschillende factoren afhangt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het
tijdsverloop tussen verhanging en de dividenduitkering, het karakter van de dividenduitkering
(regulier, incidenteel of liquidatie-uitkering) en de duurzaamheid van de verhanging.
Ik ben van oordeel dat moet worden voorkomen dat duurzame, niet fiscaal gedreven,
reorganisaties binnen concern door de voorgestelde maatregelen worden bemoeilijkt.
De in de memorie van antwoord genoemde factoren bieden daarvoor een duidelijk aanknopingspunt.
Voor de concrete toepassing zal als leidraad gelden dat geen sprake is van dividendstripping
indien zich een duurzame reorganisatie voordoet in combinatie met een reguliere dividenduitkering.
Dit geldt ongeacht het tijdsverloop tussen de verhanging en de dividenduitkering.
Is echter bij een duurzame reorganisatie sprake van een dividenduitkering met een
ander karakter, bijvoorbeeld uitdeling van een zogenoemd superdividend, dan spelen
voor de bepaling of sprake is van dividendstripping ook andere factoren, zoals het
tijdsverloop tussen de verhanging en de dividenduitkering, een rol. Daarbij is het
niet wenselijk om een safe harbor aan te geven in de vorm van een termijn waarbuiten
juist geen sprake is van dividendstripping. Een transactie in aandelen, winstbewijzen
of dividendbewijzen met als doel gebruik te maken van het feit dat op de koper van
toepassing zijnde regime van de dividendbelasting gunstiger is dan voor de verkoper,
maar die (net) buiten die termijn plaatsvindt, zou dan immers worden ontzien.
Indien in het geval van een duurzame reorganisatie behoefte bestaat aan een safe harbor,
kan deze dus worden gevonden in een beperking tot reguliere dividenduitkeringen. Daarbij
kunnen naar mijn oordeel als reguliere dividenduitkeringen worden beschouwd dividenden
die niet bovenmatig zijn in de zin van de overgangsheffing Vpb (de additionele heffing
van vennootschapsbelasting over bovenmatige winstuitkeringen, hoofdstuk 2, art. IV,
onderdeel B, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001).