Bijlage
[Regeling vervallen per 04-10-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-08-2006]
1. Inleiding
Hierbij treft u de regeling aan voor samenvoegingen van scholen in het basisonderwijs
(basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs)) en het (voortgezet) speciaal
onderwijs. In deze regeling zijn de faciliteiten en rechtspositionele aanspraken bij
dergelijke samenvoegingen vastgelegd. De regeling is inhoudelijk hetzelfde als de
regeling voor samenvoegingen vanaf 1 augustus 2000 (zie Uitleg OCenW-Regelingen 2000, nr 15 van 31 mei 2000) behalve dat het speciaal voortgezet onderwijs is komen
te vervallen. Deze regeling is van toepassing op een periode van twee jaren met het
oog op de voorgenomen invoering van een lumpsum bekostiging per 2005.
Voor een goed begrip wordt nog gewezen op het volgende. Als in deze regeling wordt
gesproken over “(scholen voor) basisonderwijs”, worden daaronder zowel basisscholen
als speciale scholen voor basisonderwijs verstaan.
Basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs worden echter duidelijk van elkaar
onderscheiden. Onder basisscholen worden dus niet tevens speciale scholen voor basisonderwijs
begrepen. Verder wordt als in deze regeling wordt gesproken van 'benoemen' e.d. daaronder
tevens verstaan 'aanstellen' e.d., behalve in paragraaf 2.3.1.
De bijlage van deze regeling bestaat uit de volgende hoofdstukken:
hoofdstuk 1: Inleiding;
hoofdstuk 2: Algemene bepalingen;
hoofdstuk 3: Faciliteiten bij samenvoeging van basisscholen en speciale scholen voor
basisonderwijs;
hoofdstuk 4: Faciliteiten bij samenvoeging van scholen voor (voortgezet) speciaal
onderwijs;
hoofdstuk 5: Rechtspositionele consequenties van samenvoeging en fre-verbruik na samenvoeging;
2. Algemene bepalingen
2.1. Inleiding
In dit hoofdstuk is informatie opgenomen over de samenvoegingsmogelijkheden in het
basisonderwijs, en het (voortgezet) speciaal onderwijs. Voor scholen die onder verschillende
bevoegde gezagsorganen vallen, geldt dat een samenvoeging van die scholen gepaard
moet gaan met een bestuursoverdracht of een besturenfusie. In dit hoofdstuk vindt
u informatie over de wettelijke bepalingen die deze overdracht of fusie regelen. Ten
slotte is in dit hoofdstuk informatie opgenomen over de gevolgen van een samenvoeging
voor de eigen wachtgelders van de schoolbesturen die bij die samenvoeging betrokken
zijn, respectievelijk over de regeling voor het beleid inzake de werkgelegenheid en
afvloeiing die moet worden vastgesteld voor de school die na samenvoeging ontstaat.
2.2. Bestuursoverdracht/besturenfusie en samenvoegingsmogelijkheden
2.2.1. Begripsbepaling samenvoeging
Onder een samenvoeging wordt in deze regeling verstaan een daadwerkelijke samenvoeging
per 1 augustus van twee of meer gelijksoortige scholen in de zin van de WPO of de
WEC.
2.2.2. Bestuursoverdracht/besturenfusie
Bij een samenvoeging van scholen die onder twee of meer bevoegde gezagsorganen vallen,
kan er sprake zijn van:
· de overdracht van de instandhouding van de scholen die als gevolg van de samenvoeging
worden opgeheven aan het bevoegd gezag van de overblijvende school (een zogenoemde
bestuursoverdracht), of
· een fusie van de betreffende bevoegde gezagsorganen, waardoor de samen te voegen
scholen onder één bevoegd gezag vallen.
De scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn, moeten uiterlijk op de samenvoegingsdatum
(1 augustus) onder hetzelfde bevoegde gezag vallen. Een bestuursoverdracht of een
besturenfusie moet daarom uiterlijk op 1 augustus plaatsvinden. In de paragrafen 2.3
en 2.4 zal nader worden stilgestaan bij de bestuursoverdracht en -fusie in achtereenvolgens
het bijzonder en het openbaar onderwijs.
2.2.3. Samenvoegingsmogelijkheden basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs
In het basisonderwijs kan sprake zijn van een samenvoeging van twee of meer basisscholen,
dan wel twee of meer speciale scholen voor basisonderwijs, al dan niet met een afdeling.
Een samenvoeging van basisscholen of speciale scholen voor basisonderwijs (sbo's)
kan leiden tot een school met een of meer richtingen van bijzonder onderwijs. Hierbij
is het ook mogelijk dat de op te heffen school wordt omgevormd tot nevenvestiging.
Een basisschool of sbo die wordt uitgebreid met een richting of wordt omgevormd tot
nevenvestiging, komt onder bepaalde voorwaarden in aanmerking voor bekostiging. In
ieder geval moet er een melding plaatsvinden aan Cfi. Cfi toetst namens de minister
of aan de voorwaarden voldaan is.
2.2.4. Samenvoegingsmogelijkheden (voortgezet) speciaal onderwijs
In het (voortgezet) speciaal onderwijs kunnen alleen scholen van dezelfde onderwijssoort
als bedoeld in artikel 2, tweede lid van de WEC worden samengevoegd. Voor een goed
begrip wordt erop gewezen dat onder speciaal onderwijs niet mede de speciale scholen
voor basisonderwijs worden verstaan. Deze scholen vallen onder de WPO.
2.3. Bestuursoverdracht in het bijzonder onderwijs
2.3.1. Wettelijke bepalingen
De bestuursoverdracht in het bijzonder onderwijs is voor het basisonderwijs geregeld
in artikel 56 van de WPO. In artikel 58 van de WEC is deze overdracht geregeld voor
het (voortgezet) speciaal onderwijs. In deze artikelen Is bepaald dat voor een dergelijke
overdracht een notariële akte moet worden opgemaakt. In deze akte moet onder andere
worden opgenomen dat het bevoegd gezag waaraan wordt overgedragen, het personeel in
gelijke betrekkingen en onder dezelfde voorwaarden benoemt met ingang van de datum
van samenvoeging. De betrekkingen en de voorwaarden zijn opgenomen in de akten van
benoeming en moeten dus ook in de nieuw op te maken akten van benoeming opgenomen
worden. Door een bestuursoverdracht gaan alle rechten en plichten, die uit de wet
voortvloeien, van rechtswege over van het 'oude' bevoegd gezag naar het 'nieuwe' bevoegd
gezag. Naast artikel 56 van de WPO of artikel 58 van de WEC moet ook worden voldaan
aan de verdere eisen die het burgerlijk recht aan een dergelijke overgang stelt.
2.3.2. Gevolgen voorde rechtspositie
Voor het personeel van de school die wordt overgedragen betekent de bestuursoverdracht
dus geen wijziging in de rechtspositie. Wel kan uiteraard de rechtspositie wijzigingen
ondergaan als gevolg van bijvoorbeeld algemeen geldende rechtspositionele maatregelen.
Van ontslag als gevolg van een bestuursoverdracht is dus over het algemeen geen sprake.
Het kan natuurlijk wel zo zijn dat op het moment van samenvoeging personeel om andere
redenen wordt ontslagen (zie hiervoor ook paragraaf 5.1 van deze regeling).
Een vrijwillig ontslag kan leiden tot een sanctie op de aangevraagde werkloosheidsuitkering.
Dit geldt ook voor een betrokken personeelslid dat, zonder voldoende rechtvaardigingsgrond,
vanwege een wijziging van de grondslag van de school een op zichzelf passende betrekking
weigert. In paragraaf 4.2 van de bijlage horend bij ministeriële regeling 'Richtlijn
passende arbeid 1999' (Uitleg Gele katern 1999/8 en 9) is op dit punt het volgende
te lezen:
'In de onderwijssector kan het voorkomen dat een bevoegd gezag op godsdienstige of
levensbeschouwelijke grondslag eisen stelt aan zijn werknemers, die gelet op de grondslag
en doel van de instelling, nodig zijn voor de vervulling van de functie. Een aangeboden
betrekking is dan in beginsel niet passend, indien het aanvaarden van die betrekking
in verband met deze godsdienstige of levensbeschouwelijke aspecten, gezien de persoonlijke
overtuiging van betrokkene, in redelijkheid van hem niet kan worden gevergd. De vraag
of er een rechtvaardigingsgrond is voor het weigeren van een op zichzelf passende
betrekking is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden.'
De uitkerende instantie beoordeelt of de aangevoerde rechtvaardigingsgrond al dan
niet voldoende is.
2.4. Bestuursoverdracht waarbij openbaar onderwijs is betrokken
2.4.1. Soorten van overdracht
Onder deze categorie vallen de volgende soorten van bestuursoverdrachten:
· overdrachten van bijzonder naar openbaar onderwijs of andersom;
· overdrachten van openbaar naar openbaar onderwijs.
2.4.2. Voorwaarden voor samenvoeging
Bij een overdracht van bijzonder naar openbaar onderwijs of andersom moet eerst omzetting
plaatsvinden. In dit verband wordt verwezen naar artikel 84 van de WPO en artikel
75 van de WEC. Een openbare school moet worden omgezet in een bijzondere school, of
omgekeerd. Een omzetting wordt ook wel 'kleurverschieten' genoemd. Hierbij vindt een
ministeriële toets plaats aan de stichtingsnorm. Om voor samenvoegingsfaciliteiten
in aanmerking te komen moeten vervolgens artikel 56 van de WPO of artikel 58 van de
WEC worden toegepast. Dit betekent dus onder andere dat het nieuwe bevoegd gezag het
personeel van de over te dragen school moet overnemen met alle rechten en plichten
die van kracht waren in hun dienstverband met het oude bevoegd gezag (zie ook paragraaf
2.3.1). Hierbij dienen de regels in acht genomen te worden zoals bepaald in het RPBO
en, voor zover van toepassing, de CAO-PO 2002-2004.
De bestuursoverdracht van openbaar naar openbaar onderwijs is geregeld in artikel
49 van de WPO en artikel 52 van de WEC.
2.4.3. Gevolgen voor de rechtspositie
Als gevolg van een bestuursoverdracht kan een openbare school een bijzondere school
worden of andersom. Voor het personeel betekent een dergelijke overdracht dat hun
status verandert. Zij kunnen de status van ambtenaar krijgen (in de zin van de Ambtenarenwet)
in plaats van die van een werknemer naar burgerlijk recht of andersom. Deze statuswijziging
leidt tot enkele wijzigingen in de rechtspositie (bijvoorbeeld andere beroepsmogelijkheden,
andere opzegtermijnen). Een wijziging van status als gevolg van de samenvoeging van
scholen kan alleen worden doorgevoerd door ontslag en gelijktijdige herbenoeming.
Het weigeren van deze herbenoeming kan leiden tot een sanctie op de werkloosheidsuitkering
die in verband met het ontslag wordt aangevraagd (zie ook paragraaf 2.3.2).
2.5. Verplichtingen ten opzichte van eigen uitkeringsgenietenden
Bij een bestuursoverdracht worden alle rechten en verplichtingen met betrekking tot
de over te dragen school/scholen overgenomen door een 'nieuw' bestuur. Een van deze
verplichtingen is de verplichting met betrekking tot de zogeheten 'eigen wachtgelders'
die werkzaam waren op de over te dragen school/scholen. Voor het basisonderwijs is
deze verplichting geregeld in artikel 138 WPO. Voor het (voortgezet) speciaal onderwijs
is deze verplichting opgenomen in artikel 132 WEC. Verder gelden de ministeriële regelingen
die op deze artikelen zijn gebaseerd.
Bij een bestuursoverdracht worden deze eigen wachtgelders van het 'oude' bevoegd gezag
gezien als eigen wachtgelders van het 'nieuwe' bevoegd gezag. Als het 'oude' bevoegd
gezag na de overdracht blijft bestaan, dan blijven deze wachtgelders óók eigen wachtgelders
van dat bevoegd gezag (zie ook paragraaf 5.7 van de beleidsregel 'Toepassing bepaling
eigen wachtgelder', Uitleg OCenW-Regelingen 1995/26).
Als gevolg van de inwerkingtreding van de WPO en de WEC zijn eigen wachtgelders op
grond van de oude WBO en ISOVSO met ingang van 1 augustus 1998 eigen wachtgelders
geworden in de zin van de nieuwe wetten. Met betrekking tot een eigen wachtgelder
die afkomstig is van bijvoorbeeld een sbo-school betekent dit een aanbiedingsverplichting
voor gelijksoortige functies aan een basisschool van hetzelfde bevoegd gezag. Het
bereik van de bestuursaanstelling voor sbo-personeel wordt in de WPO namelijk verruimd
tot basisscholen en vice versa.
2.6. Afvloeiingsregeling en werkgelegenheidsbeleid
Voordat de samenvoeging feitelijk wordt gerealiseerd moeten de betrokken bevoegde
gezagsorganen toepassing geven aan de bepalingen over de afvloeiingsregeling zoals
die vermeld zijn in hoofdstuk I-G van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel
of, voor zover van toepassing, over het beleid inzake werkgelegenheid en afvloeiing
zoals die vermeld zijn in de CAO-PO2002-2004.
2.7. Voorwaarden voor faciliteiten bij samenvoeging
De faciliteiten die in deze regeling zijn genoemd, worden alleen toegekend als is
voldaan aan de volgende voorwaarden.
a. Er moet sprake zijn van de daadwerkelijke samenvoeging van twee of meer gelijksoortige
scholen in de zin van de WPO of de WEC. Deze scholen staan onder beheer van één bevoegd
gezag, of vallen uiterlijk op het moment van samenvoeging onder één bevoegd gezag
als gevolg van een besturenfusie of bestuursoverdracht. In alle gevallen moet artikel
56 WPO of artikel 58 WEC, respectievelijk 49 WPO of artikel 52 WEC in acht worden
genomen.
Als de samenvoeging leidt tot twee of meer overblijvende scholen, worden nadere voorwaarden
gesteld aan de verdeling van de overgangsformatierekeneenheden tussen deze scholen,
waaronder tenminste een splitsingsplan. De betrokken bevoegde gezagsorganen moeten
een dergelijke samenvoeging daarom in een vroegtijdig stadium aan Cfi melden.
b. De samenvoeging moet in één stap en op 1 augustus worden gerealiseerd.
c. Het personeel dat is opgenomen in de formaties van de scholen die bij de samenvoeging
zijn betrokken moet eerst, voor zover mogelijk, worden geplaatst in de formatie van
de school die uit de samenvoeging ontstaat. Hierna worden de voormalige scholen als
opgeheven beschouwd (zie ook paragraaf 5.1.1).
d. De samenvoeging moet aan Cfi (BRIN) worden gemeld.
Samenvoegingsfaciliteiten hoeven niet te worden aangevraagd. Deze faciliteiten worden
automatisch toegekend.
3. Faciliteiten bij samenvoeging van basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs
3.1. Inleiding
Dit hoofdstuk is van toepassing op basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs
(sbo's). In dit hoofdstuk is informatie opgenomen over de formatie waarover deze scholen
na samenvoeging kunnen beschikken.
3.2. Formatie basisschool na samenvoeging
Voor basisscholen die worden samengevoegd, wordt de formatie vastgesteld op basis
van het aantal leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar van alle basisscholen
die bij de samenvoeging betrokken zijn. Voor zover de samenstelling van het leerlingenbestand
van invloed is op de formatie, wordt uitgegaan van het totale leerlingenbestand op
genoemde datum van alle basisscholen die bij de samenvoeging betrokken zijn (zie artikel
121, derde lid, van de WPO). De formatie van een basisschool die na samenvoeging ontstaat,
wordt dus berekend als zouden de basisscholen die bij de samenvoeging betrokken zijn
op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar al één school hebben gevormd. Dit geldt
ook voor de formatierekeneenheden voor de schoolleiding. Dit leerlingenaantal is tevens
bepalend voor de maximumschaal die in het eerste schooljaar na de samenvoeging formatief
aanwezig is voor de normatieve directiefuncties aan de samengevoegde school (zie paragraaf
4.2 voor een verklaring van de begrippen in deze zin). Informatie over de inschaling
van de directieleden van de samengevoegde school vindt u in paragraaf 5.4. Gelet hierop
en gezien de gelineariseerde formatietoekenning (een vast aantal formatierekeneenheden
per leerling ongeacht het aantal leerlingen), heeft een samenvoeging op zichzelf geen
formatieve gevolgen. De formatie van de school die na samenvoeging overblijft is immers
gelijk aan de formatie die de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn, zonder
samenvoeging gezamenlijk zouden hebben ontvangen. Afwijkingen kunnen zich slechts
voordoen als één of meer van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn één
of meer van de volgende formatie componenten ontvangen;
a. een verhoging ten behoeve van zeer kleine scholen (artikel 3 van het Formatiebesluit
WPO),
b. vermeerdering van de basisformatie t.b.v. basisscholen met een of meer nevenvestigingen
(artikel 6 van het Formatiebesluit WPO)
c. een toeslag voor kleine scholen (artikel 13 van het Formatiebesluit WPO) en/of
d. formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden (artikel 15a van het Formatiebesluit
WPO). In dat geval kan een samenvoeging negatieve formatieve gevolgen hebben, omdat
de school die na samenvoeging overblijft bijvoorbeeld niet in aanmerking komt voor
een toeslag kleine scholen of omdat die school de drempel (9%) niet haalt om in aanmerking
te komen voor formatie onderwijsachterstandenbestrijding. In zulke gevallen worden
de negatieve formatieve gevolgen van de samenvoeging gecompenseerd met overgangsformatierekenheden
(overgangsfre's). Deze overgangsfre's worden als volgt berekend.
Berekeningscomponenten gezamenlijke overgangsformatie
De voor de berekening relevante componenten zijn de volgende.
a. de verhoging van het aantal formatierekeneenheden t.b.v. zeer kleine scholen
b. de vermeerdering van de basisformatie t.b.v. basisscholen met een of meer nevenvestigingen
c. de kleine scholentoeslag(en)
d. de formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden
X= de som van a, b, c en d
die alle bij de fusie betrokken basisscholen in het eerste schooljaar na de samenvoeging
zouden hebben ontvangen wanneer zij zelfstandige scholen waren gebleven;
Y= de som van a, b, c en d
die de samengevoegde school in het eerste schooljaar na de samenvoeging ontvangt;
Berekeningswijze overgangsfre's
Voor het eerste schooljaar na de samenvoeging:
X - Y = overgangsformatie
Voor het tweede schooljaar na de samenvoeging:
Bereken het verschil tussen X en Y en neem daarvan de helft;
De uitkomst van deze berekeningen wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal
fre's en vormt de overgangsformatie.
3.2.1. Vermindering tijdens schooljaren
Het aantal overgangsfre's dat voor een schooljaar is vastgesteld wordt verminderd
met extra formatie die in dat jaar wordt toegekend. Deze vermindering vindt uiteraard
pas plaats met ingang van de dag waarop over deze extra formatie kan worden beschikt.
De overgangsfre's worden niet verminderd met de zorgformatie waarover een basisschool
in de desbetreffende schooljaren kan beschikken.
3.2.2. Uitzondering bij vaststelling/vermindering overgangsfre's
Bij de vaststelling van het aantal overgangsfre's op en na de samenvoegingsdatum blijft
formatie buiten beschouwing die niet onder het formatiebudget in de zin van deze regeling
valt, zoals:
'. toekenningen in geld zoals het schoolbudget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid
en de GO- en vakbondsfaciliteiten;
'. oalt-middelen;
'. de middelen die worden toegekend in het kader van het gemeentelijke onderwijsachterstandenplan
(de gemeentelijke middelen als bedoeld in artikel 168 van de WPO).
Voor een goed begrip wordt erop gewezen dat onder laatstgenoemde middelen niet wordt
verstaan de formatie speciale doeleinden voor bestrijding van onderwijsachterstanden,
zoals die wordt toegekend op grond van artikel 15a van het Formatiebesluit WPO. Deze
formatie wordt door het Rijk aan de scholen toegekend en valt onder het formatiebudget
in de zin van deze regeling.
3.3. Formatie speciale school voor basisonderwijs na samenvoeging
Voor sbo's die worden samengevoegd, wordt de formatie vastgesteld op basis van het
aantal leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar van alle sbo's die
bij de samenvoeging betrokken zijn. Voor zover de samenstelling van het leerlingenbestand
van invloed is op de formatie, wordt uitgegaan van het totale leerlingenbestand op
die datum van alle sbo's die bij de samenvoeging betrokken zijn (zie artikel 122,
derde lid, van de WPO). De formatie van een sbo die na samenvoeging ontstaat, wordt
dus berekend als zouden de sbo's die bij de samenvoeging betrokken zijn op 1 oktober
van het voorafgaande schooljaar al één school hebben gevormd. Naast deze formatie
bestaat geen aanspraak op extra (overgangs)formatie op grond van de samenvoeging.
Dit houdt verband met het feit dat met ingang van het schooljaar 1999-2000 de nieuwe
bekostigingssystematiek voor sbo's in werking is getreden. Aan deze bekostigingssystematiek
kan de sbo zodanige formatieve aanspraken ontlenen dat geen behoefte bestaat aan extra
overgangsformatie.
De formatierekeneenheden voor de schoolleiding worden, evenals de overige formatiebestanddelen,
vastgesteld op basis van het aantal leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar
van alle sbo's die bij de samenvoeging betrokken zijn. Dit leerlingenaantal is tevens
bepalend voor de maximumschaal die in het eerste schooljaar na de samenvoeging formatief
aanwezig is voor de normatieve directiefuncties aan de samengevoegde sbo (zie paragraaf
4.2 voor een verklaring van de begrippen in deze zin). Informatie over de inschaling
van de directieleden van de samengevoegde sbo vindt u in paragraaf 5.4.
Voor een goed begrip wordt erop gewezen dat leerlingen van een afdeling of afdelingen
niet meetellen bij de vaststelling van de fre's voor de schoolleiding en de formatief
aanwezige maximumschalen. Voor directieleden van sbo's die bij een samenvoeging betrokken
zijn, geldt overigens dezelfde salarisgarantieregeling als voor directieleden van
andere scholen (zie paragraaf 5.2). De school die na de samenvoeging overblijft, kan
worden omgevormd tot hoofdvestiging van de nieuwe sbo. De scholen die worden opgeheven,
kunnen worden omgevormd tot nevenvestigingen van de nieuwe sbo (zie ook paragraaf
2.2.3).
3.4. Procedure bij wijziging wsns-samenwerkingsverband
Een samenvoeging van scholen voor basisonderwijs kan leiden tot een wijziging van
de samenstelling van de wsns-samenwerkingsverbanden waaraan de scholen voor basisonderwijs
deelnemen die bij de samenvoeging betrokken zijn. Een dergelijke wijziging doet zich
voor wanneer als gevolg van de samenvoeging een basisschool wordt opgeheven die aan
een ander samenwerkingsverband deelneemt dan de overblijvende school. In die situatie
wordt de samenstelling gewijzigd van het verband waaraan de opgeheven school deelnam.
Een samenvoeging binnen hetzelfde samenwerkingsverband van sbo's die niet tevens aan
een ander samenwerkingsverband deelnemen, wordt in dit kader niet beschouwd als een
wijziging van de samenstelling van een samenwerkingsverband. Een wijziging van de
samenstelling moet zijn goedgekeurd door de minister (zie artikel XXXIII van het overgangsrecht
bij de WPO). Het samenwerkingsverband waarvan de samenstelling wijzigt, moet in ieder
geval voldoen aan de wettelijke norm voor de omvang van wsns-samenwerkingsverbanden
(minimaal 2000 leerlingen). Ook moet zijn voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor
beëindiging van de deelname aan een samenwerkingsverband. Deze voorwaarden hebben
betrekking op de school die als gevolg van de samenvoeging wordt opgeheven. Op grond
van artikel 18, vierde lid, van de WPO kan het bevoegd gezag van die school de deelname
aan het desbetreffende samenwerkingsverband voor die school alleen beëindigen als:
a. een regeling is getroffen met de overige bevoegde gezagsorganen ten aanzien van
de financiële en personele consequenties daarvan en
b. door de beëindiging van de deelname geen aanspraken ontstaan op ontslaguitkeringen
voor personeel dat werkzaam is bij de deelnemende scholen, waaronder de school waarvoor
de deelname wordt beëindigd.
Verder moet bij de beëindiging van de deelname een termijn van 1 jaar in acht worden
genomen. De beëindiging moet vóór 1 oktober van het voorafgaande schooljaar aan de
minister worden gemeld (zie artikel 18, vijfde en zesde lid, van de WPO).
Wanneer het een samenvoeging van sbo's betreft zal naast de genoemde voorwaarden een
verzoek om goedkeuring worden getoetst aan de criteria over de instemming van de besturen
in de betrokken samenwerkingsverbanden en de bereikbaarheid van de zorgvoorzieningen.
In de voorlichtingspublicatie 'Criteria samenstelling samenwerkingsverbanden Weer
Samen naar School (WSNS)', Uitleg OCenW-Regelingen nr 12 van 23 april 1997, vindt u nadere informatie over deze criteria.
4. Faciliteiten bij samenvoeging van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs
4.1. Inleiding
Dit hoofdstuk is van toepassing op scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Het
hoofdstuk is niet van toepassing op basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs,
al dan niet met een afdeling. Informatie over de formatie na samenvoeging voor deze
scholen en afdelingen vindt u in hoofdstuk 3 van deze regeling.
4.2. Begripsbepalingen
Hieronder wordt een verklaring gegeven van de in dit hoofdstuk gebruikte begrippen.
Formatiebesluit
het Formatiebesluit WEC.
Formatiebudget
het formatiebudget zoals genoemd in artikel 2, eerste lid, van het Formatiebesluit
WEC. Dit budget bestaat uit de volgende onderdelen:
· de formatie voor de vervulling van de reguliere taken (zie echter ook de opmerking
hieronder);
· de formatie voor speciale doeleinden;
· de groeiformatie;
· de aanvullende formatie, als bedoeld in artikel 117, derde of vierde lid van de
WEC.
Eventuele oalt-middelen behoren niet tot het formatiebudget en worden daarom buiten
beschouwing gelaten. De formatie voor de vervulling van de reguliere taken bestaat
uit de normatieve formatie, de frictie-opslag en de opslagen voor herbezetting adv.
Formatief aanwezige maximumschaal
de voor een normatieve functie geldende maximumschaal, waarbij niet van belang is
of het personeelslid dat die functie vervult reeds aanspraak maakt op bezoldiging
volgens het carrièrepatroon dat hoort bij die functie en maximumschaal.
Fre's voor de schoolleiding
de fre's genoemd in artikel 16, derde tot en met vijfde lid, van het Formatiebesluit
WEC. Fre-verbruik
het verbruik van fre's voor een functie die voor rijksbekostiging in aanmerking wordt
gebracht (zie artikel I-P78 en I-Q305 van het RPBO voor het bij de verschillende functies
horende verbruik).
Normatieve directiefunctie
een normfunctie als bedoeld in hoofdstuk I-Q van het RPBO waarvan het fre-verbruik
gelijk is aan de fre's die voor die functie in het Formatiebesluit beschikbaar worden
gesteld.
Samenvoegingsdatum
de datum (1 augustus van enig schooljaar) waarop de samenvoeging plaats heeft gevonden.
4.3. Overgangsformatierekeneenheden in eerste schooljaar na samenvoeging
4.3.1. Berekening
In veel gevallen zal er een verschil zijn tussen:
1. het aantal formatierekeneenheden (hierna: fre's) dat met toepassing van het toepasselijke
formatiebesluit op 1 augustus beschikbaar is voor de school die na samenvoeging ontstaat,
en
2. het totaal aantal fre's dat aan de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn
gezamenlijk op de dag voorafgaande aan de samenvoeging (31 juli) beschikbaar was.
Als het aantal fre's ad 2 groter is dan het aantal ad 1, dan wordt het verschil gedurende
het eerste schooljaar na de samenvoeging in de vorm van overgangsfre's beschikbaar
gesteld aan de school die na samenvoeging ontstaat.
Bij de bepaling van de aantallen fre's ad 1 en ad 2 wordt uitsluitend gekeken naar
het formatiebudget zoals dat conform de begripsbepaling in paragraaf 4.2 is vastgesteld.
4.3.2. Vermindering tijdens schooljaar
Het vastgestelde aantal overgangsfre's wordt verminderd met extra formatie die na
de samenvoegingsdatum wordt toegekend. Deze vermindering vindt uiteraard pas plaats
met ingang van de dag waarop over deze extra formatie beschikt kan worden.
4.3.3. Uitzondering bij vaststelling/vermindering overgangsfre's
Bij de vaststelling van het aantal overgangsfre's op en na de samenvoegingsdatum blijft
formatie buiten beschouwing die niet onder het formatiebudget in de zin van deze regeling
valt, zoals:
'. toekenningen in geld zoals het schoolbudget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid
en de GO- en vakbondsfaciliteiten;
· oalt-middelen;
· de middelen die worden toegekend in het kader van het gemeentelijke onderwijsachterstandenplan
(de gemeentelijke middelen als bedoeld in artikel 154 van de WEC).
Voor een goed begrip wordt erop gewezen dat onder laatstgenoemde middelen niet wordt
verstaan de formatie speciale doeleinden voor bestrijding van onderwijsachterstanden,
zoals die met ingang van 1 augustus 1998 in de plaats is gekomen van de cumi-formatie.
Deze formatie wordt ook na 1 augustus 1998 door het Rijk aan de scholen toegekend
en valt onder het formatiebudget in de zin van deze regeling.
4.4. Overgangsformatierekeneenheden in tweede schooljaar na samenvoeging
4.4.1. Berekening
In het tweede schooljaar na de samenvoeging kan in sommige situaties ook aanspraak
bestaan op overgangsfre's.
Berekeningscomponenten
De voor de berekening relevante componenten zijn de volgende.
X = de formatiebudgetten waarop de bij de samenvoeging betrokken scholen conform de
volgens paragraaf 4.3 uitgevoerde berekening, op 31 juli voorafgaand aan de samenvoeging
aanspraak maakten, verminderd met de daarin opgenomen fre's voor de schoolleiding.
Y = het fictieve formatiebudget op 31 juli voorafgaand aan de samenvoeging van de
school die na samenvoeging ontstaat, verminderd met de daarin opgenomen fre's voor
de schoolleiding. Dit formatiebudget is fictief in de zin dat dit wordt vastgesteld
als zouden de bij de samenvoeging betrokken scholen op 31 juli voorafgaand aan de
samenvoeging al één school hebben gevormd. Bij de vaststelling van dit fictieve formatiebudget
wordt uitgegaan van de som van de aantallen leerlingen op de voor de formatie van
dat schooljaar van toepassing zijnde teldatum. Als bij een school sprake is van toepassing
van de groeiregeling tijdens het schooljaar voor de samenvoeging worden de leerlingen
van de desbetreffende groeitelling gebruikt voor de vaststelling van het formatiebudget.
Z = het formatiebudget waarop de school die na samenvoeging ontstaat op 1 augustus
van het tweede schooljaar na de samenvoeging aanspraak maakt, verminderd met de daarin
opgenomen fre's voor de schoolleiding.
Q = het aantal overgangsfre's waarop in het tweede schooljaar na de samenvoeging aanspraak
kan worden gemaakt.
Voorwaarde voor toekenning
Alleen in de situatie dat Z kleiner is dan X kan aanspraak worden gemaakt op overgangsfre's.
Berekeningswijze
Als aan deze voorwaarde is voldaan, dan moeten voor de vaststelling van Q de volgende
berekeningen worden uitgevoerd.
1. Bereken het verschil tussen X en Y en neem daarvan de helft;
2. bereken het verschil tussen X en Z en neem daarvan de helft. De uitkomst van deze
berekeningen wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal fre's.
Q is gelijk aan de laagste uitkomst van deze twee berekeningen.
4.4.2. Vermindering tijdens schooljaar
Het vastgestelde aantal overgangsfre's wordt verminderd met de extra formatie die
in het tweede schooljaar na de samenvoeging wordt toegekend. Deze vermindering vindt
uiteraard pas plaats met ingang van de dag waarop over de extra formatie beschikt
kan worden.
4.4.3. Uitzondering bij vaststelling/vermindering
Bij de vaststelling van het aantal overgangsfre's op en na 1 augustus van het tweede
schooljaar na de samenvoeging blijft formatie buiten beschouwing die niet onder het
formatiebudget in de zin van deze regeling valt. Zie hiervoor ook paragraaf 4.3.3.
4.5. Extra overgangsformatierekeneenheden in eerste schooljaar na samenvoeging
4.5.1. Voorwaarde en berekening
De samenvoeging kan ertoe leiden dat voor de directeur en/of lera(a)r(en) tevens adjunct-directeur
van de school die na samenvoeging ontstaat, een normatieve directeurs-, respectievelijk
adjunct-directeursfunctie beschikbaar komt met een hogere schaal dan de hoogste schaal
die in de desbetreffende functie formatief aanwezig was voor de bij de samenvoeging
betrokken scholen (zie paragraaf 5.4 voor de inschaling van de betrokken directieleden).
In dat geval wordt een vergelijking gemaakt tussen het aantal fre's dat voor en na
de samenvoeging bij de desbetreffende functie(s) hoorde. Het verschil wordt gedurende
het eerste schooljaar na de samenvoeging in de vorm van extra overgangsfre's beschikbaar
gesteld aan de school die na samenvoeging ontstaat. Het aantal fre's dat bij een normatieve
directiefunctie hoort, is gelijk aan het voor die functie geldende fre-verbruik (zie
paragraaf 4.2 - begripsbepalingen).
4.5.2. Grondslag berekening en vermindering extra overgangsfre's
Bepalend voor de vaststelling van de normatief beschikbare directiefuncties (en het
bijbehorende fre-verbruik) aan de school die na samenvoeging ontstaat, is het aantal
leerlingen op 1 oktober van het eerste schooljaar na de samenvoeging. De extra overgangsfre's
waarop recht bestaat, worden niet verminderd met extra formatie die na de samenvoegingsdatum
beschikbaar komt.
4.5.3. Bijzondere bepalingen
Wanneer er aan de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn op 31 juli voorafgaand
aan de samenvoeging geen normatieve adjunct-directeursfuncties beschikbaar waren,
kan géén aanspraak worden gemaakt op extra overgangsfre's voor een normatieve adjunct-directeursfunctie
die beschikbaar komt aan de school die na samenvoeging ontstaat. In deze situatie
moet immers de directeur die geen directeur wordt van de school die na samenvoeging
ontstaat in de normatieve functie van leraar tevens adjunct-directeur worden benoemd
(zie paragraaf 5.3.3).
Dit laatste geldt ook voor de tweede adjunct-directeursfunctie aan een school voor
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs die na samenvoeging ontstaat, wanneer aan
de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn op 31 juli voorafgaand aan de samenvoeging
slechts één normatieve adjunct-directeursfunctie beschikbaar was. In die situatie
bestaat dus geen recht op extra overgangsfre's voor de tweede adjunct-directeursfunctie.
Wanneer bij een samenvoeging als hier bedoeld aan de scholen die bij de samenvoeging
betrokken zijn twee of meer normatieve adjunct-directeursfuncties beschikbaar waren,
dan wordt voor de bepaling van het recht op extra overgangsfre's een vergelijking
gemaakt tussen:
· het totaal aantal fre's behorende bij de twee adjunct-directeursfuncties aan de
na samenvoeging ontstane school en
· het totaal aantal fre's behorende bij twee normatieve adjunct-directeursfuncties
aan de bij de samenvoeging betrokken scholen, waarbij in voorkomende gevallen (drie
of meer normatieve adjunct-directeursfuncties met verschillende maximumschalen) wordt
uitgegaan van de twee functies met de hoogste maximumschaal. 5. Rechtspositionele
consequenties van samenvoeging en fre-verbruik na samenvoeging
5.1. Algemeen
5.1.1. Vaststelling formatie na samenvoeging
Het bevoegd gezag van de school die na samenvoeging ontstaat, stelt de formatie van
de nieuwe school vast met inachtneming van de terzake geldende voorschriften, waaronder
de voorschriften voor het DGO en de medezeggenschap.
Zoals al is vermeld in paragraaf 2.7 (onder c) moet het personeel dat is opgenomen
in de formaties van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn, voor zover
mogelijk worden geplaatst in de formatie van de school die na samenvoeging ontstaat.
Daarna worden de scholen in voorkomend geval geacht te zijn opgeheven. Dit houdt in
dat bij de toepassing van de voorschriften over de formatie-vaststelling (zoals die
zijn opgenomen in de artikelen I-P76 en I-P77 van het RPBO) de formaties van alle
scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn, worden geacht deel uit te maken van
de formatie zoals die in het schooljaar voorafgaande aan de samenvoeging gold voor
de school die na samenvoeging ontstaat. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bevoegd
gezag in de formatie van de school die na samenvoeging ontstaat in elk geval de functies
moet opnemen van de personeelsleden die:
'. reeds in het schooljaar voorafgaande aan de samenvoeging waren opgenomen in de
structureel gewenste formatie van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn
en
'. in vaste dienst benoemd waren.
Dit betreft ook de nieuwe functies van de ex-directeur(en) en de ex-lera(a)r(en) tevens
adjunctdirecteur bedoeld in paragraaf 5.3 (zie ook artikel I-P76, derde lid, RPBO).
Bij de besteding van de overgangsfre's zal het bevoegd gezag rekening moeten houden
met het feit dat deze fre's tijdelijk beschikbaar worden gesteld. Dit kan aanleiding
zijn een deel van de formatie als risicodragend aan te merken.
5.1.2. Herplaatsing personeel
De samenvoeging is op zichzelf geen reden voor ontslag, tenzij de samenvoeging gepaard
gaat met een wijziging van openbaar naar bijzonder onderwijs of andersom (zie paragraaf
2.4 van deze regeling).
Het personeel dat in vaste dienst benoemd is, blijft in principe benoemd in dezelfde
functie (zie art. I-P76, derde lid, van het RPBO). Deze regel geldt echter niet voor
de directeur(en) en de lera(a)r(en) tevens adjunct-directeur voor wie aan de school
die na samenvoeging ontstaat - of aan een andere door hetzelfde bevoegd gezag beheerde
gelijksoortige school - geen directeursfunctie, resp. adjunct-directeursfunctie beschikbaar
is (zie paragraaf 5.1.3 herplaatsing personeel benoemd in niet-normfunctie). De rechtspositionele
consequenties van de samenvoeging voor deze personeelsleden zullen hieronder in paragraaf
5.2 en 5.3 worden besproken. Voor de goede orde wordt erop gewezen dat een samenvoeging
van afdelingen van een sbo geen gevolgen heeft voor het dienstverband van de adjunct-directeuren
die verbonden zijn aan die afdelingen. Deze directieleden blijven na samenvoeging
in dezelfde functie benoemd.
De samenvoeging als zodanig brengt voor andere personeelsleden dan (ex-)directieleden
geen wijziging in de functie met zich mee. Dit laat onverlet de beëindiging van het
dienstverband op het moment van samenvoeging op andere gronden dan aan de samenvoeging
ontleend (bijvoorbeeld door de afloop van projectformatie).
Voor een goed begrip wordt erop gewezen dat oalt-leraren bij een samenvoeging van
scholen dezelfde positie innemen als het overige personeel van de scholen die bij
de samenvoeging betrokken zijn. Bij een bestuursoverdracht geldt dus ook voor dit
personeel dat in een notariële akte moet worden opgenomen dat het bevoegd gezag waaraan
wordt overgedragen, het personeel in gelijke betrekkingen en onder dezelfde voorwaarden
benoemt met ingang van de datum van samenvoeging (zie ook paragraaf 2.3.1). Daarnaast
geldt ook voor oalt-leraren het voorschrift dat personeel dat is opgenomen in de formaties
van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn, voor zover mogelijk moet worden
geplaatst in de formatie van de school die na samenvoeging ontstaat (zie ook paragraaf
5.1). Vanzelfsprekend gelden deze voorschriften alleen voor oalt-leraren die benoemd
zijn bij de bevoegde gezagsorganen die het betreft.
De bepalingen zoals die zijn neergelegd in hoofdstuk V-R en V-S van het RPBO blijven
onverkort gehandhaafd. Voor alle duidelijkheid wordt er nog op gewezen dat de voorliggende
regeling uitsluitend van toepassing is op personeelsleden die hun rechtspositie ontlenen
aan het RPBO en de CAO-PO 2002 - 2004.
5.1.3. Herplaatsing personeel benoemd in een niet-normfunctie
Ook voor personeelsleden die in voorkomende gevallen in het kader van functiedifferentiatie
in een niet-normfunctie zijn benoemd, brengt de samenvoeging als zodanig geen wijziging
in de functie met zich mee.
5.1.4. Beëindiging dienstverband
Uiteraard sluit het bovenstaande niet uit dat het dienstverband op het moment van
samenvoeging wordt beëindigd op andere gronden dan die aan de samenvoeging ontleend
(bijvoorbeeld afloop tijdelijk dienstverband, opheffing van de betrekking of het bereiken
van de pensioengerechtigde leeftijd).
Wanneer een dienstverband wordt beëindigd, moeten de normale regels voor opzegging
in acht worden genomen. Daarbij staan de gebruikelijke beroepsmogelijkheden open.
Wanneer de betrokken personeelsleden aan alle vereisten voldoen, kunnen zij desgewenst
in verband met de beëindiging van hun dienstbetrekking aanspraak maken op een werkloosheidsuitkering.
Het Participatiefonds (PF) beoordeelt aan de hand van de zogenaamde instroomtoets
of de met deze uitkering gemoeide kosten door het PF worden vergoed. Als het ontslag
vermijdbaar was, moet het betrokken bevoegd gezag die kosten zelf dragen.
5.2. Salarisgaranties (ex-)directieleden
5.2.1. Begripsbepaling salarisgarantie
Een personeelslid dat op 31 juli van het aan de samenvoeging voorafgaande schooljaar
was benoemd aan één van de bij de samenvoeging betrokken scholen in de functie van
· directeur of
· leraar tevens adjunct-directeur of
en
wiens dienstverband op de samenvoegingsdatum (1 augustus) wordt voortgezet bij het
bevoegd gezag van de school die na samenvoeging ontstaat, in
· dezelfde of
· een andere functie
heeft recht op een salarisgarantie.
Dit personeelslid behoudt in de functie waarin hij op de samenvoegingsdatum wordt
benoemd tenminste aanspraak op salariëring volgens de salarisschaal die op 31 juli
voornoemd voor hem gold. Een personeelslid dat op 31 juli voornoemd in de normfunctie
van (adjunct-)directeur was benoemd, heeft in plaats van de hiervoor genoemde salariëring
tenminste recht op salariëring volgens het functieniveau dat op die datum reeds twee
jaar formatief voor hem aanwezig was, wanneer dit niveau hoger was dan het niveau
dat op die datum voor hem gold (zie paragraaf 4.2 voor een begripsbepaling van 'formatief
aanwezig').
5.2.2. Geldigheidheidsduur salarisgarantie
De salarisgarantie geldt zolang het betrokken personeelslid in dezelfde functie benoemd
blijft bij het bevoegd gezag van de school die na samenvoeging ontstaat (zie paragraaf
5.3 voor de functies waarin personeelsleden als hier bedoeld op de samenvoegingsdatum
geplaatst kunnen/moeten worden).
Ook in de volgende situaties blijft de salarisgarantie behouden:
a. Wanneer het personeelslid bij het bevoegd gezag van de school die na samenvoeging
ontstaat, op de samenvoegingsdatum wordt benoemd in de functie van leraar tevens adjunct-directeur
en hij, als gevolg van de door het bevoegd gezag vastgestelde formatie, niet langer
als zodanig benoemd kan blijven (zie artikel I-Q207 jo. artikel I-Q208, tweede lid,
en artikel I-Q306 jo. artikel I-Q307, tweede lid, RPBO).
b. Wanneer het personeelslid na de samenvoegingsdatum bij hetzelfde of bij een ander
bevoegd gezag een functie aanvaardt waarvan het salarisniveau meer in overeenstemming
is met dat van de functie waarop de garantie is gebaseerd, en wel voor de duur van
die benoeming. Wanneer deze benoeming in tijdelijke dienst geschiedt, blijft de salarisgarantie
behouden als in aansluiting op deze benoeming een benoeming plaatsvindt in een andere
functie waarvan het salarisniveau tenminste gelijk is aan dat van de op de eerder
bedoelde 1 augustus vervulde functie. Bij een benoeming als leraar tevens adjunct-directeur
is het gestelde in de voorgaande alinea van overeenkomstige toepassing.
c. Wanneer de ex-directeur binnen drie jaar na de samenvoegingsdatum aan een andere
school bij hetzelfde of een ander bevoegd gezag een functie aanvaardt waarvan het
salarisniveau niet lager is dan dat van de normfunctie leraar. De salarisgarantie
blijft ook behouden als de ex-directeur op de samenvoegingsdatum zelf (1 augustus)
een functie aanvaardt die voldoet aan de eis die hiervoor is genoemd. In dat geval
is paragraaf 5.2.1 van overeenkomstige toepassing.
Van aanvaarding van een functie bij hetzelfde bevoegd gezag aan een andere school
is bijvoorbeeld sprake in het volgende geval. In verband met een samenvoeging wordt
een ex-directeur benoemd als adjunct-directeur van de samengevoegde school. Dit personeelslid
besluit vervolgens een functie als leraar te aanvaarden waarbij de aanwijzing geldt
dat hij werkzaamheden zal verrichten aan een of meer andere scholen van hetzelfde
bevoegd gezag. Als de benoeming in die functie plaatsvindt binnen 3 jaar na samenvoegingsdatum,
dat wil dus zeggen tot en met 1 augustus van het vierde schooljaar, behoudt de betrokkene
zijn salarisgarantie.
Verder kan zich de situatie voordoen dat een ex-directeur wordt benoemd als leraar
aan de samengevoegde school en vervolgens uit hoofde van zijn bestuursaanstelling
met werkzaamheden wordt belast aan een of meer andere scholen van hetzelfde bevoegd
gezag. In dat geval blijft de betrokkene in dezelfde functie benoemd. De verandering
van school heeft daarom geen gevolgen voor zijn salarisgarantie. De garantie blijft
dus ook behouden als die verandering plaatsvindt nadat sinds de samenvoeging drie
jaren zijn verstreken. Voor een personeelslid van een speciale school voor basisonderwijs
geldt dat de salarisgarantie ook behouden blijft bij een herplaatsing als bedoeld
in artikel XLII van het overgangsrecht bij de WPO.
5.2.3.15-jaarsuitzicht
De aanspraak op bezoldiging volgens een in het kader van het HOS-overgangsrecht vastgesteld
15-jaarsuitzicht blijft onverkort van kracht.
5.3. Omzetting functie/nieuwe functie ex-directieleden
5.3.1. Directieleden die niet worden benoemd in dezelfde functie
Voor de directeur van een school die bij de samenvoeging betrokken is, die geen directeur
wordt van de school die na samenvoeging ontstaat, brengt de samenvoeging mee dat zijn
betrekking moet worden opgeheven. Hij heeft met ingang van de samenvoegingsdatum (1
augustus) recht op een nieuwe functie waarvan het niveau zoveel mogelijk overeenkomt
met dat van zijn oude functie. Dit niveau is echter tenminste gelijk aan het niveau
van de normfunctie leraar.
Het voorgaande is overeenkomstig van toepassing op de leraar tevens adjunct-directeur
die niet in dezelfde functie benoemd kan blijven als gevolg van de formatie die is
vastgesteld voor de school die na samenvoeging ontstaat. Zijn benoeming in die functie
kan echter zonder voorafgaand ontslag worden gewijzigd in een benoeming als leraar
(zie artikel I-Q208, tweede lid, juncto artikel I-Q207 en artikel I-Q307, tweede lid,
juncto I-Q306 RPBO, respectievelijk paragraaf 5.2 voor de salarisgarantie waarop de
betrokkene recht heeft).
5.3.2. Handhaving benoeming
Een ontslag van een directeur, of een ontslag dan wel wijziging van de benoeming van
een leraar tevens adjunct-directeur, blijft uit wanneer het bevoegd gezag nog één
of meer andere gelijksoortige scholen beheert waaraan op de samenvoegingsdatum een
gelijksoortige directiefunctie vacant is waarvan het niveau gelijk is aan dat van
de functie die het overtollige directielid vervulde. In dat geval zal dat directielid
uit hoofde van zijn bestuursbenoeming bij het bevoegd gezag die vacante functie moeten
worden aangeboden.
5.3.3. Vrije keuze directieleden
De positie van de directeuren van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn,
is gelijk. Het bevoegd gezag is dan ook vrij in de keuze van de directeur van de school
die na samenvoeging ontstaat. Die keuze is uiteraard beperkt tot de directeuren van
de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn (zie paragraaf 5.3.5 voor een uitzondering
op die regel).
Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing op de leraren tevens adjunct-directeur
van de bij de samenvoeging betrokken scholen. Zij komen bij voorrang in aanmerking
voor een functie van leraar tevens adjunct-directeur aan de school die na samenvoeging
ontstaat. Het aantal functies (leraar tevens adjunct-directeur) waarvoor zij in aanmerking
komen, is ten minste gelijk aan het aantal volgens de normatieve formatie op grond
van het toepasselijke Formatiebesluit. Wanneer een functie in deze formatie onvervuld
blijft, moet daarin een directeur worden benoemd die geen directeur wordt van de school
die na samenvoeging ontstaat. Deze verplichting geldt echter niet als het een directeur
betreft die op de samenvoegingsdatum aan een andere school bij hetzelfde of een ander
bevoegd gezag een functie aanvaardt waarvan het maximum salaris niet lager is dan
dat van de normfunctie leraar (zie ook paragraaf 5.2.2, onder c).
Een leraar tevens adjunct-directeur die aanspraak maakt op voortzetting van zijn benoeming
aan de school die na samenvoeging ontstaat, kan, als het bevoegd gezag daarmee instemt,
op de 1 augustus waarop de samenvoeging plaatsvindt zijn functie zonder gevolgen voor
zijn salarisgarantie vr i-wil lig afstaan aan een van de ex-directeuren.
5.3.4. Meerhoofdige schoolleiding basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs
Bij een samenvoeging van basisscholen of speciale scholen voor basisonderwijs zonder
afdeling bestaat de mogelijkheid dat twee van de directeuren van de scholen die bij
de samenvoeging betrokken zijn, worden benoemd als directeur in een meerhoofdige schoolleiding
aan de school die na samenvoeging ontstaat. Voorwaarde voor instelling van een meerhoofdige
schoolleiding is dat alle directeuren en leraren tevens adjunct-directeur van de scholen
die bij de samenvoeging betrokken zijn hiermee moeten instemmen. De meerhoofdige schoolleiding
omvat twee directeursfuncties, waarbij de omvang van deze functies tezamen maximaal
gelijk is aan de omvang van twee normbetrekkingen. De directeuren die in een meerhoofdige
schoolleiding worden benoemd, behouden vanzelfsprekend hun salarisgarantie.
De regeling van de meerhoofdige schoolleiding aan basisscholen en speciale scholen
voor basisonderwijs vindt u in de artikelen I-Q204 en I-Q205 van het RPBO. Voor personeelsleden
met een salarisgarantie geldt dat zij tenminste aanspraak maken op het salaris volgens
die garantie (zie ook paragraaf 5.2.1). Dit salaris kan dus uitgaan boven het maximumsalaris
volgens de regeling meerhoofdige schoolleiding.
5.3.5. 'Bovenschoolse' directeur
Verder bestaat de mogelijkheid dat de directeur van een andere school die niet bij
de samenvoeging betrokken is tevens directeur wordt van de school die na samenvoeging
ontstaat (zie artikel 29, eerste lid van de WPO en artikel 29, eerste lid van de WEC).
Voorwaarde voor benoeming van een dergelijke 'bovenschoolse' directeur is dat alle
directeuren van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn hiermee instemmen
(zie in dit verband ook paragraaf 5.5.2). Deze voorwaarde geldt echter niet als, niettegenstaande
de benoeming van een bovenschoolse directeur, één van de directeuren die bij de samenvoeging
betrokken is directeur wordt van de school die na samenvoeging ontstaat. Wel moet
in dat geval sprake zijn van benoeming in de directeursfunctie die voor die school
normatief aanwezig is. In die situatie is de paragraaf over het verhoogde fre-verbruik
( paragraaf 5.5.2) niet van toepassing.
5.4. Inpassing/bezoldiging directieleden
Als gevolg van een wijziging in de schoolgrootte op de samenvoegingsdatum (1 augustus)
kan voor de directeur of leraar tevens adjunct-directeur van de school die na samenvoeging
ontstaat een functie met een hogere salarisschaal gaan gelden dan die welke op de
dag vóór de samenvoeging voor hem gold dan wel formatief beschikbaar was (zie ook
paragraaf 3.2, 3.3 en 4.5). In dat geval wordt het betrokken directielid - in afwijking
van artikel I-Q106 van het RPBO - vanaf de dag van de samenvoeging bezoldigd volgens
die hogere salarisschaal behoort. Bij de inschaling wordt - in afwijking van artikel
I-P14, tweede lid, RPBO - een bevorderingsperiodiek toegekend. Grondslag voor de vaststelling
van de directiefuncties (en de bijbehorende salarisschalen) die op de samenvoegingsdatum
normatief beschikbaar zijn aan de school die na samenvoeging ontstaat, is het aantal
leerlingen op 1 oktober van het eerste schooljaar na de samenvoeging. Voor basisscholen
en speciale scholen voor basisonderwijs wordt uitgegaan van het aantal leerlingen
op 1 oktober van het schooljaar voorafgaand aan de samenvoeging van alle basisscholen
en speciale scholen voor basisonderwijs die bij de samenvoeging betrokken zijn (zie
ook paragraaf 3.2 en 3.3). Voor basisscholen wordt dit aantal leerlingen met 3% verhoogd.
5.5. Formatierekeneenhedenverbruik
5.5.1. Formatierekeneenhedenverbruik (ex-)directieleden
Het fre-verbruik voor een personeelslid als bedoeld in paragraaf 5.2 wordt als volgt
vastgesteld.
Basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs
Voor basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs gelden geen afwijkende voorschriften
als het gaat om de vaststelling van het fre-verbruik voor personeelsleden als bedoeld
in paragraaf 5.2. Het fre-verbruik voor deze personeelsleden is met ingang van het
eerste schooljaar na de samenvoeging gelijk aan de fre's die horen bij de functie
waarin de betrokkenen benoemd worden (zie paragraaf 5.5.2 voor een uitzondering op
die regel).
Scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs
Voor scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs gelden afwijkende voorschriften
als het gaat om de vaststelling van het fre-verbruik voor personeelsleden als bedoeld
in paragraaf 5.2. Gedurende het eerste schooljaar dat volgt op de samenvoeging is
het fre-verbruik gelijk aan het aantal fre's dat behoort bij de functie waarop de
salarisgarantie (niet zijnde een HOS-garantie) van dat personeelslid is gebaseerd.
Wanneer dat aantal echter lager is dan het aantal fre's dat behoort bij de functie
na de samenvoeging, wordt van het laatstbedoelde aantal fre's uitgegaan. Vanaf het
tweede schooljaar na de samenvoeging wordt het fre-verbruik - overeenkomstig het bepaalde
in artikel I-P78 van het RPBO - vastgesteld op basis van de functie waarin de betrokkene
na de samenvoeging is benoemd. Het hoger fre-verbruik voor ex-leraren tevens adjunct-directeur
als bedoeld in artikel I-R306 van het RPBO, is niet van toepassing wanneer de normatief
beschikbare functies van leraar tevens adjunctdirecteur op de samenvoegingsdatum in
overeenstemming met het gestelde in paragraaf 5.5 zijn toegedeeld. Dit betekent dat
de leraar tevens adjunct-directeur wiens benoeming op de samenvoegingsdatum is gewijzigd
in een benoeming als leraar omdat voor hem geen normatieve adjunct-directeursfunctie
beschikbaar was, met ingang van het tweede schooljaar na de samenvoeging het fre-verbruik
heeft van een leraar. De salarisgarantie van de betrokkene blijft behouden (zie ook
paragraaf 5.2).
5.5.2. Formatierekeneenhedenverbruik (ex-)directieleden bij benoeming 'bovenschoolse'
directeur
Wanneer de directeur van een andere school die niet bij de samenvoeging betrokken
is tevens ('bovenschoolse') directeur wordt van de school die na samenvoeging ontstaat
(zie ook paragraaf 5.3.5), wordt het fre-verbruik voor de ex-directeuren als volgt
vastgesteld.
Het fre-verbruik wordt vastgesteld volgens de regels in paragraaf 5.5.1, met dit verschil
dat het fre-verbruik voor één van de ex-directeuren ook na afloop van het eerste schooljaar
na de samenvoeging tenminste gebaseerd blijft op het aantal fre's dat behoort bij
de functie waarop de salarisgarantie van de betrokkene is gebaseerd. Wanneer de ex-directeuren
op de dag voor de samenvoeging functies met verschillende salarisschalen vervulden,
wordt deze regel toegepast op de functie met de hoogste schaal. Deze regel blijft
van kracht zolang de betrokken ex-directeur feitelijk van zijn salarisgarantie gebruik
maakt. De regel vervalt zodra één van de ex-directeuren alsnog directeur wordt van
de school die na samenvoeging ontstaat.
Deze regel moet voorkomen dat de benoeming van een bovenschoolse directeur in het
hierboven bedoelde geval voor het Rijk tot extra kosten leidt. In vergelijking met
de situatie dat geen bovenschoolse directeur zou zijn benoemd, bestaan deze kosten
met ingang van het tweede schooljaar na de samenvoeging uit het verschil tussen het
fre-verbruik behorende bij de salarisgarantie van de niet-benoemde ex-directeur en
het fre-verbruik behorende bij de functie waarin deze ex-directeur na de samenvoeging
is benoemd. Deze regel is van toepassing op de ex-directeur met de hoogste salarisgarantie.
In een situatie waarin twee of meer ex-directeuren een functie vervulden met dezelfde
hoogste maximumschaal moet het bevoegd gezag zelf de ex-directeur aanwijzen waarop
de regel van toepassing is. Het bevoegd gezag kan niet meer terugkomen op een eenmaal
gemaakte keuze.