Met toepassing van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen heb ik een
tegemoetkoming in het successie- en schenkingsrecht verleend in het volgende geval.
Erflater zou binnen zes maanden na het plotselinge overlijden ten gevolge van een
verkeersongeval in het huwelijk zijn getreden met zijn partner. Belanghebbende heeft
overtuigend aangetoond dat de voorbereidingen voor het huwelijk in een vergevorderd
stadium verkeerden. Er was geen testament. Broer en zuster van erflater waren erfgenaam.
Zij hebben afstand gedaan van hun erfrechtelijke verkrijgingen en deze geschonken
aan de partner van erflater.
In het onderhavige geval heb ik enerzijds goedgekeurd dat ter zake van de erfrechtelijke
verkrijgingen door de broer en zuster geen successierecht wordt geheven en anderzijds
dat het schenkingsrecht wegens de schenkingen door de broer en zuster aan de partner
van erflater wordt gematigd. Het schenkingsrecht is gesteld op het bedrag dat de partner
aan successierecht verschuldigd zou zijn geweest indien zij door erflater tot enig
erfgenaam was benoemd. Hierbij heb ik goedgekeurd dat bij de berekening van bedoeld
bedrag het tarief geldend voor een echtgenoot wordt toegepast, maar niet de vrijstelling
geldend voor een echtgenoot. Zouden de partners tot het tijdstip van overlijden een
bepaalde periode hebben samengewoond dan kon uiteraard wel aanspraak worden gemaakt
op de samenwonersvrijstelling. In casu was dat echter niet het geval.
Bij de toepassing van de hardheidsclausule heeft in het onderhavige geval geen algehele
gelijkstelling met de echtgenotensituatie plaatsgevonden: wel echtgenotentarief maar
niet de echtgenotenvrijstelling. Dit vindt zijn oorzaak in het feit dat ik binnen
de mogelijkheden die de hardheidsclausule mij biedt, heb gekozen voor een beperkte
tegemoetkoming. Enerzijds wordt hierbij niet volledig voorbij gegaan aan de omstandigheid
dat erflater en verzoekster op het tijdstip van overlijden niet met elkaar gehuwd
waren. Anderzijds wordt toch recht gedaan aan de omstandigheid dat zij kort na het
overlijden met elkaar zouden trouwen.
Naarmate de periode tussen overlijden en tijdstip van de voorgenomen huwelijksvoltrekking
langer is, wordt de rechtvaardiging voor een tegemoetkoming minder. Daarom wordt geen
tegemoetkoming verleend indien die periode langer is dan zes maanden.
Voorts heb ik aanleiding gevonden de bevoegdheid om artikel 63 van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen toe te passen voor gevallen als het onderhavige, te mandateren
aan de voor de verzoeker competente eenheid van de belastingdienst.
Gelet op de gelijkschakeling van geregistreerde partners met echtgenoten kan de tegemoetkoming
eveneens worden verleend indien het gaat om een voorgenomen geregistreerd partnerschap.
Het bovenstaande is in overeenstemming met een reeds in de praktijk bestaande gedragslijn.
Deze en aanverwante problemen zullen mogelijk opnieuw worden bezien in het kader van
de aangekondigde herziening van de Successiewet 1956.