Regeling identificatie en registratie van dieren

Geraadpleegd op 30-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 06-10-2009 en zichtdatum 26-11-2024.
Geldend van 06-10-2009 t/m 31-12-2009

Regeling identificatie en registratie van dieren

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Gelet op titel I en III, van verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juli 2000 (PbEG L 204) tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad; op verordening (EG) nr. 2629/97 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 29 december 1997 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad inzake oormerken, bedrijfsregisters en paspoorten overeenkomstig de identificatie- en registratieregeling voor runderen (PbEG L 354); op verordening (EG) nr. 494/98 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 27 februari 1998 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad wat de toepassing van de minimale administratieve sancties in het kader van de identificatie- en registratieregeling voor runderen betreft (PbEG L 060); op richtlijn nr. 64/432/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1964, inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautair handelsverkeer in runderen en varkens (PbEG L 121); op richtlijn nr. 92/102/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en de registratie van dieren (PbEG L 355); op beschikking nr. 2000/678/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 23 oktober 2000 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake de registratie van bedrijven in nationale gegevensbanken voor varkens, zoals bedoeld in Richtlijn 64/432/EEG van de Raad (PbEG L 281);

Gelet op de artikelen 105 en 107 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en op artikel 3 van het Besluit identificatie en registratie van dieren;

Besluit:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. verordening 1760/2000: verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad van de Europese Unie (PbEG L 204);

  • b. verordening 911/2004: verordening (EG) nr. 911/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 29 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft oormerken, paspoorten en bedrijfsregisters (PbEU L 163);

  • c. verordening 494/98: verordening (EG) nr. 494/98 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 27 februari 1998 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad wat de toepassing van de minimale administratieve sancties in het kader van de identificatie- en registratieregeling voor runderen betreft (PbEG L 060);

  • d. verordening 21/2004: verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van de Europese Unie van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG (PbEU L 5);

  • e. richtlijn 64/432/EEG: richtlijn nr. 64/432/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1964, inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautair handelsverkeer in runderen en varkens (PbEG L 121);

  • f. richtlijn 88/661/EEG: richtlijn nr. 88/661/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1988 betreffende de zoötechnische normen die gelden voor fokvarkens (PbEG L 382);

  • g. beschikking 2000/678/EG: beschikking nr. 2000/678/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 23 oktober 2000 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake de registratie van bedrijven in nationale gegevensbanken voor varkens, zoals bedoeld in Richtlijn 64/432/EEG van de Raad (PbEG L 281);

  • h. beschikking 2006/968/EG: beschikking 2006/968/EG van de Commissie van 15 december 2006 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad wat betreft richtsnoeren en procedures voor de elektronische identificatie van schapen en geiten (PbEU L 401);

  • i. besluit: Besluit identificatie en registratie van dieren;

  • j. minister: Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

  • k. ministerie: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

  • l. VWA: Voedsel en Waren Autoriteit;

  • m. [Red: vervallen;]

  • n. rund: dier dat behoort tot de familie der Bovidae en het geslacht Bos, met inbegrip van de soorten Bison bison en Bubalus bubalus;

  • o. varken: dier behorende tot de familie der Suidae;

  • p. slachtvarken: varken als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 64/432/EEG;

  • q. schaap: dier dat behoort tot de familie der Bovidae en het geslacht Ovis;

  • r. geit: dier dat behoort tot de familie der Bovidae en het geslacht Capra;

  • s. dieren: runderen, varkens, slachtvarkens, schapen en geiten;

  • t. inscharen van schapen en geiten: het op een bedrijf uitsluitend ter beweiding voor een beperkte periode aanwezig hebben van schapen of geiten die zijn afgevoerd van een bedrijf, terwijl de verantwoordelijkheid voor het voeden en verzorgen van deze dieren bij de houder die deze dieren heeft afgevoerd blijft berusten, en de betrokken dieren na afloop van deze periode weer afgevoerd worden;

  • u. uitscharen van schapen en geiten: het afvoeren van schapen en geiten van een bedrijf voor een beperkte periode naar een bedrijf dat uitsluitend deze schapen en geiten inschaart;

  • v. bedrijf: op één locatie op het Nederlands grondgebied gelegen:

    • bedrijf als bedoeld in artikel 2, tweede gedachtestreepje, van verordening 1760/2000, voor zover dit begrip betrekking heeft op runderen;

    • bedrijf als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van richtijn 2008/71/EG, voor zover dit begrip betrekking heeft op varkens, of

    • bedrijf als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van verordening 21/2004, voor zover dit begrip betrekking heeft op schapen of geiten;

  • w. merk: merkteken dat dient ter identificatie van een dier;

  • x. merken: het identificeren van een dier met een merk;

  • y. hermerken: een dier dat het oorspronkelijke merk verloren heeft, opnieuw voorzien van een merk;

  • z. gezondheidscertificaat: een geldig, volledig ingevuld, gedagtekend en ondertekend certificaat als bedoeld in artikel 5 van richtlijn 64/432/EEG, als bedoeld in artikel 9 van richtlijn nr. 91/68/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (PbEG L 046), ofwel als bedoeld in artikel 11 van richtlijn nr. 2004/68/EG van de Raad van de Europese Unie van 26 april 2004 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer in en de doorvoer via de Gemeenschap van bepaalde levende hoefdieren, tot wijziging van de Richtlijnen 90/426/EEG en 92/65/EEG en tot intrekking van Richtlijn 72/462/EEG (PbEU L 139);

  • aa. bestemmingsadres: het in het gezondheidscertificaat vermelde adres van bestemming;

  • bb. [Red: vervallen;]

  • cc. lidstaat: lidstaat van de Europese Unie, niet zijnde Nederland;

  • dd. derde land: land, niet zijnde Nederland en niet zijnde een lidstaat;

  • ee. UBN: door de minister toegewezen uniek bedrijfsnummer als bedoeld in artikel 3, eerste lid;

  • ff. categorie 1-verwerkingsbedrijf: een bedrijf waar categorie 1-materiaal als bedoeld in artikel 2, onder b, van verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (PbEG L 273) wordt verwerkt voordat het definitief wordt verwijderd, overeenkomstig onderdeel 9 van bijlage I bij die verordening;

  • gg. categorie 2-verwerkingsbedrijf: een bedrijf waar categorie 2-materiaal als bedoeld in artikel 2, onder c, van verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (PbEG L 273) wordt verwerkt voordat het definitief wordt verwijderd, verder wordt verwerkt of wordt gebruikt, overeenkomstig onderdeel 11 van bijlage I bij die verordening;

  • hh. relatienummer: uniek nummer dat door Dienst Regelingen van het ministerie aan een houder van dieren is toegekend;

  • ii. verhandelen: het voorhanden of in voorraad hebben, afleveren, te koop aanbieden, kopen, vervreemden, afvoeren en aanvoeren;

  • jj. conventioneel merk: merk, niet zijnde een elektronisch merk;

  • kk. elektronisch merk: merk voorzien van elektronische transponder, geplaatst in een oormerk of een maagbolus;

  • ll. ommerken: een dier voorzien van een ander merk overeenkomstig artikel 34b;

  • mm. richtlijn 92/102/EEG: richtlijn nr. 92/102/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en registratie van dieren (PbEG L 355);

  • nn. richtlijn 2008/71/EG: richtlijn nr. 2008/71/EG van de Raad van de Europese Unie van 15 juli 2008 met betrekking tot de identificatie en registratie van varkens (PbEU L 213).

§ 2. Registratie van houders van dieren

Artikel 2

  • 1 De houder van dieren meldt zich binnen 3 werkdagen te rekenen vanaf de dag na de dag waarop hij dieren is gaan houden aan bij de minister.

  • 2 De aanmelding, bedoeld in het eerste lid, geschiedt telefonisch of via het internet bij de Dienst regelingen van het ministerie.

  • 3 Bij de aanmelding, bedoeld in het eerste lid, verstrekt de houder de volgende gegevens:

    • a. naam, adres en woonplaats van de houder;

    • b. voor zover de houder een natuurlijke persoon is, de geboortedatum en het geslacht van de houder;

    • c. voor zover de houder een rechtspersoon betreft, de datum van oprichting en het inschrijfnummer van de houder bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken;

    • d. adres van het bedrijf waar de dieren worden gehouden;

    • e. de gehouden diersoorten;

    • f. voor zover de houder varkens houdt, de gegevens, bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel a en d, van beschikking 2000/678/EG.

  • 4 Na de aanmelding, bedoeld in het eerste lid, worden de gegevens die de houder op grond van het derde lid heeft gemeld geregistreerd in een gecomputeriseerd gegevensbestand.

  • 5 Voor zover op een bedrijf één of meer varkens worden gehouden, zijn van het bedrijf in het computeriseerde gegevensbestand, bedoeld in het vierde lid, tevens de gegevens, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van beschikking 2000/678/EG en gegevens over de oormerkafgifte opgenomen.

  • 6 Voor zover op een bedrijf één of meer schapen of geiten worden gehouden, zijn van het bedrijf in het gecomputeriseerde gegevensbestand, bedoeld in het vierde lid, tevens de gegevens, bedoeld in de bijlage, deel D, onderdeel 1, derde en vijfde tot en met zevende gedachtestreepje van verordening 21/2004 opgenomen.

  • 7 De ingevolge het derde lid verstrekte gegevens kunnen mede worden gebruikt voor de kwaliteitsbeoordeling van een PRTR-verslag, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de EG-verordening PRTR.

Artikel 3

  • 1 De minister bevestigt de aanmelding, bedoeld in artikel 2, onder vermelding van het ter identificatie van het bedrijf toegekende UBN en de gegevens die de houder op grond van artikel 2, derde lid, heeft gemeld.

  • 2 Binnen een termijn van 15 werkdagen, gerekend vanaf de dagtekening vermeld op de bevestiging, bedoeld in het eerste lid, verstuurt de houder deze bevestiging retour aan de minister, voorzien van zijn handtekening of in het geval de houder een rechtspersoon betreft de handtekening van de bevoegde persoon.

Artikel 4

Van iedere wijziging van de gegevens, bedoeld in artikel 2, tweede lid, doet de houder binnen drie weken nadat deze wijziging zich heeft voorgedaan opgave onder vermelding van het UBN van het betrokken bedrijf.

Artikel 5

De gegevens, bedoeld in artikel 2, tweede lid, worden in het gecomputeriseerd gegevensbestand bewaard tot drie jaar nadat de houder ingevolge artikel 4 opgave heeft gedaan dat hij de betrokken diersoort niet meer houdt.

Artikel 6

De houder bewaart bij het bedrijfsregister een kopie van de bevestiging, bedoeld in artikel 3, tot 3 jaar nadat het laatste dier van het bedrijf is afgevoerd.

Artikel 7

Artikel 2, eerste lid, en artikel 4 zijn niet van toepassing op de natuurlijke persoon of rechtspersoon die uitsluitend één of meer schapen of geiten inschaart.

§ 3. Merken

Artikel 8

  • 1 Het merk waarmee runderen ingevolge artikel 4 van verordening 1760/2000 worden geïdentificeerd, is een oormerk dat voldoet aan de artikelen 1, 2 en 3 en in voorkomend geval artikel 4 van verordening 911/2004 en voor zover het rund in Nederland is geboren, aan de eisen, bedoeld in artikel 12a.

  • 3 In afwijking van het tweede lid, is het merk waarmee varkens als bedoeld in artikel 1, onderdeel a of b, van richtlijn 88/661/EEG worden geïdentificeerd het merk, bedoeld in het tweede lid, of een tatoeage die voldoet aan de eisen van bijlage I, deel E.

  • 5 Het merk waarmee schapen en geiten ingevolge artikel 4 van verordening 21/2004 worden geïdentificeerd voldoet aan artikel 12e.

Artikel 9

  • 1 De merken worden uitsluitend op bestelling aan de houder verstrekt door de minister of door een leverancier waarmee de minister een overeenkomst tot levering van merken, slachtmerken of apparatuur aan houders heeft afgesloten.

  • 2 De bestelling, bedoeld in het eerste lid, geschiedt op een daartoe door de Minister verstrekt formulier. Voor zover de bestelling betrekking heeft op schapen of geiten, kan de bestelling eveneens elektronisch geschieden.

  • 3 De leverancier, bedoeld in het eerste lid, en de leverancier, bedoeld in artikel 12a, onderdeel b, voldoen aan de volgende eisen:

    • a. de leverancier houdt een inzichtelijke administratie bij, waaruit per UBN of relatienummer, per besteldatum, de hoeveelheid bestelde en de hoeveelheid geleverde merken, de hoeveelheid geleverde slachtmerken blijkt alsmede voor zover het merken als bedoeld in artikel 8, eerste lid, betreft, de op de geleverde merken vermelde identificatiecode, bedoeld in artikel 14, onderdeel b;

    • b. de leverancier levert de merken uitsluitend aan de houder indien deze de merken heeft besteld overeenkomstig het tweede lid;

    • c. de leverancier levert aan een houder geen merken voor varkens die niet zijn voorzien van het UBN van het betrokken bedrijf, en

    • d. de leverancier verstrekt maandelijks aan de minister per UBN een overzicht van het aantal bestelde en het aantal geleverde merken, onder vermelding van de op de geleverde merken vermelde gegevens.

  • 4 Het derde lid, onderdeel c, is niet van toepassing indien het merken betreft ten behoeve van het hermerken van schapen of geiten die zijn geboren na 9 juli 2005 of ten behoeve van het bijmerken van schapen en geiten geboren op of voor 9 juli 2005.

  • 5 Het eerste, tweede, en derde lid, onderdeel b en d, zijn niet van toepassing ten aanzien van runderen.

Artikel 10

  • 1 Het is verboden dieren te merken en te hermerken.

  • 2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet, indien het merken, of hermerken van een rund met één oormerk, gebeurt door:

    • a. de houder van de te merken dieren, tenzij deze een vervoerder van runderen, een eigenaar of exploitant van een runderverzamelcentrum, of een slachthuis voor runderen is;

    • b. een derde die daartoe door de houder van het te merken dier is aangewezen;

    • c. een ambtenaar van de Algemene Inspectiedienst.

  • 3 Ingeval een rund twee merken heeft verloren, gebeurt het hermerken onder toezicht van een ambtenaar van de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie.

  • 4 Het vervangen van een merk waarop niet de letters `NL' staan vermeld, door een merk als bedoeld in artikel 8, eerste lid, gebeurt onder toezicht van ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst van het ministerie.

  • 5 De minister kan een houder de bevoegdheid tot het merken of het hermerken ontzeggen indien de houder naar het oordeel van de minister niet langer handelt in overeenstemming met deze regeling. Indien de houder de bevoegdheid is ontzegd, levert hij alle nog niet aangebrachte merken binnen 3 werkdagen te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de bevoegdheid is ontzegd in bij het ministerie.

Artikel 11

  • 1 De houder draagt er zorg voor dat de merken aan of in de dieren die hij houdt, bevestigd, onderscheidenlijk aanwezig blijven.

  • 3 Het is verboden een merk te hergebruiken

Artikel 12

  • 1 Het is verboden zonder toestemming van de minister merken aan derden te verstrekken of merken van derden aan te nemen of voor handen te hebben.

  • 2 Het is de houder verboden:

    • a. andere dieren dan die hij houdt te merken;

    • b. dieren die hij houdt te merken met merken die blijkens de op het merk vermelde gegevens door de minister aan derden ter beschikking zijn gesteld, of:

      • 1°. ingeval van runderen, met merken die niet afkomstig zijn van een leverancier als bedoeld in artikel 12a, onderdeel b, en

      • 2°. ingeval van varkens met merken die niet door de minister of een leverancier als bedoeld in artikel 9, eerste lid, ter beschikking zijn gesteld;

      • 3°. ingeval van schapen en geiten, met merken die niet door de Minister of een leverancier als bedoeld in artikel 9, eerste lid, ter beschikking zijn gesteld of met merken die niet afkomstig zijn van een leverancier als bedoeld in artikel 12f, tweede lid, onderdeel b.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, is het de houder van runderen toegestaan de in dat lid bedoelde handelingen te verrichten, indien de houder die de merken verstrekt, voorafgaand aan die verstrekking melding maakt van de beoogde verstrekking bij Dienst Regelingen van het ministerie, en de houder die de merken ontvangt, binnen 3 werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag van ontvangst, melding maakt van de ontvangst bij Dienst Regelingen van het ministerie.

  • 4 De meldingen, bedoeld in het derde lid, geschieden per telefoon via het daartoe ingerichte voice response systeem, of elektronisch.

  • 5 In afwijking van het tweede lid, onderdeel b, is het de houder van runderen toegestaan de runderen te merken met merken die overeenkomstig het eerste lid door een andere houder zijn verstrekt, nadat de meldingen, bedoeld in het derde lid, zijn gedaan.

§ 3.1. Merken van runderen

Artikel 12a

De eisen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, zijn:

  • a. het model van het merk, dan wel de merken alsmede de wijzigingen daarvan zijn goedgekeurd door de minister;

  • b. het merk is afkomstig van een door de minister geregistreerde leverancier, en

  • c. op het merk is een door de minister afgegeven identificatiecode aangebracht.

Artikel 12b

  • 1 De aanvraag tot goedkeuring van een model van het merk, dan wel merken, en de wijzigingen daarvan, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, geschiedt schriftelijk in papieren versie en wordt ingediend bij Dienst Regelingen van het ministerie. De aanvraag gaat vergezeld van het model van het merk, dan wel de merken, waarvoor goedkeuring wordt aangevraagd.

  • 2 Een model van het merk, dan wel merken en de wijzigingen daarvan worden door de minister goedgekeurd indien:

    • a. het merk, dan wel de merken voldoen aan de artikelen 1, 2, 3 en in voorkomend geval artikel 4 van verordening 911/2004, en

    • b. het merk, dan wel de merken een gele kleur hebben.

  • 3. Het is toegestaan op een merk ter aanvulling op de gegevens die ingevolge artikel 1 en in voorkomend geval artikel 4 van verordening 911/2004 op het merk worden vermeld, een streepjescode als bedoeld in artikel 1, derde lid, van verordening 911/2004, aan te brengen.

Artikel 12c

  • 1 Ingeval een model van een merk, dan wel de merken door de minister is goedgekeurd, wordt de leverancier van dat merk geregistreerd door de minister, voor zover de betreffende leverancier niet reeds geregistreerd is.

  • 2 De minister haalt de registratie, bedoeld in het eerste lid, door, indien:

  • 3 De doorhaling van de registratie, bedoeld in het tweede lid, wordt ongedaan gemaakt, indien de desbetreffende leverancier ten genoegen van de minister heeft aangetoond dat hij overeenkomstig de bepalingen van deze regeling zal handelen.

Artikel 12d

De bestelling van merken voor runderen geschiedt, voor zover de bestelling bij de minister geplaatst wordt, per telefoon via het daartoe ingerichte voice response systeem, of elektronisch.

§ 3.2. Merken van schapen en geiten

Artikel 12e. (Identificatiemiddelen)

  • 1 Schapen en geiten worden geïdentificeerd door middel van:

    • a. twee conventionele merken, zijnde oormerken, die voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 12f, eerste lid;

    • b. één conventioneel merk, zijnde een oormerk, en één elektronisch merk, zijnde een oormerk, die voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 12f, tweede lid;

    • c. één conventioneel merk, zijnde een oormerk, en één elektronisch merk, zijnde een bolus, die voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 12f, tweede lid;

    • d. één conventioneel merk, zijnde een oormerk, en één elektronisch merk, zijnde een pootband, die voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 12f, tweede lid, voor zover de schapen en geiten niet deelnemen aan het intracommunautaire handelsverkeer;

    • e. één conventioneel merk, zijnde een oormerk, en één elektronisch merk, zijnde een injectaat, die voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 12f, tweede lid, voor zover de schapen en geiten niet deelnemen aan het intracommunautaire handelsverkeer;

    • f. één conventioneel merk, zijnde een oormerk, en één conventioneel merk, zijnde een pootband, die voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 12f, eerste lid;

    • g. één conventioneel merk, zijnde een oormerk, en één tatoeage, voor zover de schapen en geiten niet deelnemen aan het intracommunautaire handelsverkeer;

    • h. één elektronisch merk, zijnde een oormerk, en één conventioneel merk, zijnde een pootband, die voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 12f, tweede lid;

    • i. één elektronisch merk, zijnde een oormerk, en één tatoeage voor zover de schapen en geiten niet deelnemen aan het intracommunautaire handelsverkeer;

    • j. één elektronisch merk, zijnde een bolus, en één conventioneel merk, zijnde een pootband, die voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 12f, tweede lid;

    • k. één elektronisch merk, zijnde een bolus, en één tatoeage, voor zover de schapen en geiten niet deelnemen aan het intracommunautaire handelsverkeer, of

    • l. een door de Minister toegelaten slachtmerk, voor zover het gaat om schapen en geiten die worden gemerkt op een schapenverzamelcentrum, onderscheidenlijk een geitenverzamelcentrum.

  • 2 De identificatiemiddelen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 12f, derde lid.

  • 3 De identificatiemiddelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen i en k, voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 12f, vierde lid.

  • 4 Het identificatiemiddel, bedoeld in het eerste lid, onderdeel l, voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 12f, vijfde lid.

Artikel 12f. (Eisen aan merken)

  • 3 De eisen, bedoeld in artikel 12e, tweede lid, zijn:

    • a. voor het conventionele merk dezelfde eisen die gesteld worden aan een conventioneel merk ingevolge het eerste lid, met dien verstande dat deze eisen op een enkel merk betrekking hebben, en

    • b. voor de tatoeage de eisen van bijlage I, deel D, onderdelen 1, 3 en 4.

  • 4 De eisen, bedoeld in artikel 12e, derde lid, zijn:

    • a. voor het elektronische merk dezelfde eisen die gesteld worden aan een elektronisch merk ingevolge het tweede lid, met dien verstande dat deze eisen op een enkel merk betrekking hebben, en

    • b. voor de tatoeage de eisen van bijlage I, deel D, onderdelen 2, 3 en 4.

Artikel 12g. (Goedkeuring model merk)

  • 1 De aanvraag tot goedkeuring van een model geschiedt schriftelijk en wordt ingediend bij Dienst Regelingen van het Ministerie. De schriftelijke aanvraag gaat vergezeld van de modellen van de merken waarvoor goedkeuring wordt aangevraagd.

  • 3 Een model van een elektronisch merk wordt goedgekeurd indien:

    • a. het voldoet aan deel A, onderdelen 1 tot en met 4 en 6, van de bijlage bij verordening 21/2004;

    • b. het voldoet aan de richtsnoeren en procedures die krachtens artikel 9, eerste lid, van verordening 21/2004 zijn vastgesteld, en

    • c. het de volgende kleur heeft:

Artikel 12h. (Registratie leverancier)

  • 1 Ingeval een model van een merk is goedgekeurd overeenkomstig artikel 12g, tweede of derde lid, wordt de leverancier van dat merk geregistreerd bij Dienst Regelingen van het Ministerie, voor zover de betreffende leverancier niet reeds geregistreerd is.

  • 3 De doorhaling van de registratie, bedoeld in het tweede lid, wordt ongedaan gemaakt, indien de desbetreffende leverancier ten genoegen van de Minister heeft aangetoond dat hij overeenkomstig de bepalingen van deze regeling zal handelen.

Artikel 12i. (Eisen aan leverancier)

De leverancier, bedoeld in artikel 12h, tweede lid, onderdeel b, voldoet aan de volgende eisen:

Artikel 12j. (Vermeldingen op merken)

  • 1 Op een conventioneel merk, ingeval van identificatie als bedoeld in artikel 12e, eerste lid, onderdelen a, f of g, worden de volgende gegevens vermeld:

    • a. de letters ‘NL’;

    • b. gevolgd door het UBN;

    • c. daaronder het uniek volgnummer.

  • 2 Op een conventioneel merk, ingeval van identificatie als bedoeld in artikel 12e, eerste lid, onderdelen b, c, d, e, h of j, worden de volgende gegevens vermeld:

    • a. de letters ‘NL’;

    • b. gevolgd door een door de Minister toegekende individuele code van ten hoogste 12 cijfers.

  • 4 De elektronische transponder in een elektronisch merk, ingeval van identificatie als bedoeld in artikel 12e, eerste lid, onderdelen b, c, d, e, h, i, j of k, vermeldt bij uitlezing de volgende gegevens:

    • a. de cijfers ‘528’;

    • b. gevolgd door een door de Minister toegekende individuele code van ten hoogste 12 cijfers, die overeenkomt met de gegevens op het elektronische merk waarin deze transponder is geplaatst.

  • 5 Op het nieuwe conventionele merk ingeval van identificatie als bedoeld in artikel 34a, vierde lid, worden de gegevens, bedoeld in het tweede lid vermeld.

  • 6 Op het merk, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid en vijfde lid, kunnen, buiten het deel waar de gegevens, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, zijn aangebracht, ter aanvulling andere gegevens worden vermeld.

§ 4. Identificatie en registratie: algemeen

Artikel 13

  • 2 In zoverre in afwijking van het eerste lid, zijn:

    • a. uit lidstaten afkomstige varkens geïdentificeerd overeenkomstig richtlijn 2008/71/EG, door middel van het in betrokken lidstaat aangebrachte identificatiemerkteken als bedoeld in artikel 5, derde lid, van richtlijn 2008/71/EG;

    • b. uit lidstaten afkomstige schapen en geiten die geboren zijn op of voor 9 juli 2005 geïdentificeerd overeenkomstig richtlijn 92/102/EEG, zoals deze gold op 8 juli 2005, door middel van het in betrokken lidstaat aangebrachte identificatiemerkteken als bedoeld in artikel 5, derde lid, van richtlijn 92/102/EEG.

§ 5. Identificatie en registratie van runderen

Artikel 14

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. I&R-systeem rund: gecomputeriseerd gegevensbestand als bedoeld in artikel 5 van verordening 1760/2000;

  • b. identificatiecode: op het voor een rund bestemd merk vermelde identificatiecode als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van verordening 1760/2000, bestaande uit de in artikel 1, tweede lid, van verordening 911/2004 bedoelde landcode gevolgd door maximaal twaalf cijfers, die, blijkens de in het I&R-systeem rund opgenomen gegevens bij het betrokken rund behoort en aan de hand waarvan elk individueel dier kan worden geïdentificeerd en kan worden nagegaan op welk bedrijf het is geboren;

  • c. mutatieoverzicht: overzicht van alle aangevoerde en afgevoerde runderen betreffende een UBN, zoals geregistreerd in het I&R-systeem rund;

  • d. stallijst: overzicht van alle op een bepaald moment onder een UBN in het I&R-systeem rund geregistreerde runderen en van de oormerken die op dat moment op dat UBN in voorraad zijn;

  • e. overzicht dierhistoriestatus: overzicht van ten aanzien van een bepaald rund in het I&R-systeem rund geregistreerde gegevens, met inbegrip van gegevens omtrent het van kracht zijn van een verbod als bedoeld in artikel 39 of artikel 40 en met uitzondering van gegevens omtrent de verblijfplaatsen van het rund;

  • f. overzicht dierstatus: overzicht van ten aanzien van een bepaald rund in het I&R-systeem rund geregistreerde gegevens, met inbegrip van gegevens omtrent het van kracht zijn van een verbod als bedoeld in artikel 39 of artikel 40 en gegevens omtrent de verblijfplaatsen van het rund;

  • g. paspoort: paspoort als bedoeld in artikel 3.1 van de Regeling handel levende dieren en levende producten;

  • h. bedrijfsregister: het door de houder op zijn bedrijf bij te houden register, bedoeld in artikel 7, eerste lid, eerste gedachtestreepje, van verordening 1760/2000;

  • i. doodgeboorte: de geboorte van een kalf na een draagtijd door de moeder van minimaal 7 maanden, waarbij het kalf op het moment van geboorte niet levend is, of niet levensvatbaar is en sterft voordat bij het kalf een merk is aangebracht.

Artikel 15

  • 1 De termijn, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van verordening 1760/2000, waarbinnen de merken worden aangebracht, bedraagt 3 werkdagen vanaf de dag van geboorte.

  • 2 De termijn, bedoeld in artikel 4, derde lid, van verordening 1760/2000, waarbinnen een uit een derde land ingevoerd rund op het bestemmingsadres, niet zijnde een slachthuis, wordt geïdentificeerd, bedraagt 3 werkdagen vanaf de dag van aanvoer op het bestemmingsadres.

Artikel 16

Indien een rund één merk heeft verloren, bestelt de houder binnen 3 werkdagen te rekenen vanaf de dag na de dag waarop het merk is verloren een vervangend merk met dezelfde identificatiecode, en hermerkt hij het rund zodra het merk in zijn bezit is en in elk geval binnen 10 werkdagen nadat het verlies van het merk van een rund is geconstateerd.

Artikel 17

  • 1 Het I&R-systeem rund wordt beheerd door de minister.

  • 2 Het I&R-systeem rund bevat tenminste de in artikel 14, derde lid, onder C, punt 1, 2 en 3, van richtlijn 64/432/EEG, bedoelde informatie alsmede de identificatiecodes van de aan de houder geleverde, maar nog niet bij runderen aangebrachte merken.

  • 3 De minister verstrekt de houder van runderen op diens verzoek een mutatieoverzicht, een stallijst, een overzicht dierhistoriestatus, een overzicht dierstatus, en een afschrift van het bedrijfsregister betreffende een aan de houder toegekend UBN.

  • 4 De minister kan aan een ander dan de houder van een rund kenbaar maken of er op het desbetreffende rund een verbod als bedoeld in de artikelen 39 en 40 van toepassing is.

Artikel 18

  • 1 De in artikel 6 van verordening 1760/2000 bedoelde paspoorten worden alleen afgegeven voor runderen die bestemd zijn voor het intracommunautaire handelsverkeer.

  • 2 Een paspoort als bedoeld in het eerste lid wordt afgegeven door de minister.

  • 3 Een paspoort wordt aangevraagd door de houder van het rund waarop het paspoort betrekking heeft.

  • 4 De aanvraag, bedoeld in het derde lid, geschiedt uitsluitend elektronisch.

  • 5 Ten aanzien van een rund wordt geen paspoort afgegeven indien op dat rund een verbod als bedoeld in de artikelen 39 en 40 van toepassing is.

Artikel 19

  • 1 De houder tekent in het bedrijfsregister binnen 3 werkdagen te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de gebeurtenis heeft plaatsgevonden aan de gegevens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van verordening 1760/2000 en bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met d, van verordening 911/2004 en indien een rund op het bedrijf van de houder is geboren de identificatiecode van de moeder van dat rund.

  • 2 Het bedrijfsregister wordt schriftelijk of elektronisch bijgehouden.

  • 3 Indien het bedrijfsregister schriftelijk wordt bijgehouden, tekent de houder de in het eerste lid bedoelde gegevens op de daarbij aangegeven wijze aan in het door de minister verstrekte bedrijfsregister dat overeenkomt met het in bijlage III, onderdeel a, vastgestelde model.

  • 4 Indien het bedrijfsregister elektronisch wordt bijgehouden, draagt de houder er zorg voor dat de in het eerste lid bedoelde gegevens per rund overzichtelijk in beeld kunnen worden gebracht en ter plekke kunnen worden uitgeprint.

  • 5 De periode, bedoeld in artikel 7, vierde lid, van verordening 1760/2000, dat het bedrijfsregister wordt bewaard, bedraagt drie jaar.

Artikel 20

  • 1 De termijn, bedoeld in artikel 7, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van verordening 1760/2000, waarbinnen de houder de minister in kennis stelt van de in dat onderdeel bedoelde gegevens, bedraagt 3 werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de gebeurtenis waarvan kennisgeving wordt gedaan, heeft plaatsgevonden.

  • 2 Bij de in het eerste lid bedoelde kennisgeving doet de houder opgave van zijn relatienummer, het UBN van het betrokken bedrijf en van de identificatiecode van het betrokken rund, alsmede in voorkomend geval van het feit dat merkverlies is opgetreden.

  • 3 Indien de in het eerste lid bedoelde kennisgeving betrekking heeft op de geboorte van een rund wordt tevens opgave gedaan van de in artikel 14, derde lid, onder C, punt 1, derde, vierde en vijfde gedachtestreepje, van richtlijn 64/432/EEG, bedoelde gegevens.

  • 4 Indien de in het eerste lid bedoelde kennisgeving betrekking heeft op de aanvoer van een uit een lidstaat ingevoerd rund op een bedrijf, niet zijnde een slachthuis, dat het bestemmingsadres is, wordt tevens opgave gedaan van de in artikel 14, derde lid, onder C, punt 1, eerste tot en met vijfde gedachtestreepje van richtlijn 64/432/EEG bedoelde gegevens, alsmede het land van geboorte, het land van herkomst en de datum van aanvoer van het rund op het bedrijf, alvorens uitvoering wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 21a, eerste lid.

  • 5 Indien de in het eerste lid bedoelde kennisgeving betrekking heeft op de aanvoer van een uit een derde land ingevoerd rund op een bedrijf dat het bestemmingsadres is, wordt tevens opgave gedaan van de in artikel 14, derde lid, onder C, punt 1, derde, vierde en vijfde gedachtestreepje, van richtlijn 64/432/EEG, bedoelde gegevens en van de in artikel 4, derde lid, van verordening 1760/2000, bedoelde oorspronkelijke identificatie door het derde land.

  • 6 De houder stelt de minister in kennis van elke doodgeboorte, onder vermelding van zijn relatienummer, het UBN van het betrokken bedrijf, de datum waarop de doodgeboorte heeft plaatsgevonden en de identificatiecode van de moeder van het doodgeboren kalf.

  • 7 De kennisgeving bedoeld in het vijfde lid, geschiedt binnen 3 werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de doodgeboorte heeft plaatsgevonden.

Artikel 21

Artikel 21a

  • 1 Ingeval een of meer uit een lidstaat ingevoerde runderen worden aangevoerd op een bedrijf dat het bestemmingsadres is, wordt het originele paspoort binnen 5 werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop is aangevoerd, aan de minister verstuurd.

  • 2 In afwijking van artikel 21, eerst lid, geschiedt de kennisgeving, bedoeld in artikel 20, eerste lid, die betrekking heeft op de aanvoer van een uit een lidstaat of een derde land ingevoerd rund op een bedrijf dat het bestemmingsadres is, uitsluitend elektronisch.

Artikel 22

  • 1 In afwijking van artikel 21, tweede lid, geschiedt de kennisgeving die meer dan 80 werkdagen na de gebeurtenis, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de gebeurtenis heeft plaatsgevonden, wordt gedaan, uitsluitend schriftelijk in papieren versie.

  • 2 Ingeval de in het eerste lid bedoelde kennisgeving betrekking heeft op de geboorte van een rund gaat de kennisgeving vergezeld van het verslag van een DNA-onderzoek op basis waarvan wordt geconcludeerd dat de identificatiecode van de moeder van dat rund overeenstemt met de opgave van het in artikel 14, derde lid, onder C, punt 1, vijfde gedachtestreepje, van richtlijn 64/432/EEG, bedoelde gegeven.

  • 3 Indien de houder de kennisgeving, bedoeld in artikel 20, eerste en vijfde lid, heeft nagelaten of bij deze kennisgeving onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, kan hierin op kosten van de nalatige houder door de minister worden voorzien.

Artikel 23

  • 1 De houder kan een kennisgeving herstellen.

  • 2 Het verzoek tot herstel van een kennisgeving geschiedt per telefoon via het daartoe ingerichte voice response systeem of elektronisch.

  • 3 In afwijking van het tweede lid geschiedt het verzoek tot herstel van een kennisgeving, met uitzondering van het verzoek tot herstel van haarkleur of geslacht, uitsluitend schriftelijk in papieren versie, indien:

    • a. de kennisgeving 80 werkdagen of later na een gebeurtenis als bedoeld in artikel 20, eerste en vijfde lid, is gedaan, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de gebeurtenis heeft plaatsgevonden, of

    • b. de kennisgeving definitief is geaccepteerd in het I&R-systeem rund.

  • 4 De minister kan nadere voorwaarden stellen waaronder het herstel, bedoeld in het eerste lid, wordt geaccepteerd.

Artikel 25

Indien het bedrijf een slachthuis is, zorgt de houder ervoor dat de karkassen van de runderen zijn geïdentificeerd tot en met het tijdstip van de weging na slachting.

Artikel 26

  • 1 Indien runderen worden aangevoerd op een slachthuis, controleert de houder, overeenkomstig een door de minister goedgekeurd protocol, terstond na aanvoer of de runderen overeenkomstig artikel 13, eerste lid, onderdeel a, zijn geïdentificeerd en geregistreerd.

  • 2 Indien bij de in het eerste lid bedoelde controle blijkt dat runderen niet volledig zijn geïdentificeerd en geregistreerd, wordt hiervan terstond melding gedaan aan de VWA.

  • 3 De runderen, bedoeld in het tweede lid, worden terstond afgezonderd van de overige runderen in het slachthuis. De ambtenaar van de VWA kan ter zake aanwijzingen geven.

  • 4 Runderen worden slechts geslacht indien bij de in het eerste lid bedoelde controle is gebleken dat de runderen overeenkomstig artikel 13, eerste lid, onderdeel a, zijn geïdentificeerd en geregistreerd.

  • 5 In afwijking van het vierde lid, is het toegestaan de in het tweede lid bedoelde runderen te slachten indien:

    • a. voorzover het runderen betreft die zijn geïdentificeerd met één merk, is gebleken dat dit oormerk bij het rund behoort en dat van deze runderen de gegevens, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder C, onderdeel 1, van richtlijn 64/432/EEG, juist en volledig in het I&R-systeem rund zijn vermeld;

    • b. voorzover het runderen betreft die zijn geïdentificeerd met één of twee merken en waarvan uitsluitend de gegevens, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder C, onderdeel 1, derde en vierde gedachtestreepje van richtlijn 64/432/EEG, niet, niet juist of niet volledig in het I&R-systeem rund zijn vermeld, is gebleken dat dit onderscheidenlijk deze merken bij het rund behoren en nadat deze gegevens alsnog in het I&R-systeem rund zijn vermeld;

    • c. voorzover het na 1 januari 1998 geboren runderen betreft die zijn geïdentificeerd met één of twee merken en waarvan uitsluitend de gegevens, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder C, onderdeel 1, vijfde gedachtestreepje, van richtlijn 64/432/EEG, niet, niet juist of niet volledig in het I&R-systeem rund zijn vermeld, is gebleken dat dit onderscheidenlijk deze merken bij het rund behoren en ten aanzien van deze runderen, indien deze 12 maanden of ouder zijn, een onderzoek als bedoeld in bijlage II, onderdeel 1 heeft plaatsgevonden;

    • d. voor zover het runderen betreft die zijn geïdentificeerd met één of twee merken en waarvan uitsluitend de gegevens, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder C, onderdeel 1, zevende gedachtestreepje, van richtlijn 64/432/EEG, niet juist of niet volledig in het I&R-systeem rund zijn vermeld, is gebleken dat dit onderscheidenlijk deze oormerken bij het rund behoren, tenzij als gevolg van de ontbrekende gegevens de ambtenaar, bedoeld in artikel 114, eerste lid, van de wet, niet in staat is de herkomst van het rund vast te stellen in welk geval plaatsvindt, afhankelijk van de aard van de onjuistheid of onvolledigheid:

      • 1°. een onderzoek als bedoeld in bijlage II, onderdelen 2 en 3, naar het gebruik van stoffen met hormonale, dan wel antihormonale werking of naar de aanwezigheid van ß-agonisten, daaronder begrepen bestanddelen daarvan en eventuele omzettingsproducten;

      • 2°. een onderzoek als bedoeld in bijlage II, onderdeel 4, of

      • 3°. een onderzoek als bedoeld in bijlage II, onderdeel 1.

§ 6. Identificatie en registratie van varkens

Artikel 28

In deze paragraaf wordt verstaan onder spenen: het blijvend onttrekken van biggen aan een zogende zeug.

Artikel 29

  • 1 Op een bedrijf geboren varkens worden gemerkt binnen één week nadat zij zijn gespeend, of uiterlijk binnen 3 maanden na de geboorte, of zoveel eerder als zij van het bedrijf worden afgevoerd.

  • 2 Uit een derde land ingevoerde varkens worden op het bestemmingsadres gemerkt binnen 3 werkdagen vanaf de dag van aanvoer op het bestemmingsadres.

  • 3 Het tweede lid geldt niet indien het bestemmingsadres een slachthuis is, mits betrokken varkens op dit slachthuis binnen 3 werkdagen na aanvoer worden geslacht.

  • 4 Onverminderd het eerste lid, worden slachtvarkens voordat ze van een bedrijf worden afgevoerd naar een slachthuis, hetzij rechtstreeks, hetzij via een verzamelcentrum, gemerkt met een slachtmerk als bedoeld in artikel 8, derde lid.

  • 5 Varkens, waarbij merkverlies is opgetreden, worden binnen 3 werkdagen te rekenen vanaf de dag na de dag waarop het merkverlies is opgetreden, hermerkt.

Artikel 30

  • 1 Varkens gaan bij afvoer van een bedrijf, tijdens het vervoer en bij aanvoer op een bedrijf vergezeld van een vervoersdocument.

  • 2 Het vervoersdocument wordt in drievoud opgemaakt, waarbij een exemplaar bestemd is voor de houder die de varkens van zijn bedrijf afvoert, een exemplaar bestemd is voor de vervoerder en een exemplaar bestemd is voor de houder die de varkens op zijn bedrijf aanvoert.

  • 3 Het vervoersdocument wordt door de betrokken houders ondertekend en bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a. datum van de aanvoer en de afvoer;

    • b. UBN en naam, adres en woonplaats van het bedrijf van herkomst en van het bedrijf van bestemming;

    • c. de UBN’s van het oormerk, indien deze afwijken van het in onderdeel b bedoelde UBN van het bedrijf van herkomst;

    • d. het aantal varkens;

    • e. het kenteken van het transportmiddel.

  • 4 In afwijking van het tweede lid kan worden volstaan met een vervoersdocument bestemd voor de vervoerder, indien de houder die de varkens van zijn bedrijf afvoert, alsmede de houder die varkens op zijn bedrijf aanvoert de gegevens, bedoeld in het derde lid, op elektronische wijze beschikbaar heeft in zijn bedrijfsregister, bedoeld in artikel 31, eerste lid.

Artikel 31

  • 1 De houder houdt schriftelijk of elektronisch op een overzichtelijke wijze op het bedrijf een bedrijfsregister bij waarin hij binnen 3 werkdagen te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de gebeurtenis heeft plaatsgevonden opneemt:

    • a. opgetreden merkverlies, onder vermelding van het oormerknummer en de datum;

    • b. aan- en afvoer van varkens op onderscheidenlijk van zijn bedrijf, onder vermelding van:

      • -

        het UBN van het bedrijf van herkomst of van het bedrijf van bestemming, of bij invoer of uitvoer naam, adres en woonplaats van deze bedrijven;

      • -

        oormerknummers;

      • -

        het aantal varkens;

      • -

        de datum;

      • -

        indien het de invoer van varkens betreft, het nummer van het gezondheidscertificaat;

      • -

        indien het uit een derde land ingevoerde varkens betreft en het betrokken bedrijf het bestemmingsadres is, het door het derde land toegekende identificatienummer en het oormerknummer van het op het bedrijf aangebrachte merk, en

      • -

        het kenteken van het transportmiddel.

  • 2 Bij dit register worden de voor de houder bestemde exemplaren van het vervoersdocument bewaard.

  • 3 De in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens worden drie jaar op het bedrijf bewaard.

  • 4 Indien het bedrijfsregister elektronisch wordt bijgehouden, draagt de houder er zorg voor dat de in het eerste lid, alsmede in artikel 30, derde lid, bedoelde gegevens overzichtelijk in beeld kunnen worden gebracht en ter plekke kunnen worden uitgeprint.

Artikel 32

  • 1 De houder meldt de aan- en afvoer van varkens op, onderscheidenlijk van zijn bedrijf en de afvoer van dode varkens van zijn bedrijf binnen twee werkdagen aan de minister.

  • 2 De melding bevat de volgende gegevens:

    • a. het UBN van het betrokken bedrijf;

    • b. het UBN van het bedrijf van herkomst of van het bedrijf van bestemming van de varkens;

    • c. in voorkomend geval land van herkomst of land van bestemming;

    • d. het aantal en het soort varkens;

    • e. de datum, en

    • f. het kenteken van het transportmiddel.

  • 3 De melding geschiedt per telefoon via het daartoe ingerichte voice response systeem of wordt op elektronische wijze toegezonden overeenkomstig de door de minister aangegeven wijze.

  • 4 In afwijking van het eerste lid, kan het melden van de afvoer van dode varkens naar een categorie 1-verwerkingsbedrijf of een categorie 2-verwerkingsbedrijf geschieden door tussenkomst van het desbetreffende bedrijf, indien de houder het desbetreffende bedrijf hiertoe schriftelijk in papieren versie heeft gemachtigd.

Artikel 33

  • 1 Indien het bedrijf een slachthuis is, controleert de houder, overeenkomstig een door de minister goedgekeurd protocol, terstond na aanvoer of de varkens ingevolge artikel 13, eerste lid, onderdeel b, zijn geïdentificeerd en geregistreerd.

  • 2 Indien bij de in het eerste lid bedoelde controle blijkt dat varkens niet volledig zijn geïdentificeerd en geregistreerd, doet de houder hiervan terstond melding aan de VWA.

§ 7. Identificatie en registratie van schapen en geiten

Artikel 34

  • 1 Alle schapen en geiten die op of voor 9 juli 2005 zijn geboren, zijn tenminste met één merk gemerkt.

  • 2 In zoverre in afwijking van het eerste lid, worden schapen en geiten die op of voor 9 juli 2005 op een bedrijf zijn geboren gemerkt binnen één maand na de geboorte of zoveel eerder als zij van het bedrijf worden afgevoerd.

  • 3 De termijn, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van verordening 21/2004, waarbinnen een schaap of geit moet zijn gemerkt, bedraagt zes maanden na de geboorte, of zoveel eerder als het schaap of de geit wordt afgevoerd of over de openbare weg wordt verplaatst.

  • 4 In afwijking van het derde lid kan een schaap die de leeftijd van één week nog niet heeft bereikt en dat nog niet is gemerkt, worden verplaatst over de openbare weg ten behoeve van een verplaatsing binnen het bedrijf, indien het desbetreffende schaap wordt verplaatst in gezelschap van het moederdier.

  • 5 De termijn, bedoeld in artikel 4, vierde lid, van verordening 21/2004, waarbinnen de merken bij een uit een derde land ingevoerd schaap of geit worden aangebracht, bedraagt drie werkdagen vanaf de dag van aanvoer op het bedrijf.

  • 6 Indien het bedrijf een schapenverzamelcentrum of een geitenverzamelcentrum is, merkt de houder de op zijn bedrijf aangevoerde schapen, onderscheidenlijk geiten terstond na aanvoer met een door de minister toegelaten slachtmerk, bedoeld in bijlage I, onder C, dat voldoet aan de eisen van bijlage I, onder A.

Artikel 34a

  • 1 Indien een schaap dat, of een geit die door één merk is geïdentificeerd het merk heeft verloren, hermerkt de houder het schaap of de geit binnen 3 werkdagen te rekenen vanaf de dag na de dag waarop het verlies is opgetreden met een vervangend merk.

  • 2 Indien een schaap of geit, geboren na 9 juli 2005, dat of die door middel van twee merken is geïdentificeerd, één merk heeft verloren, bestelt de houder binnen 3 werkdagen te rekenen vanaf de dag na de dag waarop het verlies is opgetreden een vervangend merk met dezelfde gegevens, als bedoeld in artikel 12f, eerste lid, onderdeel b en hermerkt het schaap of de geit zodra het merk in zijn bezit is.

  • 4 In afwijking van het tweede lid, kan een houder een schaap of geit dat, onderscheidenlijk die is gemerkt met identificatiemiddelen als bedoeld in artikel 12e, eerste lid, onderdelen b, c, d, e, h, i, j of k, ingeval van verlies van het elektronische merk, in plaats van met een elektronisch merk, hermerken met een conventioneel merk.

  • 5 Ingeval van hermerken als bedoeld in het vierde lid voldoet het nieuwe conventionele merk, aan de eisen als bedoeld in artikel 12j, vijfde lid.

  • 6 Indien een schaap of geit dat, onderscheidenlijk die aanwezig is op het bedrijf van geboorte een merk heeft verloren, is het de houder toegestaan om het andere merk ook te verwijderen en het schaap of de geit te merken met twee nieuwe merken met nieuwe gegevens, als bedoeld in artikel 12j.

  • 7 Ingeval van hermerken als bedoeld in het zesde lid maakt de houder aantekening in zijn bedrijfsregister waaruit blijkt welke gegevens, als bedoeld in artikel 12j, op de oude en nieuwe identificatiemiddelen stonden, onderscheidenlijk staan vermeld.

Artikel 34b

  • 3 De houder die zijn schapen of geiten ommerkt houdt een administratie bij, waaruit blijkt welke gegevens, als bedoeld in artikel 12j, op de oude en nieuwe identificatiemiddelen stonden, onderscheidenlijk staan vermeld.

Artikel 34c

Elektronische merken worden uitgelezen met een uitleesapparaat als bedoeld in hoofdstuk I, onderdeel e, van de bijlage bij beschikking 2006/968/EG dat voldoet aan hoofdstuk III, onderdeel 1, van de bijlage bij beschikking 2006/968/EG.

Artikel 35

  • 1 Als verplaatsingsdocument, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van verordening 21/2004, wordt het model vervoersdocument gebruikt, zoals opgenomen in bijlage IV.

  • 2 Het vervoersdocument wordt in drievoud opgemaakt, waarbij een exemplaar bestemd is voor de houder die de schapen of geiten van zijn bedrijf afvoert, een exemplaar bestemd is voor de vervoerder en een exemplaar bestemd is voor de houder die de schapen of geiten op zijn bedrijf aanvoert.

  • 3 Het vervoersdocument wordt overeenkomstig de op het document vermelde instructies door betrokken houders ondertekend.

  • 4 Het is verboden in strijd te handelen met artikel 6, eerste lid, van verordening 21/2004.

Artikel 36

  • 1 De houder tekent binnen drie dagen nadat het schaap of de geit overeenkomstig verordening 21/2004 en artikel 34 is geïdentificeerd de gegevens, bedoeld in deel B, onderdeel I, van de bijlage van verordening 21/2004 aan in het register, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van verordening 21/2004, alsmede:

    • a. het jaar van geboorte en de identificatiedatum van de op het bedrijf geboren schapen en geiten;

    • b. de maand en het jaar waarin een schaap of geit op het bedrijf is gestorven;

    • c. het land van herkomst en het nummer van het gezondheidscertificaat, indien de op het bedrijf aangevoerde schapen en geiten zijn aangevoerd uit een derde land;

    • d. het aantal op het bedrijf aanwezige schapen of geiten die overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van verordening 2004/21 en artikel 34 zijn geïdentificeerd, en

    • e. het uitscharen van schapen of geiten, onder vermelding van het aantal betrokken dieren, het UBN van de vestiging van het inscharende bedrijf, dan wel de naam, het adres en de woonplaats, alsmede het UBN of de individuele code op het merk, de geboorte en sterfte met datum en de datum waarop het uitscharen is aangevangen en is beëindigd.

    • f. indien een houder schapen of geiten die zijn gemerkt met identificatiemiddelen als bedoeld in artikel 12e, eerste lid, onderdelen b, c, d, e, h, i, j of k, houdt, maakt hij aantekening van de desbetreffende gegevens, bedoeld in artikel 12j, in de vierde kolom van de tabel van het bedrijfsregister.

  • 2 Indien het bedrijfsregister schriftelijk wordt bijgehouden, tekent de houder de in het eerste lid bedoelde gegevens aan in het door de minister verstrekte bedrijfsregister dat overeenkomt met het in bijlage III, onder B, vastgestelde model.

  • 3 Bij het bedrijfsregister worden de voor de houder bestemde exemplaren van het vervoersdocument bewaard.

  • 4 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden gedurende drie jaar op het bedrijf bewaard.

Artikel 37

  • 1 De houder van schapen of geiten verricht de telling zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, van verordening 21/2004 jaarlijks op 1 november.

  • 2 De houder verstrekt de gegevens, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk op het daartoe ter beschikking gestelde formulier, binnen de termijn, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van verordening 21/2004.

  • 3 Op het formulier worden tevens de gegevens, bedoeld in deel D, onderdeel 1, derde en vijfde gedachtestreepje, van de bijlage van verordening 21/2004 verstrekt, tenzij deze gegevens reeds op het formulier zijn vermeld.

  • 4 Het eerste lid geldt niet voor de natuurlijke persoon of rechtspersoon die uitsluitend één of meer schapen inschaart.

Artikel 38

  • 1 Indien het bedrijf een slachthuis is, controleert de houder, overeenkomstig een door de minister goedgekeurd protocol, terstond na aanvoer of de schapen of geiten overeenkomstig artikel 13, eerste lid, onderdeel c, zijn geïdentificeerd.

  • 2 Indien bij de in het eerste lid bedoelde controle blijkt dat schapen of geiten niet volledig zijn geïdentificeerd, doet de houder hiervan terstond melding aan de VWA.

  • 3 De schapen of geiten, bedoeld in het tweede lid, worden terstond afgezonderd van de overige schapen en geiten in het slachthuis. De ambtenaar van de VWA kan ter zake aanwijzingen geven.

  • 4 Schapen en geiten worden slechts geslacht indien bij de in het eerste lid bedoelde controle is gebleken dat de schapen en geiten overeenkomstig artikel 13, eerste lid, onderdeel c, zijn geïdentificeerd.

  • 5 In afwijking van het vierde lid, is het toegestaan de in het tweede lid bedoelde schapen of geiten te slachten indien een onderzoek als bedoeld in bijlage II, onderdeel 2 of 3 heeft plaatsgevonden.

  • 6 Indien een schaap of geit dat, onderscheidenlijk die is gemerkt met identificatiemiddelen als bedoeld in artikel 12e, eerste lid, onderdelen c, j of k ter slacht wordt gebracht, vernietigt de houder, onder toezicht van de officiële dierenarts, het elektronische merk terstond na de slacht.

§ 8. Overige bepalingen

Artikel 39

Het is verboden dieren die niet overeenkomstig deze regeling zijn geïdentificeerd of zijn geregistreerd, te houden, te verhandelen, te vervoeren, aan te voeren of af te voeren.

Artikel 39a

  • 1 In afwijking van artikel 39 is het toegestaan een rund te houden dat niet overeenkomstig deze regeling is geïdentificeerd of geregistreerd, indien:

    • a. de houder van het desbetreffende rund kennisgeving heeft gedaan aan de Minister van de aanwezigheid van dat rund op zijn bedrijf;

    • b. bij het desbetreffende rund onder toezicht van een ambtenaar van de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie een driehoekige inkeping ter grootte van ongeveer 1 centimeter in beide oormerken van het rund is aangebracht;

    • c. de houder van het desbetreffende rund toestaat dat door een ambtenaar van de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie een haarmonster en een foto van het rund wordt genomen, en

    • d. voor zover het desbetreffende rund één of twee merken heeft verloren, de houder van het rund er zorg voor draagt dat het rund, overeenkomstig artikel 16 en met inachtneming van de bepalingen van paragraaf 3 en 3.1, wordt hermerkt en dat overeenkomstig onderdeel b een inkeping wordt aangebracht in het merk, onderscheidenlijk de merken.

  • 2 De houder van het rund doet bij de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, opgave van de in artikel 14, derde lid, onder C, punt 1, derde en vierde gedachtestreepje, van richtlijn 64/432/EEG, bedoelde gegevens.

  • 3 De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, geschiedt schriftelijk door middel van een door Dienst Regelingen van het Ministerie verstrekt formulier.

  • 4 De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, kan niet ongedaan worden gemaakt.

  • 5 Paragraaf 3 en 3.1 zijn van overeenkomstige toepassing op de oormerken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 6 In afwijking van artikel 39 is het toegestaan een rund ten aanzien waarvan wordt voldaan aan het eerste lid rechtstreeks af te voeren, en te vervoeren naar het slachthuis, met het oog op destructie.

Artikel 40

  • 1 In de situaties, bedoeld in artikel 1, eerste lid, artikel 3 en artikel 4, eerste en tweede lid, van verordening 494/98, verbiedt de minister het aanvoeren van runderen op het bedrijf, het afvoeren van runderen van dit bedrijf, en het vervoeren of verhandelen van runderen afkomstig van dit bedrijf.

  • 2 In de situatie, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van verordening 494/98, verbiedt de minister het afvoeren van runderen van het bedrijf, en het vervoeren of verhandelen van runderen afkomstig van dit bedrijf.

  • 3 Bij de vaststelling van een situatie als bedoeld in het eerste lid worden runderen waarvan de houder heeft voldaan aan de vereisten bedoeld in artikel 39a, eerste lid, buiten beschouwing gelaten.

Artikel 41

  • 1 In afwijking van de artikelen 39 en 40 kan de minister uit het oogpunt van de gezondheid en het welzijn van de dieren op het bedrijf toestemming geven voor het rechtstreekse vervoer naar het slachthuis, dat plaatsvindt onder toezicht van ambtenaren als bedoeld in artikel 114, tweede lid, van de wet.

  • 2 Aan de toestemming, bedoeld in het eerste lid, kunnen voorwaarden worden verbonden.

  • 3 De artikelen 39 en 40 gelden niet met betrekking tot de afvoer van kadavers van runderen van een bedrijf en bij vervoer van kadavers van runderen, mits de kadavers rechtstreeks worden vervoerd naar een categorie 1-verwerkingsbedijf of een categorie 2-verwerkingsbedrijf en de kadavers ten minste in één oor zijn gemerkt.

Artikel 42

In zoverre in afwijking van de artikelen 39 en 40, tweede lid, behoeft bij rechtstreeks vervoer van runderen naar een slachthuis en bij aanvoer van runderen op een slachthuis niet te zijn voldaan aan artikel 13, eerste lid, onderdeel a, indien slechts één van de gegevens, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder C, punt 1, derde, vierde, vijfde en zevende gedachtestreepje, van richtlijn 64/432/EEG ontbreekt.

Artikel 43

  • 1 Degene die ingevolge deze regeling gegevens moet melden, bijhouden of vermelden op daartoe bestemde bescheiden, doet dit volledig, juist en naar waarheid.

  • 2 Het bijhouden of vermelden van de in het eerste lid bedoelde gegevens geschiedt, voor zover niet uitdrukkelijk anders is bepaald, onverwijld nadat de gegevens bekend zijn bij degene die zij ingevolge deze regeling moet bijhouden of vermelden.

  • 3 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden, voor zover niet uitdrukkelijk anders is bepaald, gedurende drie jaar bewaard.

§ 9. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 44

  • 1 Indien een houder van dieren op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling overeenkomstig artikel 2 van de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 is geregistreerd, geldt deze registratie als een registratie overeenkomstig artikel 2 van deze regeling.

  • 3 Ontheffingen van het bij of krachtens artikel 3 van de Verordening identificatie en registratie varkens 1998 bepaalde die zijn verleend aan een houder van fokvarkens en op grond waarvan het die houder is toegestaan fokvarkens te merken met een tatoeage, gelden tot 1 januari 2004 als een ontheffing van artikel 8 van deze regeling.

  • 4 In afwijking van de artikelen 29, eerste en derde lid, en 34, eerste en vierde lid, hoeven varkens, schapen en geiten die vóór 1 februari 2003 vanuit een derde land worden ingevoerd waarbij het bestemmingsadres een slachthuis is, niet te worden gemerkt overeenkomstig deze regeling mits de dieren op dit slachthuis binnen 30 dagen na aanvoer worden geslacht.

  • 5 De houder neemt de schapen en geiten die ingevolge artikel 34, eerste lid, alsnog worden gemerkt uiterlijk 1 mei 2003 op in het bedrijfsregister, bedoeld in artikel 36, en vermeldt daarbij het oormerknummer van het aangebrachte merk en, voor zover bekend, de geboortedatum van het desbetreffende schaap of de desbetreffende geit.

  • 6 Tot 1 februari 2003 kan de houder van schapen of geiten gebruik maken van het bedrijfsregister, respectievelijk het vervoersdocument dat overeenkomt met het model dat is opgenomen in Bijlage II, onderdeel B, respectievelijk Bijlage III, van de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002.

Artikel 44a

  • 1 Van de toegelaten oormerken voor runderen, bedoeld in bijlage I, onderdeel B, onder 1, bij de Regeling identificatie en registratie van dieren zoals die luidde onmiddellijk voor inwerkingtreding van de regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van 27 november 2006, houdende wijziging van de Regeling identificatie en registratie van dieren in verband met modernisering van voorschriften I&R runderen (TRCJZ/2006/3606), worden de modellen geacht te zijn goedgekeurd op grond van artikel 12a, onderdeel a.

  • 2 De leveranciers van voor runderen toegelaten oormerken, bedoeld in bijlage I, onderdeel B, onder 1, van de Regeling identificatie en registratie van dieren zoals die luidde onmiddellijk voor inwerkingtreding van de regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van 27 november 2006, houdende wijziging van de Regeling identificatie en registratie van dieren in verband met modernisering van voorschriften I&R runderen (TRCJZ/2006/3606), worden geacht te zijn geregistreerd op grond van artikel 12a, onderdeel b.

  • 3 In afwijking van artikel 23, tweede lid, geschiedt het verzoek tot herstel van een kennisgeving die vóór 1 december 2006 is gedaan, schriftelijk in papieren versie aan het ministerie.

Artikel 44b

  • 1 Van de toegelaten oormerken voor schapen en geiten, bedoeld in bijlage I, onderdeel D, onder 1, 2 en 3, bij de Regeling identificatie en registratie van dieren zoals die luidde onmiddellijk voor inwerkingtreding van de regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van 27 november 2006, houdende wijziging van de Regeling identificatie en registratie van dieren in verband met modernisering van voorschriften I&R runderen (TRCJZ/2006/3606), wordt het model goedgekeurd op grond van artikel 12f, eerste lid, onderdeel a.

  • 2 Leveranciers van voor schapen en geiten toegelaten oormerken, bedoeld in bijlage I, onderdeel D, onder 1, 2 en 3, bij de Regeling identificatie en registratie van dieren zoals die luidde onmiddellijk voor inwerkingtreding van de regeling van 27 november 2006, TRCJZ/2006/3606 worden geacht te zijn geregistreerd door Dienst Regelingen van het Ministerie op grond van artikel 12f, eerste lid, onderdeel c.

  • 3 Merken die zijn gebruikt in de Pilot Elektronische identificatie en registratie voor schapen en geiten, als bedoeld in de beschikking van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 27 april 2006 houdende een ontheffing op de Regeling Identificatie en Registratie van dieren en het Ingrepenbesluit, VD/06/920, worden geacht te zijn goedgekeurd op grond van artikel 12f, eerste lid, onderdeel a.

  • 4 Leveranciers van merken die zijn gebruikt in de Pilot Elektronische identificatie en registratie voor schapen en geiten, als bedoeld in de beschikking van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 27 april 2006 houdende een ontheffing op de Regeling Identificatie en Registratie van dieren en het Ingrepenbesluit, VD/06/920, worden geacht te zijn geregistreerd op grond van artikel 12f, tweede lid, onderdeel b.

Artikel 45

  • 1 De Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 wordt ingetrokken.

  • 2 In afwijking van het eerste lid blijft de regeling, bedoeld in het eerste lid, van toepassing voor zover dat voor de strafrechtelijke handhaving van de daarin opgenomen bepalingen noodzakelijk is.

Artikel 46

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2003, met uitzondering van artikel 34, eerste lid, dat op 1 mei 2003 in werking treedt.

Artikel 47

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling identificatie en registratie van dieren.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Staatssecretaris

van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

B.J. Odink

Bijlage I. behorende bij artikel 8

A. Algemene eisen aan oormerken en slachtmerken

1. Het oormerk is vervaardigd van geel thermoplastisch kunststof en bestaat uit twee delen, te weten een mannelijk deel met een verbindingspen en een vrouwelijk deel met een kamer waarin de stift van het mannelijk deel kan worden vergrendeld.

2. In zoverre in afwijking van punt 1, zijn het oormerk, bedoeld onder D, punt 2, van deze bijlage, en het slachtmerk beugelmerken. Het slachtmerk is vervaardigd van metaal.

3. De delen van een oormerk als bedoeld in punt 1 kunnen slechts op één manier gesloten worden. Indien de delen van het oormerk op een andere manier gesloten worden of op een andere wijze aan elkaar bevestigd worden of worden verwijderd na het aanbrengen van het merk, treedt duidelijk zichtbaar zodanige vormverandering van het merk op, dat het niet opnieuw kan worden gebruikt.

4. Het materiaal waarvan het oormerk en het slachtmerk zijn vervaardigd:

a. trekt geen vuil aan;

b. heeft een glad oppervlak;

c. is goed reinigbaar, en

d. wekt na het aanbrengen geen allergische reactie bij het dier op.

5. Het oormerk en het slachtmerk zijn dusdanig vormgegeven dat:

a. de kans op het uitscheuren van het oor van het dier minimaal is;

b. geen blijvende irritatie aan het oor van het dier kan optreden;

c. het merk geen scherpe hoeken en randen bevat, en

d. bij het aanbrengen van het merk geen ruwe of rafelige wond ontstaat, die een vertraagde genezing van de wond of het optreden van infecties tot gevolg kan hebben.

6. De verbindingspen van het oormerk, bedoeld in punt 1:

a. is rond en glad afgewerkt, en

b. heeft een lengte waardoor - rekening houdend met de groei van het oor van het dier - geen irritatie en onnodige overlast wordt veroorzaakt aan het oor van het dier waaraan het oormerk is aangebracht.

7. De duurzaamheid van het oormerk en het slachtmerk is afgestemd op de gebruiksduur. Het merk voldoet gedurende de totale gebruiksduur aan de volgende eisen:

a. het merk vervormt niet blijvend of wordt niet breekbaar bij temperaturen tussen 10 oC beneden het vriespunt en 40 oC boven het vriespunt, onder invloed van het klimaat dat heerst in stallen of onder invloed van ultraviolet licht, zoals dat voorkomt in daglicht;

b. de eigenschappen van het merk zijn zodanig, dat het aangebrachte merk aan het dier bevestigd blijft, en

c. de informatie op het merk is aangebracht in zwart schrift en is onder normale bedrijfsomstandigheden te allen tijde goed leesbaar.

B. Eisen aan oormerken en slachtmerken varkens

1. De voor varkens toegelaten oormerken zijn de merken die zijn geleverd door de volgende ondernemingen:

a. SMW Handel en Engineering B.V.;

b. Splitthoff Gmbh;

c. Metagam N.V.;

d. Merko B.V.;

e. Metal and Plastics Supplies Hut B.V.;

f. Schippers Bladel B.V.

g. Harbers Handelsonderneming;

h. Bio Enterprise B.V.;

i. Record B.V.;

j. Nutrifarm AB B.V., en

k. Dalton Continental B.V..

2. De voor varkens toegelaten slachtmerken zijn de merken die zijn geleverd door de volgende ondernemingen:

a. Metal and Plastics Supplies Hut B.V.;

b. Record B.V., en

c. Merko B.V..

3. Op het merkdeel van het oormerk dat na aanbrengen van het merk direct zichtbaar is, staat uitsluitend vermeld:

a. de letters `NL', gevolgd door het UBN van het bedrijf waar het varken geboren is, dat een minimale hoogte van 7 millimeter en maximale hoogte van 10 millimeter heeft, en

b. de letter `I&R' of het onderstaande logo:

Bijlage 55372.png

4. Op het merkdeel, niet zijnde het merkdeel, bedoeld in punt 3, kunnen aanvullende gegevens worden aangebracht.

5. In één zijde van het slachtmerk zijn in de afmeting van 6,5 bij 3,5 millimeter, de volgende gegevens gestanst:

a. het UBN van het bedrijf waarvan het varken voor de slacht wordt afgevoerd, en

b. het logo, zoals afgebeeld in punt 3, onder b.

6. Een rond oormerk heeft een diameter van maximaal 30 millimeter. Bij oormerken met een andere vorm bedraagt de afstand vanaf het hart van de bevestiging tot de buitenrand maximaal 25 millimeter.

7. Een slachtmerk heeft een lengte van maximaal 55 millimeter.

8. Het gewicht van een oormerk dat wordt aangebracht bij een varken dat ouder dan 6 maanden is, bedraagt maximaal 10 gram. Het gewicht van de overige oormerken en de slachtmerken bedraagt maximaal 4 gram.

C. Eisen aan oormerken en slachtmerken schapen en geiten

1. [Red: Vervallen.]

2. [Red: Vervallen.]

3. De voor schapen toegelaten slachtmerken zijn de merken die zijn geleverd door de volgende ondernemingen:

a. Metal and Plastics Supplies Hut B.V., en

b. Record B.V..

4. [Red: Vervallen.]

5. [Red: Vervallen.]

6. [Red: Vervallen.]

7. In het slachtmerk is gestanst het UBN van het verzamelcentrum en het uniek volgnummer.

D. Eisen aan tatoeage schapen en geiten

  • 1. De tatoeage bestaat uit de letters ‘NL’ gevolgd door het nummer dat overeenkomt met het nummer op het desbetreffende conventionele identificatiemiddel.

  • 2. De tatoeage bestaat uit de letters ‘NL’ gevolgd door het nummer als bedoeld in deel A, onderdeel 2, onder b, van de bijlage bij verordening 21/2004, dat overeenkomt met het nummer van het desbetreffende elektronische identificatiemiddel.

  • 3. De tatoeage wordt aangebracht in de kleuren zwart of groen.

  • 4. De tatoeage wordt aangebracht met een daarvoor geschikte tang op een zodanige wijze dat de tekens goed leesbaar blijven.

E. Eisen aan de tatoeage van raszuivere of hybride fokvarkens

1. De tatoeage bestaat uit een uniek door de minister verstrekt nummer dat in een voor de ambtenaren als bedoeld in artikel 114, eerste en tweede lid, van de wet toegankelijk geautomatiseerd gegevensbestand door de stamboekhouder is verbonden met het UBN van het bedrijf van geboorte van het fokvarken.

2. De tatoeage wordt aangebracht in de kleuren zwart of groen.

3. De tatoeage wordt aangebracht met een daarvoor geschikte tang op een zodanige wijze dat de tekens goed leesbaar blijven.

Bijlage II. Onderzoeken als bedoeld in artikel 26

1. Een onderzoek van hersenweefsel met één van de testen als bedoeld in bijlage X, hoofdstuk C, punt 4, van verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG L 147).

2. Een onderzoek naar stoffen waarvan de toediening bij of krachtens een wettelijk voorschrift is verboden.

3. Een onderzoek naar stoffen waarvan de aanwezigheid een bij of krachtens wettelijk voorschrift vastgestelde hoeveelheid overschrijdt.

4. Een onderzoek naar de aanwezigheid van residuen van bacteriegroeiremmende stoffen met behulp van de Nieuwe Nederlandse Niertest (NNNT).