Regelmatig bereikt mij de vraag of gastouders inkomsten uit kinderopvang kunnen aanmerken
als winst uit onderneming. Daarbij komt vervolgens aan de orde of wordt voldaan aan
het urencriterium van artikel 3.6 Wet IB 2001. Dit blijkt voornamelijk van belang
voor de toepassing van de zelfstandigenaftrek van artikel 3.76 Wet IB 2001. Het probleem
spitst zich toe op de vraag in hoeverre de tijd waarin kinderen worden opgevangen,
ook daadwerkelijk wordt besteed aan werkzaamheden waaruit de gastouder als ondernemer
winst uit onderneming geniet. Hierbij speelt wellicht een rol dat de kinderen in de
eigen huiselijke omgeving van de gastouder worden opgevangen en de opvang wordt gecombineerd
met andere (huishoudelijke) werkzaamheden.
Hierover wil ik het volgende opmerken.
Zoals opgenomen in het Besluit van 14 november 2001, nr. CPP2001/2131M, onderdeel
5, zullen de inkomsten uit het gastouderschap, indien geen sprake is van loon uit
dienstbetrekking, in het algemeen worden aangemerkt als belastbaar resultaat uit overige
werkzaamheden in de zin van artikel 3.90 Wet IB 2001.
Beoordeling van de activiteiten kan echter onder omstandigheden ook leiden tot het
oordeel dat sprake is van winst uit onderneming in de zin van artikel 3.8 Wet IB 2001.
Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn indien gedurende vier dagen in de week aan drie
kinderen daadwerkelijk opvang wordt geboden, de gastouder zelf met de vraagouders
contracteert, op enigerlei wijze investeert en ook zelf acquisitie verricht. Aan dit
oordeel staat niet in de weg dat de gastouder eventueel gebruik maakt van een franchiseformule
die hem in staat stelt gebruik te maken van de vergunning van de franchisegever waarbij
eisen worden gesteld aan de kwaliteit en inrichting van de opvang.
Indien sprake is van winst uit onderneming ontmoet het bij mij geen bezwaar als bij
de beoordeling of is voldaan aan het urencriterium van het volgende wordt uitgegaan.
Uren waarvoor een totaalvergoeding wordt genoten van minimaal € 8,50, worden geacht
volledig te zijn besteed aan het feitelijk drijven van de onderneming. Bij een lagere
uurvergoeding kan naar rato invulling van de tijd die is gemoeid met het feitelijk
drijven van de onderneming plaatsvinden. Uitgaande van ongeveer 20% indirecte tijd
betekent dit dat doorgaans bij een jaarlijkse omzet van € 8.500 zal zijn voldaan aan
het urencriterium. Overigens merk ik op dat bij een dergelijke omzet, mede gelet op
aard en omvang van dan te verrichten werkzaamheden, in het algemeen sprake zal zijn
van winst uit onderneming.