Regeling detectie radioactief besmet schroot

Geraadpleegd op 11-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 05-03-2006 en zichtdatum 21-09-2024.
Geldend van 30-04-2003 t/m 30-06-2009

Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M. Rutte van 16 april 2003, nr. MJZ2003014180, houdende regels inzake de wijze van detecteren en registreren met betrekking tot aanwezigheid van ioniserende straling in schroot en de daartoe nodige vaardigheden en bekwaamheden (Regeling detectie radioactief besmet schroot)

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M. Rutte,

Gelet op de artikelen 4, 5 en 6 van het Besluit detectie radioactief besmet schroot;

Besluiten:

Artikel 1

In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

besluit:

Besluit detectie radioactief besmet schroot;

bijlage:

bij deze regeling behorende bijlage;

detectielimiet:

hetgeen daaronder wordt verstaan in ISO-11929;

integratietijd:

de periode waarover het aantal pulsen wordt gesommeerd en waaruit de telsnelheid wordt berekend;

omgevingsdosisequivalenttempo:

hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit stralingsbescherming;

telsnelheid:

het totaal aantal pulsen per tijdseenheid, verzameld door een detector;

verhoogd stralingsniveau:

niveau van ioniserende straling dat het omgevingsdosisequivalenttempo ten opzichte van het achtergrondniveau ter plaatse van de detector doet toenemen tot een waarde die hoger is dan 20 nSv.h-1 boven de detectielimiet.

Artikel 2

  • 1 Detectieapparatuur voldoet aan de in deel I van de bijlage daaromtrent gestelde voorschriften of, indien zij rechtmatig is vervaardigd of op de markt gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, aan die voorschriften of aan ten minste gelijkwaardige technische eisen.

  • 2 Metingen worden verricht op de wijze en onder de omstandigheden, aangegeven in deel I van de bijlage.

Artikel 3

Registratie van de resultaten van de metingen voldoet aan de in deel II van de bijlage daaromtrent gestelde voorschriften.

Artikel 4

  • 2 Hij kan in ieder geval aantonen over die vaardigheden en bekwaamheden te beschikken door het overleggen van een verklaring van een instantie als aangegeven in deel III van de bijlage, dat hij de in dat deel van de bijlage aangewezen, door die instantie verzorgde opleiding heeft gevolgd.

Artikel 5

  • 1 De Minister en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen ontheffing verlenen van de in deel I en deel II van de bijlage gestelde voorschriften, voor zover het belang van de bescherming tegen ioniserende straling zich daartegen niet verzet.

  • 2 Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden met betrekking tot de te gebruiken meetapparatuur, de wijze van meten, de omstandigheden waaronder de metingen worden verricht, en de registratie van de meetgegevens.

Artikel 6

  • 1 De aanvraag om een ontheffing krachtens artikel 5 wordt ingediend bij de Minister.

  • 2 De aanvraag bevat een beschrijving van de door degene die de inrichting drijft, voorgenomen afwijkingen van hetgeen in de bijlage is voorgeschreven omtrent de:

    • te gebruiken meetapparatuur,

    • wijze van meten,

    • omstandigheden waaronder de metingen worden verricht,

    • registratie van de meetgegevens.

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 16 april 2003

De

Staatssecretaris

van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P.L.B.A. van Geel

De

Staatssecretaris

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte

Bijlage bij de Regeling detectie, registratie en kennisvereisten radioactief besmet schroot

Deel I. Voorschriften met betrekking tot detectieapparatuur, de wijze van meten en de omstandigheden waaronder de metingen worden verricht

1.Apparatuur

  • 1. Indien een lading schroot (per auto of per trein) binnen de inrichting wordt gebracht, wordt deze lading gemeten:

    • a. met een poortdetector of

    • b. met een handdetector, indien binnen de inrichting:

      • 1°. meer dan 100 ton, maar minder dan 500 ton roestvrij-staal schroot,

      • 2°. minder dan 1000 ton aluminium schroot, en

      • 3°. minder dan 20.000 ton ferro schroot,

      per jaar wordt opgeslagen, bewerkt, verwerkt of overgeslagen.

  • 2. Indien een lading schroot per schip in bulk wordt aangevoerd, wordt deze lading gemeten:

    • a. met een handdetector,

    • b. met een kraandetector of

    • c. met een poortdetector, nadat de lading schroot is overgeladen in een of meer containers.

Voorschriften met betrekking tot poortdetectors

Poortdetector

Een poortdetector voldoet aan de volgende voorschriften:

  • 1. de horizontale afstand tussen de detectors van een poortdetector bedraagt niet meer dan 4,5 meter;

  • 2. een poortdetector moet in ieder geval gammastraling kunnen meten;

  • 3. de detectielimiet van een poortdetector wordt berekend met toepassing van ISO-11929;

  • 4. de poortdetector is zodanig ingericht en ingesteld, dat het meten van een verhoogd stralingsniveau wordt aangegeven door een akoestisch of visueel signaal;

  • 5. degene die de inrichting drijft, laat minimaal eenmaal per jaar de aanwezige poortdetectors testen door een deskundig bedrijf op het voldoen aan het onder 4 gestelde voorschrift; daarbij dient een toename van het omgevingsdosisequivalenttempo ter plaatse van een detector met 20 nSv.h-1, veroorzaakt door een stilstaande onafgeschermde Co-60 bron, ertoe te leiden dat het akoestisch of visueel signaal wordt gegeven;

  • 6. indien een afwijking wordt geconstateerd bij de testmeting, laat degene die de inrichting drijft, een kalibratie van de instellingen van de desbetreffende poortdetector uitvoeren door de leverancier van de poortdetector of door een ander deskundig bedrijf;

  • 7. indien bij de jaarlijkse testmeting geen afwijkingen geconstateerd worden, laat degene die de inrichting drijft, met een minimale frequentie van eenmaal per drie jaar een kalibratie van de instellingen van de aanwezige poortdetectors uitvoeren door de leverancier of door een ander deskundig bedrijf;

  • 8. van de berekening van de detectielimiet, van de testmetingen en van de kalibraties worden rapportages opgesteld.

Meten met een poortdetector

Meten met een poortdetector geschiedt op de volgende wijze:

A. Meten van het omgevingsdosisequivalenttempo van het achtergrondniveau

  • 1. het omgevingsdosisequivalenttempo van het achtergrondniveau wordt minimaal eenmaal per dag gemeten aan een lading schroot zonder verhoogd stralingsniveau;

  • 2. de te bemeten lading schroot verplaatst zich tijdens het meten met een snelheid van niet hoger dan 10 km/uur tussen de detectoren;

  • 3. de integratietijd tijdens het meten bedraagt niet meer dan 1 seconde.

B. Meten van een lading schroot

  • 1. de te bemeten lading schroot verplaatst zich tijdens het meten met een snelheid van niet hoger dan 10 km/uur tussen de detectoren;

  • 2. de integratietijd tijdens het meten bedraagt niet meer dan 1 seconde.

Voorschriften met betrekking tot handdetectors

Handdetector

Met betrekking tot een handdetector wordt voldaan aan de volgende voorschriften:

  • 1. een handdetector moet in ieder geval gammastraling kunnen meten;

  • 2. de detectielimiet van een handdetector wordt berekend met toepassing van ISO-11929;

  • 3. een handdetector moet een verandering van het omgevingsdosisequivalenttempo van 10 nSv.h-1 kunnen waarnemen;

  • 4. degene die de inrichting drijft, laat minimaal eenmaal per jaar van de aanwezige handdetectors een testmeting uitvoeren door een deskundig bedrijf op het voldoen aan het onder 3 gestelde voorschrift;

  • 5. indien een afwijking wordt geconstateerd bij de testmeting, laat degene die de inrichting drijft, een kalibratie van de instellingen van de betreffende handdetector uitvoeren door de leverancier van de desbetreffende handdetector of door een ander deskundig bedrijf;

  • 6. indien bij de jaarlijkse testmeting geen afwijkingen geconstateerd worden, laat degene die de inrichting drijft, met een minimale frequentie van eenmaal per drie jaar een kalibratie van de instellingen van de aanwezige handdetectors uitvoeren door de leverancier of door een ander deskundig bedrijf;

  • 7. van de berekening van de detectielimiet, van de testmetingen en van de kalibraties worden rapportages opgesteld.

Meten van schroot aangevoerd per as met een handdetector

Meten met een handdetector van ladingen schroot aangevoerd per auto of trein geschiedt op de volgende wijze:

A. Meten van het omgevingsdosisequivalenttempo van het achtergrondniveau

  • 1. het omgevingsdosisequivalenttempo van het achtergrondniveau wordt minimaal eenmaal per dag gemeten aan een lading schroot zonder verhoogd stralingsniveau;

  • 2. tijdens het meten wordt een handdetector op een afstand van 10 centimeter van de lading schroot gehouden, of indien het schroot zich in een container bevindt, op 10 centimeter van de buitenkant van de container;

  • 3. voor een meting wordt voldoende tijd genomen om een correct meetresultaat te bereiken.

B. Meten van een lading schroot

  • 1. tijdens het meten wordt de handdetector op een afstand van 10 centimeter van de lading schroot gehouden, of indien het schroot zich in een container bevindt, op 10 centimeter van de buitenkant van de container;

  • 2. voor een meting wordt voldoende tijd genomen om een correct meetresultaat te bereiken;

  • 3. het bereikbare oppervlak van de lading schroot wordt gemeten op de aanwezigheid van een verhoogd stralingsniveau;

  • 4. in het geval van een lading schroot in een container wordt het bereikbare oppervlak van de buitenkant van de container gemeten op de aanwezigheid van een verhoogd stralingsniveau;

  • 5. een lading schroot heeft een verhoogd stralingsniveau, indien een zodanig niveau wordt gemeten op enig punt van het oppervlak van een lading schroot of -in het geval van een container met een lading schroot- op enig punt van het bereikbaar oppervlak van de buitenkant van de container.

Meten van schroot, aangevoerd per schip in bulk met een handdetector

Meten met een handdetector van ladingen schroot aangevoerd per schip in bulk geschiedt op de volgend wijze:

A. Meten van het omgevingsdosisequivalenttempo van het achtergrondniveau

  • 1. het omgevingsdosisequivalenttempo van het achtergrondniveau wordt minimaal eenmaal per dag gemeten aan een lading schroot zonder verhoogd stralingsniveau;

  • 2. tijdens het meten wordt een handdetector op een afstand van 10 centimeter van de lading schroot gehouden;

  • 3. voor een meting wordt voldoende tijd genomen om een correct meetresultaat te bereiken.

B. Meten van een lading schroot

  • 1. tijdens het meten wordt de handmeetapparatuur op een afstand van 10 centimeter van een lading schroot gehouden;

  • 2. voor een meting wordt voldoende tijd genomen om een correct meetresultaat te bereiken;

  • 3. het bereikbare oppervlak van een lading schroot wordt gemeten op de aanwezigheid van een verhoogd stralingsniveau;

  • 4. na het lossen van een laag van de lading schroot uit het schip, wordt het oppervlak van de volgende laag op dezelfde wijze als bovenstaand gemeten;

  • 5. een lading schroot heeft een verhoogd stralingsniveau, indien een zodanig niveau wordt gemeten op enig punt van het oppervlak van een lading schroot.

Voorschriften met betrekking tot kraandetectors

Kraandetector

Een kraandetector voldoet aan de volgende voorschriften:

  • 1. een kraandetector moet in ieder geval gammastraling kunnen meten;

  • 2. de detectielimiet van een kraandetector wordt berekend met toepassing van ISO-11929;

  • 3. het alarmniveau van een kraandetector wordt ten hoogste 20 nSv.h-1 ingesteld boven de detectielimiet;

  • 4. de kraandetector is zodanig ingericht en ingesteld, dat het meten van een verhoogd stralingsniveau wordt aangegeven door een akoestisch of visueel signaal;

  • 5. degene die de inrichting drijft, laat minimaal eenmaal per jaar de aanwezige kraandetectors testen door een deskundig bedrijf op het voldoen aan het onder 4 gestelde voorschrift; daarbij dient een toename van het omgevingsdosisequivalenttempo ter plaatse van een detector met 20 nSv.h-1, veroorzaakt door een stilstaande onafgeschermde Co-60 bron, ertoe te leiden dat het akoestisch of visueel signaal wordt gegeven;

  • 6. indien een afwijking wordt geconstateerd bij de testmeting, laat degene die de inrichting drijft, een kalibratie van de instellingen van de betreffende kraandetector uitvoeren door de leverancier van de betreffende kraandetector of door een ander deskundig bedrijf;

  • 7. indien bij jaarlijkse testmeting geen afwijkingen geconstateerd worden, laat degene die de inrichting drijft, minimaal eenmaal per drie jaar een kalibratie van de instellingen van de aanwezige kraandetectors uitvoeren door de leverancier of door een ander deskundig bedrijf;

  • 8. van de berekening van de detectielimiet, van de testmetingen en van de kalibraties worden rapportages opgesteld.

Meten met een kraandetector

Meten met een kraandetector geschiedt op de volgende wijze:

A. Meten van het omgevingsdosisequivalenttempo van het achtergrondniveau

  • 1. het omgevingsdosisequivalenttempo van het achtergrondniveau wordt minimaal eenmaal per dag gemeten aan een greep schroot zonder verhoogd stralingsniveau;

  • 2. het stralingsniveau wordt gemeten door iedere greep schroot van een kraan te bemeten; daarbij mogen geen delen schroot ver uit de grijper steken of hangen, waardoor het stralingsniveau daarvan niet meer gemeten wordt;

  • 3. voor een meting wordt voldoende tijd genomen om een correct meetresultaat te bereiken.

B. Meten van een lading schroot

  • 1. het stralingsniveau wordt gemeten door iedere greep schroot van een kraan te bemeten; daarbij mogen geen delen schroot ver uit de grijper steken of hangen, waardoor het stralingsniveau daarvan niet meer gemeten wordt;

  • 2. voor een meting wordt voldoende tijd genomen om een correct meetresultaat te bereiken.

Deel II. Voorschriften met betrekking tot de registratie van meetgegevens

Registratie van de metingen

Gegevens per meting

  • 1. Een register , als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het besluit, bevat van iedere meting, naast de in het besluit genoemde, tevens de volgende gegevens:

    • a. tijd van de meting;

    • b. soort meetapparatuur waarmee de meting is uitgevoerd met vermelding van de gegevens betreffende merk en type van die apparatuur;

    • c. naam en adres van de afzender van de gemeten lading schroot;

    • d. naam en adres van de vervoerder van de gemeten lading schroot;

    • e. plaats en land van herkomst van de gemeten lading schroot.

  • 2. Indien is gemeten met een poortdetector of met een kraandetector, wordt het al dan niet afgaan van het alarm geregistreerd.

  • 3. Indien is gemeten met een handdetector, wordt het al dan niet overschrijden van een toename van 20 nSv.h-1 of meer ten opzichte van het omgevingsdosisequivalenttempo van het achtergrondniveau geregistreerd.

  • 4. Bij het meten van schroot dat wordt aangevoerd per schip in bulk met een handdetector wordt het meten van één laag in de bulkhoeveelheid schroot beschouwd als één meting;

  • 5. Bij het meten van schroot met een kraandetector wordt het meten van één greep schroot met een kraan beschouwd als één meting.

  • 6. De registratie is zo ingericht dat de met betrekking tot een meting geregistreerde gegevens in samenhang kunnen worden bezien.

Periode voor het bewaren van de gegevens

De in de registratie opgenomen gegevens worden gedurende tenminste tien jaren bewaard.

Rapportages uit deel I

De rapportages genoemd in deel I van deze bijlage worden in het register opgenomen.

Deel III. Vaardigheden en bekwaamheden

Een persoon als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het besluit beschikt over de volgende vaardigheden en bekwaamheden:

  • 1. Bekendheid met de volgende onderwerpen:

    • a. het begrip ioniserende straling;

    • b. soorten van ioniserende straling;

    • c. grootheden en eenheden met betrekking tot ioniserende straling;

    • d. stralingsbescherming en besmettingsrisico's;

    • e. biologische gevolgen van ioniserende straling;

    • f. soorten apparatuur voor het meten van ioniserende straling;

    • g. uiterlijke kenmerken van objecten met mogelijke stralingsrisico's;

    • h. de Derde voorlopige Richtlijn metaal en schroot met radioactieve stoffen, uitgegeven door de inspectie van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu d.d. 4 januari 2000.

  • 2. Praktische ervaring met:

    • a. de afstandkwadratenwet;

    • b. de bepaling van de soort ioniserende straling;

    • c. de bepaling van de halveringsdikte;

    • d. het opsporen en detecteren van een gammastralingsbron, o.a. in een opslag/transportcontainer.

Als opleiding, bedoeld in artikel 4, tweede lid, wordt aangewezen:

de Praktijkstudiedag Ioniserende Straling voor de metaal & Schroothandel, ontwikkeld door de Röntgen Technische Dienst BV (RTD) in samenwerking met SBC/Elsevier opleiding en advies.