Besluit RVC's en regionaal zorgbudget

[Regeling vervallen per 01-01-2016.]
Geraadpleegd op 30-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 24-03-2011 en zichtdatum 24-03-2011.
Geldend van 01-08-2008 t/m 31-12-2013

Besluit van 27 mei 2003, houdende regels inzake regionale verwijzingscommissies, een regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging in het voortgezet onderwijs en houdende wijzigingen van besluiten in verband met onder meer de bekostiging van leerwegondersteunend en praktijkonderwijs (Besluit RVC's, regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, mede namens de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van 21 november 2002, nr. WJZ/2002/53213 (3726), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel VI, derde lid, van de wet van 25 mei 1998, Stb. 337, de artikelen 4, derde en vierde lid, 5, vierde lid, en 6, vierde en vijfde lid, van de Les- en cursusgeldwet, de artikelen 17, 25, eerste en derde lid, 70, 117, eerste en elfde lid, van de Wet op de expertisecentra, de artikelen 69, tweede en vierde lid, 120, eerste en tweede lid, 122, eerste en vierde lid, 125, eerste en derde lid, en 186, vijfde lid, van de Wet op het primair onderwijs, de Wet geluidhinder, de artikelen 25 en 76, eerste lid, onderdeel a, van de Luchtvaartwet, de artikelen 15.13 en 21.8 van de Wet milieubeheer, en de artikelen 8, derde lid, en 22 van de Financiële-verhoudingswet;

De Raad van State gehoord (advies van 10 februari 2003, nr. W05.02.0527/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 21 mei 2003, nr. WJZ/2003/17516 (3726), directie Wetgeving en Juridische Zaken, mede namens de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemeen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • bevoegd gezag: bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1 van de wet;

  • indicatiestelling: beoordeling of een leerling toelaatbaar is tot praktijkonderwijs of is aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs;

  • intelligentiequotiënt: quotiënt dat de cognitieve capaciteiten van een leerling uitdrukt, vastgesteld op basis van scores op verbaal en op niet-verbaal gebied;

  • leerachterstand: achterstand van een leerling in de domeinen technisch lezen, spellen, begrijpend lezen en inzichtelijk rekenen, gemeten op basis van didactische leeftijdseenheden (DLE) in relatie tot de didactische leeftijd (DL) op het moment van toetsing;

  • leerling-dossier: dossier dat over een leerling de gegevens bevat, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdelen a tot en met e;

  • leerwegondersteunend onderwijs: onderwijs als bedoeld in artikel 10e van de wet;

  • m.a.v.o.: middelbaar algemeen voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 9 van de wet;

  • Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of, voorzover het betreft het landbouwonderwijs, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

  • ouders: ouders, voogden of verzorgers;

  • praktijkonderwijs: onderwijs als bedoeld in artikel 10f van de wet;

  • regionaal zorgbudget: budget als bedoeld in artikel 77, vierde lid, van de wet;

  • regionale verwijzingscommissie: regionale verwijzingscommissie als bedoeld in artikel 10g van de wet;

  • samenwerkingsverband: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 10h van de wet;

  • school: school of scholengemeenschap als bedoeld in artikel 10h van de wet;

  • sociaal-emotionele problematiek: problematiek als gevolg van het sociaal-emotioneel functioneren van een leerling waardoor het onderwijsleerproces substantieel wordt belemmerd;

  • v.b.o.: voorbereidend beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 10a van de wet;

  • v.m.b.o.: voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 21 van de wet, en

  • wet: Wet op het voortgezet onderwijs.

Hoofdstuk 2. Regionale verwijzingscommissies

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2. Samenstelling regionale verwijzingscommissie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Een regionale verwijzingscommissie bestaat uit een voorzitter, die tevens lid is, en ten minste twee andere leden. Tot de leden behoren in ieder geval een diagnostisch geschoold psycholoog of diagnostisch geschoold orthopedagoog en een deskundige op het terrein van v.b.o., m.a.v.o. en v.m.b.o..

  • 2 De leden van een regionale verwijzingscommissie behoren niet tot het bevoegd gezag van een school voor praktijkonderwijs of van een school waaraan leerwegondersteunend onderwijs wordt verzorgd waarvoor de commissie beschikkingen opstelt en zijn niet werkzaam bij of voor een dergelijke school.

  • 3 Een regionale verwijzingscommissie wordt bijgestaan door een secretaris.

Artikel 3. Werkwijze van en gegevensverstrekking aan RVC; informatie aan ouders

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Het bevoegd gezag dient de aanvraag voor indicatiestelling voor een leerling die rechtstreeks afkomstig is van een school of instelling als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of de Wet op de expertisecentra of van het eerste leerjaar van een school voor voortgezet onderwijs in bij de regionale verwijzingscommissie die werkzaam is voor het samenwerkingsverband waarvan de school deel uitmaakt.

  • 2 Het bevoegd gezag maakt bij de aanvraag gebruik van een door de regionale verwijzingscommissie ter beschikking gesteld aanmeldingsformulier en voegt bij de aanvraag een leerling-dossier.

  • 3 Het bevoegd gezag verstrekt een afschrift van het bij de regionale verwijzingscommissie ingediende aanmeldingsformulier en een mondelinge toelichting daarop aan de ouders van de leerling.

  • 4 Bij de samenstelling van het leerling-dossier hanteert het bevoegd gezag voor de gegevens, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdelen b tot en met d, de jaarlijks voor 1 oktober bij ministeriële regeling op voorstel van de voorzitters van de regionale verwijzingscommissies vastgestelde screenings- of testinstrumenten. De testinstrumenten voor de gegevens, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdelen c en d, worden toegepast onder verantwoordelijkheid van een diagnostisch geschoold psycholoog of diagnostisch geschoold orthopedagoog.

  • 5 De regionale verwijzingscommissie deelt binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag schriftelijk aan het bevoegd gezag mee of de aanvraag volledig is. Bij de beoordeling of de aanvraag volledig is, wordt de vraag betrokken of de school de in het vierde lid bedoelde screenings- en testinstrumenten heeft toegepast.

  • 6 Indien het leerling-dossier niet volledig is, vermeldt de regionale verwijzingscommissie in de mededeling, bedoeld in het vijfde lid, welke gegevens ontbreken en stelt zij het bevoegd gezag eenmaal in de gelegenheid het leerling-dossier binnen een in de mededeling genoemde termijn te completeren. Voor aanvragen die betrekking hebben op leerlingen die vanuit het primair onderwijs of het speciaal of voortgezet speciaal onderwijs instromen in het eerste leerjaar van het voortgezet onderwijs en welke aanvragen zijn ontvangen in de periode vanaf 1 september tot 1 oktober, is de in de eerste volzin bedoelde termijn één week na ontvangst van de mededeling, bedoeld in het vijfde lid.

  • 7 Indien het leerling-dossier volledig is, registreert de regionale verwijzingscommissie de voor de indicatiestelling relevante gegevens.

  • 8 Voor het afgeven van een beschikking omtrent de indicatiestelling wordt het leerling-dossier beoordeeld door ten minste drie leden van de regionale verwijzingscommissie.

  • 10 De regionale verwijzingscommissie zendt nadat de beschikking op de aanvraag is gegeven en aan de informatieplicht jegens de inspectie van het onderwijs is voldaan, alle bescheiden die zij ten behoeve van de uitoefening van haar taak heeft ontvangen terug aan het desbetreffende bevoegd gezag.

Artikel 4. Beoordelingscriteria regionale verwijzingscommissie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Een regionale verwijzingscommissie baseert per aanvraag als bedoeld in artikel 3 de beschikking over de indicatiestelling uitsluitend op:

    • a. de door het bevoegd gezag gegeven motivering die gebaseerd is op ervaringen met de leerling in het onderwijsleerproces, zoals die onder meer blijken uit het onderwijskundig rapport, bedoeld in artikel 10e, vierde lid, en 10g, tweede lid, van de wet,

    • b. de leerachterstand van de leerling,

    • c. het intelligentiequotiënt van de leerling, en

    • d. indien dat noodzakelijk is voor het vormen van een oordeel, de resultaten van een of meer persoonlijkheidsonderzoeken met betrekking tot prestatiemotivatie, faalangst en emotionele instabiliteit die een beeld geven van de sociaal-emotionele problematiek van de leerling in relatie tot de leerprestaties, en

    • e. indien het een aanvraag voor praktijkonderwijs betreft: de zienswijze van de ouders.

  • 2 De leerachterstand van de leerling is de uitkomst van 1 minus (DLE/DL), waarin DLE de afkorting is van didactische leeftijdseenheden en het aantal maanden onderwijs is dat behoort bij het niveau dat de leerling feitelijk heeft bereikt en DL de afkorting is van didactische leeftijd en het aantal maanden is dat een leerling vanaf groep 3 in de perioden van september tot en met juni was ingeschreven bij een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of de Wet op de expertisecentra.

  • 3 De regionale verwijzingscommissie wijst de aanvraag voor praktijkonderwijs uitsluitend toe, indien de leerling:

    • a. een intelligentiequotiënt heeft binnen de bandbreedte van 55 tot en met 80, en

    • b. een leerachterstand heeft op tenminste twee van de vier domeinen inzichtelijk rekenen, begrijpend lezen, technisch lezen en spellen, ten minste één van deze twee domeinen inzichtelijk rekenen of begrijpend lezen betreft en deze leerachterstand gelijk is aan of groter is dan 0,5.

  • 4 De regionale verwijzingscommissie wijst de aanvraag voor leerwegondersteunend onderwijs uitsluitend toe, indien de leerling:

    • a.

      • 1°. een intelligentiequotiënt heeft binnen de bandbreedte 75 tot en met 90, en

      • 2°. een leerachterstand heeft op tenminste twee van de vier domeinen inzichtelijk rekenen, begrijpend lezen, technisch lezen en spellen, ten minste één van deze twee domeinen inzichtelijk rekenen of begrijpend lezen betreft en deze leerachterstand is gelegen binnen de bandbreedte van 0,25 tot 0,5, of

    • b.

      • een intelligentiequotiënt heeft binnen de bandbreedte 91 tot en met 120, en

      • 2°. een leerachterstand heeft op tenminste twee van de vier domeinen inzichtelijk rekenen, begrijpend lezen, technisch lezen en spellen, ten minste één van deze twee domeinen inzichtelijk rekenen of begrijpend lezen betreft en deze leerachterstand is gelegen binnen de bandbreedte van 0,25 tot 0,5, en

      • 3°. een sociaal-emotionele problematiek heeft als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d.

  • 5 Voor een leerling die wat intelligentiequotiënt of leerachterstand betreft, voldoet aan de vereisten voor indicatiestelling voor praktijkonderwijs en die wat de overige vereisten betreft voldoet aan de vereisten voor indicatiestelling voor leerwegondersteunend onderwijs, kan een beschikking omtrent indicatiestelling voor praktijkonderwijs of voor leerwegondersteunend onderwijs worden afgegeven, afhankelijk van de door het bevoegd gezag gegeven motivering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

Artikel 4a. Aanvragen en beschikkingen t.b.v. bijzondere groepen van leerlingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Op grond van artikel 10g, vijfde lid, van de wet kan het bevoegd gezag van een school voor praktijkonderwijs een aanvraag tot indicatiestelling bij een regionale verwijzingscommissie indienen voor een leerling voor wie naar het oordeel van dat bevoegd gezag het zorg- en onderwijsaanbod van het praktijkonderwijs het beste aansluit bij de behoeften van deze leerling en die:

    • a. het voorbereidend beroepsonderwijs of het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs bezoekt en op leerwegondersteunend onderwijs is aangewezen, met:

      • 1°. scores op de criteria, bedoeld in artikel 4, in het grensvlak van het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs,

      • 2°. naar het oordeel van het bevoegd gezag een toegenomen problematiek nadat de beslissing is genomen dat de leerling op leerwegondersteunend onderwijs is aangewezen, of

      • 3°. naar het oordeel van het bevoegd gezag een stapeling van andersoortige problematiek dan wordt beoordeeld in het onderzoek of de leerling is aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs of praktijkonderwijs, dan wel

    • b. beschikt over een positieve indicatie van de commissie voor de indicatiestelling, bedoeld in artikel 28c van de Wet op de expertisecentra, voor toelating tot het speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs dan wel leerlinggebonden financiering en die:

      • 1°. voldoet aan het intelligentiequotiëntcriterium of leerachterstandscriterium voor toelating tot het praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 4, derde lid, blijkens gegevens die gebaseerd zijn op screenings- of testinstrumenten als bedoeld in artikel 3, vierde lid, of

      • 2°. naar het oordeel van het bevoegd gezag, ongeacht een dergelijk intelligentiequotiënt of een dergelijke leerachterstand, een zodanige problematiek heeft dat indicatiestelling voor praktijkonderwijs geboden is.

  • 2 Het bevoegd gezag dient een aanvraag tot indicatiestelling voor praktijkonderwijs voor een leerling als bedoeld in het eerste lid in bij de regionale verwijzingscommissie.

  • 3 De regionale verwijzingscommissie baseert de beschikking over de indicatiestelling uitsluitend op de volgende, bij de aanvraag gevoegde, gegevens:

    • a. een kopie van de beslissing dat de leerling is aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs, of een kopie van de positieve indicatie van de commissie voor de indicatiestelling, bedoeld in artikel 28c van de Wet op de expertisecentra,

    • b. de op schrift gestelde zienswijze en instemming van de ouders,

    • c. een advies van de permanente commissie leerlingenzorg van het samenwerkingsverband waar de verwijzende school voor voorbereidend beroepsonderwijs of voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs aan deelneemt, of van het samenwerkingsverband van de school voor praktijkonderwijs voor leerlingen die niet afkomstig zijn van het voorbereidend beroepsonderwijs of als middelbaar algemeen voortgezet onderwijs,

    • d. een motivering waaruit blijkt dat de leerling behoort tot een doelgroep bedoeld in het eerste lid, en

    • e. een leerlingdossier.

  • 4 Het leerlingdossier bevat in elk geval:

    • 1°. het handelingsplan of de onderwijskundige rapportage over de leerling,

    • 2°. een beschrijving van de activiteiten van het verwijzende bevoegd gezag in het kader van de begeleiding van de leerling, en van de resultaten van die activiteiten,

    • 3°. een document dat aangeeft welke externe deskundigen voor advies of hulp zijn ingeschakeld bij de begeleiding van de leerling,

    • 4°. een beschrijving van de risico’s die zich naar verwachting zullen voordoen indien de leerling voorbereidend beroepsonderwijs, middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs blijft volgen, en

    • 5°. mogelijk relevante test- en toetsgegevens.

Artikel 5. Subsidie regionale verwijzingscommissie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Voor de werkzaamheden van een regionale verwijzingscommissie verstrekt Onze Minister een subsidie bestaande uit een vast bedrag per regionale verwijzingscommissie en een bedrag dat wordt berekend aan de hand van het aantal leerlingen. Het vaste bedrag en het bedrag per leerling worden jaarlijks bij ministeriële regeling vastgesteld.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde aantal leerlingen is het aantal leerlingen, bedoeld in artikel 7 van het Bekostigingsbesluit W.V.O., die op 1 oktober voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt verstrekt, staan ingeschreven voor het derde en vierde leerjaar v.b.o., m.a.v.o. of v.m.b.o. van de scholen behorend tot de samenwerkingsverbanden waarvoor de regionale verwijzingscommissie werkzaam is. Een leerling telt slechts eenmaal mee bij de berekening van de subsidie.

  • 3 De op grond van het eerste en tweede lid berekende subsidie wordt in april van het desbetreffende kalenderjaar, via de rekening van de schoolbegeleidingsdienst waaraan de regionale verwijzingscommissie is gekoppeld, betaalbaar gesteld. Onze Minister verstrekt een voorschot op de subsidie ter grootte van het op grond van het eerste en tweede lid berekende bedrag in april van het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft.

  • 4 De regionale verwijzingscommissie zendt Onze Minister voor 1 juli volgend op het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt verstrekt een financieel verslag waarin de werkelijke uitgaven worden verantwoord. Het financieel verslag gaat vergezeld van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit de rechtmatigheid van de bestedingen blijkt.

  • 5 Na de vaststelling van de subsidie worden niet rechtmatig bestede gelden teruggevorderd.

  • 6 Verrekening van niet bestede gelden en overschotten vindt niet plaats gedurende de doorlopende periode waarin Onze Minister een subsidie ten behoeve van de regionale verwijzingscommissie verstrekt. Na afloop van deze periode worden niet bestede gelden of overschotten opgenomen in de eindafrekening als schuld aan Onze Minister.

Hoofdstuk 3. Regionaal zorgbudget

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 6. Berekening van het regionaal zorgbudget

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Het regionaal zorgbudget wordt berekend door een jaarlijks bij ministeriële regeling te bepalen bedrag te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen, bedoeld in artikel 7 van het Bekostigingsbesluit W.V.O., dat op 1 oktober voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor het budget wordt verstrekt, staat ingeschreven voor het derde en vierde leerjaar v.b.o., m.a.v.o. en v.m.b.o. van de scholen binnen het samenwerkingsverband. Een leerling telt slechts eenmaal mee voor de berekening van de bekostiging.

Artikel 7. Betaling van het regionaal zorgbudget

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Onze Minister betaalt het regionaal zorgbudget aan een door de bevoegde gezagsorganen van de scholen binnen een samenwerkingsverband daartoe uit hun midden aangewezen school.

  • 2 De betaling per kalenderjaar vindt plaats in twee termijnen.

  • 3 De op grond van het eerste lid aangewezen school verdeelt het zorgbudget over de scholen binnen het samenwerkingsverband overeenkomstig het in artikel 10h, vijfde lid, van de wet bedoelde zorgplan.

  • 4 De op grond van het derde lid aan de scholen toegekende bedragen worden herkenbaar als baten opgenomen in de jaarrekening van de desbetreffende scholen. De daarmee samenhangende lasten worden verantwoord binnen de daarvoor bestemde posten in de desbetreffende jaarrekening. Onrechtmatig bestede gelden worden teruggevorderd.

  • 5 Verrekening van niet bestede gelden en overschotten vindt niet plaats gedurende de doorlopende periode waarin Onze Minister een zorgbudget aan het desbetreffende samenwerkingsverband verstrekt. Na afloop van deze periode worden niet bestede gelden en overschotten door de deelnemende scholen opgenomen in de eindafrekening als schuld aan Onze Minister.

Artikel 8. Aanvraag van het regionaal zorgbudget

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Door of namens de bevoegde gezagsorganen van de scholen behorend tot een samenwerkingsverband wordt voor 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar door middel van het daarvoor bestemde formulier een aanvraag om bekostiging als bedoeld in artikel 6 ingediend bij Onze Minister. Onze Minister zendt dit formulier in oktober voorafgaand aan het desbetreffende kalenderjaar aan de bevoegde gezagsorganen van de scholen behorend tot een samenwerkingsverband. Een afschrift van het ingevulde formulier wordt gezonden aan de inspecteur die met het toezicht op het samenwerkingsverband is belast.

  • 2 Onze Minister beslist uiterlijk 1 april van het desbetreffende kalenderjaar op de aanvraag.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 9. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen en onderdelen van artikelen verschillend kan worden vastgesteld. Indien het koninklijk besluit dat de inwerkingtreding van dit besluit bevat, wordt uitgegeven na 31 juli 2003, kan dat koninklijk besluit bepalen dat dit besluit of de verschillende artikelen en onderdelen van artikelen daarvan, in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het koninklijk besluit wordt geplaatst, en terugwerkt tot en met 1 augustus 2003.

Artikel 10. Citeertitel

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit RVC's en regionaal zorgbudget.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 27 mei 2003

Beatrix

De

Minister

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

M. J. A. van der Hoeven

De

Minister

van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

C. P. Veerman

Uitgegeven de dertigste juni 2003

Minister

J. P. H. Donner