Binnen Nederland wordt de basis voor oudedagsvoorzieningen gevormd door AOW (eerste
pijler) en pensioen (tweede pijler). Het zogenoemde rustpensioen dat in België werkzame
werknemers opbouwen omvat mede aanspraken die in Nederland worden gedekt door de eerste
pijler.
Op grond van artikel 3.127 Wet IB 2001 is de hoogte van de in een jaar maximaal in
aanmerking te nemen premies voor lijfrenten onder meer afhankelijk van de mate van
opbouw van pensioenaanspraken in het jaar. Het gaat hierbij om de aangroei van aanspraken
die recht geven op een levenslange inkomensvoorziening bij ouderdom. Naarmate in een
jaar meer van dergelijke pensioenrechten worden opgebouwd is de ruimte om aanvullende
lijfrentepremies in aftrek te brengen kleiner. Dit geldt zowel voor belastingplichtigen
die binnen Nederland een pensioen opbouwen als voor belastingplichtigen die buiten
Nederland een pensioen opbouwen. Het voorgaande heeft tot gevolg dat belastingplichtigen
die een Belgisch rustpensioen opbouwen in verhouding minder lijfrentevoorzieningen
kunnen opbouwen dan belastingplichtigen die naast hun pensioenrechten recht hebben
op AOW of daarmee vergelijkbare voorzieningen.
Deze problematiek speelt niet ten aanzien van personen die aanspraken opbouwen ingevolge
een Belgisch brugrustpensioen en/of een Belgisch overlevingspensioen. Nu het daarbij
niet gaat om aanspraken die recht geven op een levenslange inkomensvoorziening bij
ouderdom wordt de aangroei van deze aanspraken niet in aanmerking genomen bij de berekening
van de aangroei van pensioenrechten in een jaar.
Voor de problematiek bij de opbouw van aanspraken ingevolge een Belgisch rustpensioen
is door de Commissie Grensarbeiders in haar aanbeveling 16 mijn aandacht gevraagd.
In zijn brieven van 5 oktober 2001, nr. IFZ2001/860M, aan de voorzitter van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal (kabinetsstandpunt inzake de aanbevelingen van de Commissie
grensarbeiders) en van 5 april 2002, nr. BCPP2002-00974, aan de voorzitters van de
vaste commissies voor Financiën, voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Volksgezondheid,
Welzijn en Sport uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal (voortgang uitvoering kabinetsstandpunt
inzake de aanbevelingen van de Commissie grensarbeiders) heeft een van mijn ambtsvoorgangers
daarop gereageerd. Om aan voormelde problematiek tegemoet te komen, heb ik aanleiding
gevonden tot het treffen van de volgende regeling.