[Regeling vervallen per 01-01-2007]
VERDEELMODEL W-DEEL
[Regeling vervallen per 01-01-2007]
In de memorie van toelichting van de WWB is de voorgenomen nieuwe verdeelsystematiek
(structurele situatie en overgangsregime) kort beschreven. In afwijking van hetgeen
is gesteld in de memorie van toelichting zal het aldaar beschreven overgangsregime
in 2005 (net als in 2004) nog niet van start gaan.
Voor het uitvoeringsjaar 2005 zal het beschikbare macrobudget worden verdeeld op basis
van de procentuele budgetaandelen van de gemeenten in het uitvoeringsjaar 2003. Dit
betekent dat voor 2005 is gekozen voor een verdeelsystematiek welke is gebaseerd op
de status quo voor het jaar 2003.
In het onderstaande wordt de berekeningswijze van de aandelen per gemeente in het
macrobudget werkdeel WWB 2005 beschreven. Ten opzichte van 2003 en 2004 wordt bij
de bepaling van de aandelen per gemeente rekening gehouden met gemeentelijke herindelingen.
Er is niet gecorrigeerd voor andere vormen van toename of afname van de bevolkingsomvang
binnen gemeenten.
Het aandeel van een gemeente in 2005 is gelijk aan het aandeel van deze gemeente in
het totaal beschikbare budget in 2003.
Het macrobudget 2003 bestond uit 5 verschillende budgetten:
-
1. WIW-normbudget;
-
2. WIW-declaratiedeel dienstbetrekkingen;
-
3. WIW-declaratiedeel werkervaringsplaatsen;
-
4. WIW Scholings- & Activeringsbudget;
-
5. ID-budget.
Het aandeel voor een gemeente in 2003 wordt bepaald door de som van deze budgetten
gedeeld door het in 2003 beschikbare macrobudget.
Voor de budgetten 1, 4 en 5 komt dit neer op het optellen van de toegekende budgetten
(voor de budgetten 1 en 4 wordt gerekend met de toegekende budgetten na de vaststelling
van de loon- en prijsbijstelling 2003).
Voor de budgetten 2 en 3 dient een systematiek te worden gehanteerd welke het macro
beschikbare declaratiebudget toedeelt aan gemeenten. Dit gebeurt als volgt.
Toedeling declaratiedeel WIW-dienstbetrekkingen:
[Regeling vervallen per 01-01-2007]
Het budgetaandeel per gemeente wordt als volgt berekend. Eerst wordt het quotiënt
bepaald van het gemiddeld aantal gerealiseerde WIW-dienstbetrekkingen van de gemeente
in het jaar 2002 ten opzichte van het gemiddeld aantal landelijk gerealiseerde WIW-dienstbetrekkingen
in het jaar 2002 (gemiddelde stand over dat jaar op basis van de statistische bijlage
bij de kwartaaldeclaraties). Het toe te rekenen budget voor het declaratiedeel dienstbetrekkingen
is vervolgens gelijk aan dit quotiënt vermenigvuldigd met het voor het jaar 2003 beschikbare
macrobudget declaratiedeel WIW-dienstbetrekkingen.
Toedeling declaratiedeel WIW-werkervaringsplaatsen:
[Regeling vervallen per 01-01-2007]
Het budgetaandeel per gemeente wordt als volgt berekend. Eerst wordt het quotiënt
bepaald van het gemiddeld aantal gerealiseerde WIW-werkervaringsplaatsen van de gemeente
in het jaar 2002 ten opzichte van het gemiddeld aantal landelijk gerealiseerde WIW-werkervaringsplaatsen
in het jaar 2002 (gemiddelde stand over dat jaar op basis van de statistische bijlage
bij de kwartaaldeclaraties). Het toe te rekenen budget voor het declaratiedeel werkervaringsplaatsen
is vervolgens gelijk aan dit quotiënt vermenigvuldigd met het voor het jaar 2003 beschikbare
macrobudget declaratiedeel WIW-werkervaringsplaatsen.
Beide op bovenstaande wijze berekende budgetaandelen zijn opgeteld bij de overige
deelbudgetten om het totale budget van een gemeente in 2003 te berekenen.
[Regeling vervallen per 01-01-2007]
OBJECTIEF VERDEELMODEL
[Regeling vervallen per 01-01-2007]
Bij de berekening van de uitkeringsbedragen voor personen jonger dan 65 jaar voor
gemeenten met meer dan 40.000 inwoners (artikelen 6 en 7) wordt gebruik gemaakt van
objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringskosten. Deze objectieve gemeentelijke
uitkeringskosten worden, op grond van artikel 8, eerste lid, vastgesteld aan de hand
van een zogenoemd objectief verdeelmodel. Dit objectief verdeelmodel is opgenomen
in deze bijlage.
De objectieve uitkeringskosten van gemeenten met meer dan 40.000 inwoners worden vastgesteld
met behulp van dertien verdeelmaatstaven met bijbehorende bedragen. Bij de compartimentering
wordt voor de gemeenten met minder dan 60.000 inwoners (tevens) gebruikgemaakt van
een model met twaalf verdeelmaatstaven met bijbehorende bedragen.
Onderdeel A van deze bijlage geeft informatie over de verdeelmaatstaven:
-
• een beschrijving van de verdeelmaatstaven;
-
• de bron die per gemeente het aantal eenheden per verdeelmaatstaf levert (onder eenheid
wordt de meeteenheid verstaan waarin de verdeelmaatstaf wordt uitgedrukt, zoals percentage,
aandeel, e.d.);
-
• het peiljaar waarop dit aantal betrekking heeft.
Onderdeel B geeft aan hoe het beleidsmatig indammen van herverdeeleffecten plaatsvindt.
In onderdeel C worden de bedragen per verdeelmaatstaf vermeld.
Onderdeel D beschrijft de correctiefactor C als opgenomen in artikel 6 van dit besluit.
Berekeningswijze objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringskosten
[Regeling vervallen per 01-01-2007]
Het bedrag aan objectief vastgestelde uitkeringskosten van een gemeente ten behoeve
van personen jonger dan 65 jaar wordt verkregen door eerst de kosten per huishouden
van de gemeentelijke bevolking (waarvan de referentiepersoon een leeftijd heeft van 15 tot en met 64 jaar) te bepalen en daarna deze kosten te
vermenigvuldigen met het aantal huishoudens van de gemeente van 15 tot en met 64 jaar.
De kosten per huishouden worden berekend door het aantal eenheden per verdeelmaatstaf
voor die gemeente te vermenigvuldigen met het bedrag per eenheid. Als bijvoorbeeld
de bevolking van gemeente X van 15 tot en met 64 jaar voor 28,2 procent bestaat uit
huishoudens met een laag inkomen, dan wordt dit getal (28,2: het aantal van de eenheid)
vermenigvuldigd met het in de tabel van onderdeel B bij deze verdeelmaatstaf genoemde
bedrag van 26,222 euro’s. Zo wordt voor elke verdeelmaatstaf het voor gemeente X geldend
aantal eenheden vermenigvuldigd met het bijbehorende bedrag per eenheid. De optelling
van al deze bedragen geeft, met de toevoeging van een basisbedrag, de objectief vastgestelde
uitkeringskosten per huishouden (van 15 tot en met 64 jaar) van gemeente X.
Het basisbedrag is het bedrag dat voor iedere gemeente met meer dan 40.000 inwoners
dezelfde waarde heeft. Deze waarde is op dezelfde wijze berekend als de bedragen per
eenheid van de verdeelmaatstaven.
A. Verdeelmaatstaven
[Regeling vervallen per 01-01-2007]
Het schema geeft de verdeelmaatstaven weer en de factoren op basis waarvan de eenheden
van die verdeelmaatstaven worden vastgesteld. Zo staat bijvoorbeeld niet alleen de
verdeelmaatstaf «lage inkomens» vermeld, maar ook «huishoudens van 15–64 jaar met
inkomen» om het aantal in de bij deze verdeelmaatstaf behorende eenheid, «het percentage
van huishoudens van 15-64 jaar met inkomen» te kunnen uitdrukken.
Tabel 1. Gegevensdefinities Verdeelmodel voor de 40.000+ gemeenten
Verdeelmaatstaf
|
Peiljaar
|
Peildatum
|
Bron
|
Sociale en demografische structuur
|
|
|
|
1. Lage inkomens 15-64 jaar (in % van de huishoudens van 15-64 jaar met inkomen)
|
1999–2001
|
–
|
CBS
|
2. Eénouderhuishoudens van 15-44 jaar (in % van huishoudens van 15-64 jaar)
|
2003
|
1 januari
|
CBS
|
3. Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen: WAO, WAJONG en WAZ (in % van inwoners van 15-64
jaar)
|
2003
|
31 december
|
CBS
|
4. Totaal allochtonen van 15-64 jaar (in % van alle inwoners van 15-64 jaar)
|
2004
|
1 januari
|
CBS
|
5. Laagopgeleiden 15-64 jaar (in % van inwoners van 15-64 jaar)
|
2000–2002
|
-
|
CBS
|
|
|
|
|
Centrumfunctie en stedelijkheid
|
|
|
|
6. Regionaal klantensurplus (regionaal klantenpotentieel minus aantal inwoners, x
1.000)
|
2003
|
1 januari
|
CBS
|
7. Omgevingsadressendichtheid x woningvoorraad (x 1 mln.)
|
2003
|
1 januari
|
CBS
|
|
|
|
|
Conjunctuur en economische structuur
|
|
|
|
8. Werkzame beroepsbevolking (in % van totale beroepsbevolking)
|
2000–2002
|
–
|
CBS
|
9. Banen handel, horeca en schoonmaak (in % totaal aantal banen COROP-regio)
|
2001
|
31 december
|
CBS
|
10. Procentuele banengroei in COROP-regio
|
2000–2002
|
–
|
CBS
|
11. Aantal banen in COROP-regio (in % van de beroepsbevolking in COROP-regio)
|
2001
|
31 december
|
CBS
|
|
|
|
|
Overig
|
|
|
|
12. Aandeel langdurig bijstandsontvangers 2001 (in % van huishoudens van 15-64 jaar
|
2001
|
31 december
|
CBS
|
13. Vaste voet per huishouden van 15-64 jaar
|
-
|
–
|
APE
|
|
|
|
|
Overige berekeningsgegevens
|
|
|
|
Totaal aantal inwoners
|
2004
|
1 januari
|
CBS
|
Aantal huishoudens 15-64 jaar
|
2003
|
1 januari
|
CBS
|
Toelichting
[Regeling vervallen per 01-01-2007]
1. Bij de vaststelling van de objectieve gemeentelijke uitkeringskosten, bedoeld in
artikel 8, worden de verdeelmaatstaven gehanteerd die hierboven zijn omschreven.
2. Bij de vaststelling van de objectieve gemeentelijke uitkeringskosten stelt de Minister
zo nodig het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor de gemeente vast. Voorzover
bij een verdeelmaatstaf een bron is vermeld, kan de Minister het aantal eenheden ontlenen
aan een opgave van het vermelde orgaan of de vermelde instantie.
3. De vaststelling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor een gemeente geschiedt
naar de toestand op 1 januari 2004, tenzij een andere peildatum bij een verdeelmaatstaf
is vermeld. In dat geval geschiedt de vaststelling naar de toestand op deze datum.
4. Indien op grond van punt 3 een peildatum moet worden gehanteerd die ligt vóór de
datum van instelling van de gemeente of vóór de datum waarop de grenzen van de gemeente
zijn gewijzigd, stelt de Minister het aantal eenheden vast op basis van een redelijke
schatting van de toestand zoals die op de peildatum zou zijn geweest als de instelling
of de wijziging op die datum reeds was ingegaan. Bij vaststelling van het aantal eenheden
per verdeelmaatstaf gaat de Minister uit van de op het moment van vaststelling door
het parlement goedgekeurde indeling van gemeenten voor 2005.
5. Bij verandering van de gemeentelijke indeling voor 2005 na het moment van vaststelling
stelt de Minister voor de nieuwe gemeenten het aantal eenheden vast op basis van een
redelijke schatting van de toestand zoals die op het moment van vaststelling zou zijn
geweest als de instelling of de wijziging op die datum reeds was ingegaan.
Compartimentering
[Regeling vervallen per 01-01-2007]
Het macrobudget voor personen jonger dan 65 jaar wordt niet in een stap over de gemeenten
verdeeld. Eerst wordt het verdeeld over de drie in artikel 4, eerste lid, genoemde
groepen gemeenten. Hierbij wordt gebruikgemaakt van bovenstaand verdeelmodel voor
gemeenten met meer dan 40.000 inwoners. Voor gemeenten met minder dan 60.000 inwoners
wordt (ook) een ander model gehanteerd. De verdeelmaatstaven en de factoren op basis
waarvan de eenheden van die verdeelmaatstaven worden vastgesteld, staan in tabel 2.
De bedragen per eenheid zijn weergegeven in tabel 4.
Tabel 2. Gegevensdefinities Verdeelmodel voor de 60.000- gemeenten
Verdeelmaatstaf
|
Peiljaar
|
Peildatum
|
Bron
|
Sociale en demografische structuur
|
|
|
|
1. Lage inkomens 15-64 jaar (in % van de huishoudens van 15-64 jaar met inkomen)
|
1999–2001
|
–
|
CBS
|
2. Eénouderhuishoudens van 15-44 jaar (in % van huishoudens van 15-64 jaar)
|
2003
|
1 januari
|
CBS
|
3. Huurwoningen (in % van alle woningen)
|
2003
|
1 januari
|
VROM
|
4. Regionaal klantensurplus (regionaal klantenpotentieel minus aantal inwoners, x
1.000)
|
2003
|
1 januari
|
CBS
|
5. Omgevingsadressendichtheid x woningvoorraad (x 1 mln.)
|
2003
|
1 januari
|
CBS
|
6. Werkloosheidsuitkeringen aan het eind van het kalenderjaar (in % van inwoners 15-64
jaar)
|
2001–2003
|
–
|
CBS
|
7. Werkzame beroepsbevolking COROP (in % van totale beroepsbevolking COROP)
|
2001–2003
|
–
|
CBS
|
8. Banen handel, horeca, schoonmaak, landbouw & visserij (in % totaal aantal banen
COROP-regio)
|
2001
|
31 december
|
CBS
|
9. Procentuele banengroei in COROP-regio
|
2000–2002
|
-
|
CBS
|
10. Aantal banen in COROP-regio (in % van de beroepsbevolking in COROP-regio)
|
2001
|
31 december
|
CBS
|
11. Aandeel langdurig bijstandsontvangers 2001 (in % van huishoudens van 15-64 jaar)
|
2001
|
31 december
|
CBS
|
12. Vaste voet per huishouden van 15-64 jaar
|
–
|
–
|
APE
|
|
|
|
|
Bij de compartimentering van het macrobudget wordt voor elke gemeente een objectief
budget vastgesteld. Voor de gemeenten met meer dan 60.000 inwoners gebeurt dit met
het in tabel 1 weergegeven verdeelmodel voor de 40.000+ gemeenten. Voor gemeenten
met minder dan 40.000 inwoners wordt het model voor de 60.000- gemeenten uit tabel
2 gebruikt. Voor de gemeenten met een inwonertal tussen 40.000 en 60.000 inwoners
wordt een gewogen combinatie van beide modellen toegepast, waarbij de gewichten afhangen
van het inwonertal van de gemeente.
De op bovenstaande wijze berekende objectieve budgetten worden voor alle gemeenten
binnen een grootteklasse opgeteld. De verhouding tussen de opgetelde budgetten per
gemeentegrootteklasse bepaalt de verdeling van het macrobudget over de groepen gemeenten.
B. Beleidsmatig indammen herverdeeleffecten
[Regeling vervallen per 01-01-2007]
In 2004 is de ex-ante inperking van de herverdeeleffecten in verband met de invoering
van de 100%-budgetteringssystematiek en de onvolkomenheden in het objectief verdeelmodel
op 10% bepaald. Met het oog op het afbouwen van het historisch aandeel blijft deze
grenswaarde voor 2005 gehandhaafd.
Dit betekent dat het verschil tussen het historisch aandeel van een gemeente en het
objectieve aandeel (in absolute zin) maximaal 10% van het objectieve aandeel mag bedragen.
Voor gemeenten waar dat verschil groter is, wordt het objectieve budgetaandeel naar
boven of naar beneden bijgesteld zodat wel aan deze randvoorwaarde voldaan wordt.
Deze aanpassing geschiedt met behulp van een algoritme zodat ook na deze rekenslag
nog steeds 100% van het macrobudget wordt verdeeld.
C. Bedragen per eenheid
[Regeling vervallen per 01-01-2007]
De bedragen per eenheid voor het model voor de gemeenten met meer dan 40.000 inwoners
zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Tabel 3. Verdeelmodel voor de bijstand in de 40.000+ gemeenten
Verdeelmaatstaf
|
Verdeelmodel 2005
Gewicht (euro's)a
|
Lage inkomens 15-64 jaar
|
26,222
|
Eenouderhuishoudens 15-44 jaar
|
68,407
|
Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen
|
-17,200
|
Totaal allochtonen 15-64 jaar
|
3,191
|
Laagopgeleiden 15-64 jaar
|
2,013
|
Regionaal klantensurplus
|
0,689
|
Omgevingsadressendichtheid x woningen
|
-0,243
|
Werkzame beroepsbevolking
|
-28,283
|
Banen handel, horeca, schoonmaak, landbouw en visserij (op COROP-niveau)
|
-11,461
|
Banengroei in COROP-regio
|
-31,675
|
Banen in procenten van de beroepsbevolking in COROP-regio
|
-1,283
|
Aandeel langdurig bijstandsontvangers 2001
|
39,632
|
Vaste voet per huishouden van 15-64 jaar
|
2831,629
|
|
|
Gewogen R2
|
0,980
|
Ongewogen R2
|
0,956
|
De bedragen per eenheid voor het model voor de gemeenten met minder dan 60.000 inwoners
zijn weergegeven in de navolgende tabel.
Tabel 4. Verdeelmodel voor de bijstand in de 60.000- gemeenten
Verdeelmaatstaf
|
Verdeelmodel 2005
Gewicht (euro's)a
|
Lage inkomens 15-64 jaar
|
9,091
|
Eenouderhuishoudens 15-44 jaar
|
41,277
|
Huurwoningen
|
1,241
|
Regionaal klantensurplus
|
0,815
|
Omgevingsadressendichtheid x woningen
|
2,606
|
Werkloosheidsuitkeringen
|
32,645
|
Werkzame beroepsbevolking (op COROP-niveau)
|
-5,749
|
Banen handel, horeca, schoonmaak, landbouw & visserij (op COROP-niveau)
|
-3,230
|
Banengroei in COROP-regio
|
-6,844
|
Banen in procenten van de beroepsbevolking in COROP-regio
|
-0,957
|
Aandeel langdurig bijstandsontvangers 2001
|
67,836
|
Vaste voet per huishouden van 15-64 jaar
|
574,696
|
|
|
Gewogen R2
|
0,935
|
Ongewogen R2
|
0,893
|
D. Correctiefactor middelgrote gemeenten
[Regeling vervallen per 01-01-2007]
In het geval van gemeenten met meer dan 40.000 en minder dan 60.000 inwoners moet
de uitkering – conform artikel 6 – gecorrigeerd worden met de factor C. Deze correctiefactor
is nodig om aan de randvoorwaarde te voldoen dat de som van de uitkeringen aan de
middelgrote gemeenten gelijk moet zijn aan het totale bedrag dat beschikbaar is voor
de uitkeringen aan deze gemeenten.
De correctiefactor wordt aan de hand van de volgende formule berekend: