Bijlage 2. behorende bij artikel 8 van het Besluit WWB
[Regeling vervallen per 01-01-2007]
Objectief verdeelmodel
[Regeling vervallen per 01-01-2007]
Bij de berekening van de uitkeringsbedragen voor personen jonger dan 65 jaar voor
gemeenten met meer dan 30.000 inwoners (artikelen 6 en 7) wordt gebruik gemaakt van objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringskosten.
Deze objectieve gemeentelijke uitkeringskosten worden, op grond van artikel 8, eerste lid, vastgesteld aan de hand van een zogenoemd objectief verdeelmodel. Dit objectief
verdeelmodel is opgenomen in deze bijlage.
De objectieve uitkeringskosten van gemeenten met meer dan 30.000 inwoners worden vastgesteld
met behulp van veertien verdeelmaatstaven met bijbehorende bedragen. Bij de compartimentering
wordt voor de gemeenten met minder dan 60.000 inwoners (tevens) gebruikgemaakt van
een model met elf verdeelmaatstaven met bijbehorende gewichten.
Onderdeel A van deze bijlage geeft informatie over de verdeelmaatstaven:
-
• een beschrijving van de verdeelmaatstaven;
-
• de bron die per gemeente het aantal eenheden per verdeelmaatstaf levert (onder eenheid
wordt de meeteenheid verstaan waarin de verdeelmaatstaf wordt uitgedrukt, zoals percentage,
aandeel, e.d.);
-
• het peiljaar waarop dit aantal betrekking heeft.
Onderdeel B geeft aan hoe het beleidsmatig indammen van herverdeeleffecten plaatsvindt.
In onderdeel C worden de gewichten per verdeelmaatstaf vermeld.
Onderdeel D beschrijft de correctiefactor C als opgenomen in artikel 6 van dit besluit.
Berekeningswijze objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringskosten
[Regeling vervallen per 01-01-2007]
Het bedrag aan objectief vastgestelde uitkeringskosten van een gemeente ten behoeve
van personen jonger dan 65 jaar wordt verkregen door eerst de kosten per huishouden
van de gemeentelijke bevolking (waarvan de referentiepersoon een leeftijd heeft van 15 tot en met 64 jaar) te bepalen en daarna deze kosten te
vermenigvuldigen met het aantal huishoudens van de gemeente van 15 tot en met 64 jaar.
De kosten per huishouden worden berekend door het aantal eenheden per verdeelmaatstaf
voor die gemeente te vermenigvuldigen met het gewicht per eenheid. Als bijvoorbeeld
de bevolking van gemeente X van 15 tot en met 64 jaar voor 28,2 procent bestaat uit
huishoudens met een laag inkomen, dan wordt dit getal (28,2: het aantal van de eenheid)
vermenigvuldigd met het in de tabel van onderdeel B bij deze verdeelmaatstaf genoemde
gewicht van 18,894 euro’s. Zo wordt voor elke verdeelmaatstaf het voor gemeente X
geldend aantal eenheden vermenigvuldigd met het bijbehorende gewicht per eenheid.
De optelling van de resulterende bedragen geeft, met de toevoeging van een basisbedrag,
de objectief vastgestelde uitkeringskosten per huishouden (van 15 tot en met 64 jaar)
van gemeente X.
Het basisbedrag is het bedrag dat voor iedere gemeente met meer dan 30.000 inwoners
dezelfde waarde heeft.
A. Verdeelmaatstaven
[Regeling vervallen per 01-01-2007]
Het schema geeft de verdeelmaatstaven weer en de factoren op basis waarvan de eenheden
van die verdeelmaatstaven worden vastgesteld. Zo staat bijvoorbeeld niet alleen de
verdeelmaatstaf «lage inkomens» vermeld, maar ook «huishoudens van 15–64 jaar met
inkomen» om het aantal in de bij deze verdeelmaatstaf behorende eenheid, «het percentage
van huishoudens van 15–64 jaar met inkomen» te kunnen uitdrukken.
Tabel 1. Gegevensdefinities Verdeelmodel voor de 30.000+ gemeenten
Verdeelmaatstaf
|
Peiljaar
|
Peildatum
|
Bron
|
Sociale en demografische structuur
|
|
|
|
1. Lage inkomens 15–64 jaar (in % van de huishoudens van 15–64 jaar met inkomen)1
|
2000–2002
|
–
|
CBS
|
2. Eénouderhuishoudens van 15–44 jaar (in % van huishoudens van 15–64 jaar)
|
2004
|
1 januari
|
CBS
|
3. Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen: WAO, WAJONG en WAZ (in % van inwoners van 15–64
jaar)
|
2004
|
31 december
|
CBS
|
4. Totaal allochtonen van 15–64 jaar (in % van alle inwoners van 15–64 jaar)
|
2005
|
1 januari
|
CBS
|
5. Laagopgeleiden 15–64 jaar (in % van inwoners van 15–64 jaar)2
|
2001–2003
|
–
|
CBS
|
|
|
|
|
Centrumfunctie en stedelijkheid
|
|
|
|
6. Huurwoningen (in % van het totaal aantal woningen)
|
2004
|
1 januari
|
VROM
|
7. Relatief regionaal klantenpotentieel (regionaal klantenpotentieel in % van het
aantal inwoners)
|
2004
|
1 januari
|
CBS
|
8. Inwoners stedelijk gebied (aantal inwoners in gebied met meer dan 1000 omgevingsadressen
per vierkante kilometer, in % van het aantal inwoners)
|
2004
|
1 januari
|
CBS
|
|
|
|
|
Conjunctuur en economische structuur
|
|
|
|
9. Werkzame beroepsbevolking (in % van totale beroepsbevolking)2
|
2002–2004
|
–
|
CBS
|
10. Banen handel en horeca in COROP-regio (in % totaal aantal banen COROP-regio)
|
2003
|
31 december
|
CBS
|
11. Procentuele banengroei in COROP-regio2
|
2001–2003
|
–
|
CBS
|
12. Aantal banen in COROP-regio in % van de beroepsbevolking in COROP-regio
|
2003
|
31 december
|
CBS
|
13. Netto arbeidsparticipatie vrouwen in COROP-regio
|
2004
|
–
|
CBS
|
|
|
|
|
Overig
|
|
|
|
14. Vaste voet per huishouden van 15–64 jaar3
|
–
|
–
|
APE
|
|
|
|
|
Overige berekeningsgegevens
|
|
|
|
Totaal aantal inwoners
|
2005
|
1 januari
|
CBS
|
Aantal huishoudens 15–64 jaar
|
2004
|
1 januari
|
CBS
|
1 Ongewogen driejaarsgemiddelde van het percentage lage inkomens.
2 Driejaarsgemiddelde.
3 Zie bijlage 2a bij de brief van 9 mei 2005 over de verdeelmodellen WWB, Kamerstukken
II 2004/05, 28 870, nr. 134.
Vaststelling aantal eenheden per verdeelmaatstaf
[Regeling vervallen per 01-01-2007]
1. Bij de vaststelling van de objectieve gemeentelijke uitkeringskosten, bedoeld in
artikel 8, worden de verdeelmaatstaven gehanteerd die hierboven zijn omschreven.
2. Bij de vaststelling van de objectieve gemeentelijke uitkeringskosten wordt het
aantal eenheden per verdeelmaatstaf ontleend aan de opgave van het als bron vermelde
orgaan of de vermelde instantie.
3. De vaststelling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor een gemeente geschiedt
naar de toestand op 1 januari 2005, tenzij een andere peildatum bij een verdeelmaatstaf
is vermeld. In dat geval geschiedt de vaststelling naar de toestand op deze datum.
4. Indien op grond van punt 3 een peildatum moet worden gehanteerd die ligt vóór de
datum van instelling van de gemeente of vóór de datum waarop de grenzen van de gemeente
zijn gewijzigd, stelt de Minister het aantal eenheden vast op basis van een redelijke
schatting van de toestand zoals die op de peildatum zou zijn geweest als de instelling
of de wijziging op die datum reeds was ingegaan. Bij vaststelling van het aantal eenheden
per verdeelmaatstaf gaat de Minister uit van de op het moment van vaststelling door
het parlement goedgekeurde indeling van gemeenten voor 2006.
5. Bij verandering van de gemeentelijke indeling voor 2006 na het moment van vaststelling
stelt de Minister voor de nieuwe gemeenten het aantal eenheden vast op basis van een
redelijke schatting van de toestand zoals die op het moment van vaststelling zou zijn
geweest als de instelling of de wijziging op die datum reeds was ingegaan.
Compartimentering
[Regeling vervallen per 01-01-2007]
Het macrobudget voor personen jonger dan 65 jaar wordt niet in een stap over de gemeenten
verdeeld. Eerst wordt het verdeeld over de drie in artikel 4, eerste lid, genoemde groepen gemeenten. Hierbij wordt gebruikgemaakt van bovenstaand verdeelmodel
voor gemeenten met meer dan 30.000 inwoners. Voor gemeenten met minder dan 60.000
inwoners wordt (ook) een ander model gehanteerd. De verdeelmaatstaven en de factoren
op basis waarvan de eenheden van die verdeelmaatstaven worden vastgesteld, staan in
tabel 2. De gewichten per eenheid zijn weergegeven in tabel 4.
Tabel 2. Gegevensdefinities Verdeelmodel voor de gemeenten met minder dan 60.000 inwoners
Verdeelmaatstaf
|
Peiljaar
|
Peildatum
|
Bron
|
1. Lage inkomens 15–64 jaar (in % van de huishoudens van 15–64 jaar met inkomen)1
|
2000–2002
|
–
|
CBS
|
2. Eénouderhuishoudens van 15–44 jaar (in % van huishoudens van 15–64 jaar)
|
2004
|
1 januari
|
CBS
|
3. Totaal allochtonen 15–64 jaar (in % van inwoners van 15–64 jaar)
|
2005
|
1 januari
|
CBS
|
4. Huurwoningen (in % van alle woningen)
|
2004
|
1 januari
|
VROM
|
5. Relatief regionaal klantenpotentieel (regionaal klantenpotentieel in % van totaal
aantal inwoners)
|
2004
|
1 januari
|
CBS
|
6. Werkloosheidsuitkeringen aan het begin van het eerste kwartaal (in % van inwoners
15–64 jaar)2
|
2002–2004
|
–
|
CBS
|
7. Werkzame beroepsbevolking COROP (in % van totale beroepsbevolking COROP)3
|
2002–2004
|
–
|
CBS
|
8. Banen handel, horeca, landbouw & visserij (in % totaal aantal banen COROP-regio)
|
2003
|
31 december
|
CBS
|
9. Procentuele banengroei in COROP-regio3
|
2001–2003
|
–
|
CBS
|
10. Aantal banen in COROP-regio (in % van de beroepsbevolking in COROP-regio)
|
2003
|
31 december
|
CBS
|
11. Vaste voet per huishouden van 15–64 jaar
|
–
|
–
|
APE
|
|
|
|
|
Overige berekeningsgegevens
|
|
|
|
Totaal aantal inwoners
|
2005
|
1 januari
|
CBS
|
Aantal huishoudens 15–64 jaar
|
2004
|
1 januari
|
CBS
|
1 Ongewogen driejaarsgemiddelde van het percentage lage inkomens.
2 Ongewogen driejaarsgemiddelde van het percentage lage inkomens. Quotiënt van het
driejaarsgemiddelde van het aantal WW-uitkeringen aan het begin van het eerste kwartaal
en het driejaarsgemiddelde van het aantal inwoners van 15–65 jaar.
3 Driejaarsgemiddelde.
Bij de compartimentering van het macrobudget wordt voor elke gemeente een objectief
budget vastgesteld. Voor de gemeenten met meer dan 60.000 inwoners gebeurt dit met
het in tabel 1 weergegeven verdeelmodel voor de 30.000+ gemeenten. Voor gemeenten
met minder dan 30.000 inwoners wordt het model voor de 60.000-gemeenten uit tabel
2 gebruikt. Voor de gemeenten met een inwonertal tussen 30.000 en 60.000 inwoners
wordt een gewogen combinatie van beide modellen toegepast, waarbij de gewichten afhangen
van het inwonertal van de gemeente.
De op bovenstaande wijze berekende objectieve budgetten worden voor alle gemeenten
binnen een grootteklasse opgeteld. De verhouding tussen de opgetelde budgetten per
gemeentegrootteklasse bepaalt de verdeling van het macrobudget over de groepen gemeenten.
B. Beleidsmatig indammen herverdeeleffecten
[Regeling vervallen per 01-01-2007]
In 2004 en 2005 is de ex ante inperking van de herverdeeleffecten op 10% bepaald.
Met het oog op de overstap naar volledig objectieve budgettering (voor de gemeenten
met meer dan 60.000 inwoners) is deze grenswaarde voor 2006 verlaagd naar maximaal
7,5%, namelijk:
-
• Voor gemeenten met een herverdeeleffect groter dan 10% is de grenswaarde 7,5%.
-
• Voor gemeenten met een herverdeeleffect tussen 5% en 10% is de grenswaarde gelijk
aan 5% plus de helft van het verschil tussen het herverdeeleffect en 5%.
-
• Voor gemeenten met een herverdeeleffect kleiner dan 5% is de grenswaarde 5%.
Dit betekent dat het verschil tussen het historische aandeel en het objectieve aandeel
van een gemeente in het budget van het compartiment waar de gemeente toe behoort (in
absolute zin) niet groter mag zijn dan de grenswaarde maal het objectieve aandeel.
Voor gemeenten waar dat verschil groter is, wordt het objectieve budgetaandeel naar
boven of naar beneden bijgesteld zodat wel aan deze randvoorwaarde voldaan wordt.
Deze aanpassing geschiedt met behulp van een algoritme zodat ook na deze rekenslag
nog steeds 100% van het macrobudget verdeeld wordt.
C. Bedragen per eenheid
[Regeling vervallen per 01-01-2007]
De bedragen per eenheid voor het model voor de gemeenten met meer dan 30.000 inwoners
zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Tabel 3. Verdeelmodel voor de bijstand in de 30.000+ gemeenten
Verdeelmaatstaf
|
Verdeelmodel 2006
Gewicht (euro’s)
|
Lage inkomens 15–64 jaar
|
18,894
|
Eenouderhuishoudens 15–44 jaar
|
95,325
|
Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen 15–64 jaar
|
–15,215
|
Totaal allochtonen 15–64 jaar
|
5,526
|
Laagopgeleiden 15–64 jaar
|
1,196
|
Huurwoningen
|
3,959
|
Relatief regionaal klantenpotentieel
|
1,441
|
Inwoners in stedelijk gebied
|
–1,439
|
Werkzame beroepsbevolking
|
–15,350
|
Banen handel en horeca (op COROP-niveau)
|
–20,686
|
Banengroei in COROP-regio
|
–26,670
|
Banen in procenten van de beroepsbevolking in COROP-regio
|
–2,943
|
Netto arbeidsparticipatie vrouwen in COROP-regio
|
–4,840
|
Vaste voet per huishouden van 15–64 jaar
|
2.129,861
|
De bedragen per eenheid voor het model voor de gemeenten met minder dan 60.000 inwoners
zijn weergegeven in de navolgende tabel.
Tabel 4. Verdeelmodel voor de bijstand in de gemeenten met minder dan 60.000 inwoners
Verdeelmaatstaf
|
Verdeelmodel 2006
Gewicht (euro’s)
|
Lage inkomens 15–64 jaar
|
13,017
|
Eenouderhuishoudens 15–44 jaar
|
53,426
|
Totaal allochtonen 15–64 jaar
|
2,891
|
Huurwoningen
|
2,959
|
Relatief regionaal klantenpotentieel
|
1,052
|
Werkloosheidsuitkeringen
|
49,375
|
Werkzame beroepsbevolking (in COROP-regio)
|
–11,666
|
Banen handel, horeca, landbouw & visserij (in COROP-regio)
|
–4,524
|
Banengroei in COROP-regio
|
–10,715
|
Banen in procenten van de beroepsbevolking in COROP-regio
|
–1,470
|
Vaste voet per huishouden van 15–64 jaar
|
1.100,694
|
D. Correctiefactor middelgrote gemeenten
[Regeling vervallen per 01-01-2007]
In het geval van gemeenten met meer dan 30.000 en minder dan 60.000 inwoners moet
de uitkering – conform artikel 6 – gecorrigeerd worden met de factor C. Deze correctiefactor is nodig om aan de randvoorwaarde
te voldoen dat de som van de uitkeringen aan de middelgrote gemeenten gelijk moet
zijn aan het totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkeringen aan deze gemeenten.
De correctiefactor wordt aan de hand van de volgende formule berekend:
waarbij í ε {middelgrote gemeenten}