Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004

Geraadpleegd op 09-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 27-07-2024 en zichtdatum 27-07-2024.
Geldend van 11-06-2021 t/m heden

Besluit van 10 oktober 2003 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 7 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand (Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 september 2003, Directie Bijstand en Gemeentelijk Activeringsbeleid, nr. B&GA/WWB/03/70143;

Gelet op artikel 7 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand;

De Raad van State gehoord (advies van 18 september 2003, nr. W12.03.0369/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 oktober 2003, Directie Werk en Bijstand, nr. W&B/WWB/03/76459;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Begripsomschrijvingen

Artikel 1. Definitiebepalingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. wet: Participatiewet;

  • b. zelfstandige: de belanghebbende van 18 jaar tot aan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep hier te lande en die:

    • 1°. voldoet aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening daarvan;

    • 2°. voldoet aan het urencriterium, bedoeld in artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en

    • 3°. alleen of samen met degenen met wie hij het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf of zelfstandig beroep heeft en de financiële risico's daarvan draagt;

  • c. levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep: het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan;

  • d. boekjaar: de periode van 12 maanden waarover de administratie van de zelfstandige wordt gevoerd;

  • e. netto inkomen: het over het boekjaar verworven inkomen, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.4 van de wet, met toepassing van artikel 6, tweede lid;

  • f. bruto inkomen: het over het boekjaar verworven inkomen, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.4 van de wet, zonder toepassing van artikel 31, derde lid, van de wet en artikel 6, tweede lid;

  • g. jaarnorm: de tot een bedrag per boekjaar omgerekende som van de bijstandsnorm, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 en 3.3 van de wet, verhoogd met de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet en de verleende bijzondere bijstand;

  • h. totaal vermogen: het vermogen, bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a, van de wet, zonder aftrek van de aanwezige schulden en zonder de in artikel 34, tweede lid, onderdelen a en e, van de wet, bedoelde bezittingen in aanmerking te nemen;

  • i. eigen vermogen: het verschil tussen het totaal vermogen en de aanwezige schulden;

  • j. bank: bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

  • k. ondernemer in de binnenvaart: de zelfstandige die arbeid verricht door:

    • 1°. het vervoeren of opslaan van goederen met behulp van een schip dat bestemd is of gebruikt wordt voor het vervoer van goederen op de Nederlandse binnenwateren, stromen en riviermonden, alsmede op de Dollard, de Waddenzee en het IJsselmeer;

    • 2°. het slepen of duwen van de in onder 1 bedoelde schepen met een boot die blijkens zijn bouw daarvoor is bestemd en niet tevens is ingericht voor het vervoer van goederen.

Hoofdstuk II. Algemene bepalingen

§ 1. Algemeen

Artikel 2. Kring van rechthebbenden

  • 1 Algemene bijstand kan worden verleend aan:

    • a. de zelfstandige die gedurende een redelijke termijn als zodanig werkzaam is geweest en wiens bedrijf of zelfstandig beroep levensvatbaar is;

    • b. de persoon of de echtgenoot van de persoon die uit hoofde van werkloosheid een uitkering ontvangt en die een bedrijf of zelfstandig beroep begint dat levensvatbaar is;

    • c. de zelfstandige van 55 jaar en ouder wiens bedrijf of zelfstandig beroep niet levensvatbaar is en die het bedrijf of zelfstandig beroep gedurende een aaneengesloten periode van 10 jaar onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag heeft uitgeoefend en hieruit een inkomen geniet dat duurzaam ontoereikend is om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien;

    • d. de zelfstandige wiens bedrijf of zelfstandig beroep niet levensvatbaar is en die zich verplicht de activiteiten in het bedrijf of zelfstandig beroep zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 12 maanden, te beëindigen;

    • e. de zelfstandige die om gezondheidsredenen niet of slechts beperkt in staat is tot het uitoefenen van zijn bedrijf of zelfstandig beroep en die een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen heeft aangevraagd.

  • 2 Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal kan slechts worden verleend aan de zelfstandige, bedoeld in de onderdelen a, b en c van het eerste lid.

  • 3 Bijstandsverlening aan een persoon die algemene bijstand ontvangt, die voornemens is een bedrijf of zelfstandig beroep te beginnen en zich in verband hiermee niet beschikbaar stelt voor arbeid in dienstbetrekking kan gedurende een voorbereidingsperiode van ten hoogste 12 maanden worden voortgezet. In een zodanig geval:

    • a. zijn de artikelen 9, met uitzondering van het eerste lid, onderdeel c, en 10 van de wet niet van toepassing;

    • b. is de belanghebbende verplicht mee te werken aan begeleiding door een door het college aangewezen derde.

Artikel 3. Bedrag om niet

  • 1 Bijstand in de vorm van een bedrag om niet als bedoeld in de artikelen 12, 19, 21 en 22:

    • a. wordt niet verleend indien het eigen vermogen meer bedraagt dan  € 186.498,00;

    • b. wordt, indien het eigen vermogen meer bedraagt dan  € 44.378,00, doch minder dan € 186.498,00 slechts verleend indien dit eigen vermogen niet meer bedraagt dan 30 procent van het totaal vermogen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt aan de zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, bijstand in de vorm van een bedrag om niet als bedoeld in de artikelen 12 en 26 niet verleend, indien het eigen vermogen meer bedraagt dan  € 130.549,00.

Artikel 4a. Forfaitair bedrag

De bijstand die wordt verleend in de vorm van een bedrag om niet met toepassing van artikel 12 wordt verhoogd met een forfaitair bedrag dat overeenkomt met de loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verleent krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingspichtige is.

Dit was artikel 4, maar nu 4a.

§ 2. Inkomen

Artikel 5. Boekjaar

De algemene bijstand wordt per boekjaar vastgesteld.

Dit artikel stond eerst in H II, par. 1, maar is verplaatst naar H II, par. 2.

Artikel 5a. Nieuw!

Nieuw artikel, eerst nog in par. 1, maar nu in 2.

Inhoud gewijzigd op 11 mei.

Artikel 6. Het inkomen

  • 1 In afwijking van artikel 32, eerste lid, onderdeel b, van de wet wordt bij de bijstandsverlening aan een zelfstandige rekening gehouden met het inkomen over een boekjaar. Een teruggave van inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen wordt bij een zelfstandige niet als inkomen aangemerkt.

  • 2 Bij de bijstandsverlening aan een zelfstandige worden de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen over inkomen waarover geen loonbelasting is geheven gesteld op 20 procent [Red: per 1 januari 2015: 20 procent] van dat inkomen.

§ 3. Vermogen

Artikel 7. Het vermogen

Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen het voor de uitoefening van het bedrijf of zelfstandig beroep noodzakelijke vermogen, waaronder mede begrepen het vermogen gebonden in de door de zelfstandige of zijn gezin in eigendom bewoonde woning met bijbehorend erf.

Artikel 8. Vermogensvaststelling

  • 1 De voor de uitoefening van het bedrijf of zelfstandig beroep noodzakelijke bezittingen en de aanwezige schulden van de zelfstandige worden gewaardeerd op basis van de waarde in het economisch verkeer.

  • 2 In afwijking van het eerste lid worden de volgende vermogensbestanddelen als volgt gewaardeerd:

    • a. onderhanden werken, halffabrikaten, eindproducten en te velde staande gewassen worden gewaardeerd op basis van de gemaakte kosten, arbeidskosten daaronder begrepen;

    • b. handelsvoorraden en grondstoffen worden gewaardeerd op basis van de aanschaffingswaarde, voor zover nodig gecorrigeerd met een aftrek wegens incourantheid;

    • c. immateriële activa, zoals goodwill en melkquotum worden gewaardeerd op basis van de aankoopprijs, waarbij rekening wordt gehouden met de afschrijving;

    • d. levensverzekeringen, die zijn aangegaan voor de financiering van onroerende zaken, worden opgenomen tegen de contante waarde;

    • e. aandelen in coöperaties en inkoopverenigingen alsmede andere vormen van ledenkapitaal worden gewaardeerd op basis van de fiscale boekwaarde;

    • f. land en tuinbouwgrond wordt gewaardeerd op de waarde in verpachte staat.

  • 3 In afwijking van het tweede lid, onderdeel a, kunnen de meerjarige te velde staande gewassen of de plantopstanden in een bepaalde bedrijfstak worden gewaardeerd op de waarde in het economisch verkeer op het moment dat er in deze bedrijfstak sprake is van een crisissituatie; van een crisissituatie is sprake in het geval dat er in meer dan twee opeenvolgende jaren lage opbrengstprijzen zijn verkregen al dan niet in combinatie met lage fysieke opbrengsten als gevolg van slechte weersomstandigheden.

  • 4 Onder schulden wordt mede verstaan:

    • a. uit de jaarrekening blijkende schulden wegens niet uitbetaald loon aan kinderen;

    • b. reserveringen in verband met belastingclaims, die voortvloeien uit de vaststelling van de waarde van de bezittingen, bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 5 Het college laat, indien daartoe aanleiding bestaat, de onroerende zaken taxeren door een taxateur.

  • 6 Het college laat de waarde van de bezittingen opnieuw vaststellen indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.

§ 4. Algemene bijstand

Artikel 9. Het vermogen tezamen met anderen (verplaatst van par. 3 naar par. 4)

Bij de verlening van bijstand aan een zelfstandige die het bedrijf of zelfstandig beroep tezamen met een of meer anderen uitoefent, wordt onder vermogen mede verstaan het vermogen van die anderen.

Artikel 10a. Vormen van bijstand (vernummerd)

Algemene bijstand kan naar de regels van dit besluit worden verleend in de vorm van een renteloze geldlening, die al dan niet geheel of gedeeltelijk kan worden omgezet in een bedrag om niet of in de vorm van een bedrag om niet.

Artikel 11. Uitbetaling van lening

  • 1 Algemene bijstand heeft voorlopig de vorm van een renteloze geldlening die in maandelijkse termijnen wordt uitbetaald.

  • 2 Zodra het inkomen bekend is over het boekjaar waarin de in het eerste lid bedoelde bijstand is verleend, wordt de hoogte van deze bijstand definitief vastgesteld en vindt, voor zover het vermogen van de zelfstandige de van toepassing zijnde grens van artikel 3 niet te boven gaat, tot die hoogte omzetting plaats in een bedrag om niet.

Artikel 12. Definitieve vaststelling netto inkomen

  • 1 Het college neemt een nadere beslissing met betrekking tot de verleende bijstand, bedoeld in artikel 11, eerste lid, nadat het college het netto inkomen uit bedrijf of zelfstandig beroep definitief heeft vastgesteld.

  • 2 Indien de verleende bijstand, vermeerderd met het in het desbetreffende boekjaar behaalde netto inkomen:

    • a. minder is dan de jaarnorm, wordt ambtshalve voor het verschil bijstand verleend, met dien verstande dat de in totaal te verlenen bijstand niet meer bedraagt dan de jaarnorm berekend naar evenredigheid over de periode waarin over het desbetreffende boekjaar bijstand is verleend, waarbij de als geldlening verstrekte bijstand wordt omgezet in een bedrag om niet;

    • b. gelijk is aan de jaarnorm, wordt de als geldlening verstrekte bijstand omgezet in een bedrag om niet;

    • c. meer is dan de jaarnorm, wordt de bijstand ter grootte van het verschil teruggevorderd en wordt de rest van de als geldlening verstrekte bijstand omgezet in een bedrag om niet.

Hoofdstuk III. Nadere bepalingen voor groepen zelfstandigen

§ 1. Gevestigde zelfstandigen

Artikel 18. Duur algemene bijstand gevestigde zelfstandigen

Aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, wordt gedurende ten hoogste 12 maanden algemene bijstand verleend. Verlenging van deze termijn met ten hoogste 24 maanden is mogelijk indien de oorzaak van de behoefte aan bijstand is gelegen in externe omstandigheden van tijdelijke aard.

Artikel 19. Verlening van bedrag om niet

In afwijking van artikel 11 wordt aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, algemene bijstand verleend als een bedrag om niet indien:

  • a. de uitkeringsduur ten hoogste zes maanden is;

  • b. de inkomensvorming in het betreffende bedrijf of zelfstandig beroep regelmatig over het jaar verloopt en het inkomen duurzaam lager is dan de som van de bijstandsnorm, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 en 3.3, van de wet, en de verleende bijzondere bijstand; en

  • c. het vermogen van de zelfstandige, het bedrag, bedoeld in artikel 3, eerste lid, niet te boven gaat.

Artikel 20. Bedrijfskapitaal gevestigde zelfstandige

  • 1 Aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, kan ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening of borgtocht worden verleend tot een bedrag van ten hoogste  € 193.784,00. Dit bedrag geldt per bedrijf of zelfstandig beroep.

  • 2 Indien aan een zelfstandige, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, bijstand wordt verleend zowel ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal als ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan wordt de bijstand verleend met toepassing van het eerste lid.

Artikel 21. Omzetting in bedrag om niet bij geldlening en borgtocht

  • 1 De op grond van de artikelen 15 en 20 verleende bijstand wordt ambtshalve geheel of gedeeltelijk omgezet in een bedrag om niet, indien het netto inkomen in het boekjaar van de aanvraag dan wel in het daaraan voorafgaande jaar lager is dan de jaarnorm. Het bedrag om niet bedraagt het verschil tussen de jaarnorm en het netto inkomen doch ten hoogste het verschil tussen het eigen vermogen en de toepasselijke vermogensgrens bedoeld in artikel 3, eerste lid. De zelfstandige bepaalt het boekjaar waarover de bijstand wordt omgezet in een bedrag om niet.

  • 2 De op grond van de artikelen 15 en 20 verschuldigde rente wordt ambtshalve kwijtgescholden en reeds betaalde rente terugbetaald, indien het netto inkomen in een of beide boekjaren volgend op het boekjaar van de aanvraag, lager is dan de jaarnorm. Het bedrag is ten hoogste de voor dat boekjaar geldende renteverplichting op grond van artikel 15, doch niet meer dan het verschil tussen de jaarnorm en het netto inkomen in het boekjaar.

  • 3 Indien de bijstand is verleend in de vorm van borgtocht op grond van de artikelen 16 en 20, zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing op de door de bank verstrekte lening. De aldus berekende bedragen worden verstrekt als een bedrag om niet. Aan deze bijstand wordt de voorwaarde verbonden dat het wordt aangewend ter aflossing of tot rentebetaling op de door de bank verstrekte lening.

  • 4 Het bedrag van de op grond van het eerste lid in een bedrag om niet omgezette bijstand, of het bedrag van de op grond van het tweede lid kwijtgescholden of terugbetaalde rente dan wel het op grond van het derde lid berekende bedrag om niet, kan tezamen met de over hetzelfde boekjaar verleende bijstand ingevolge hoofdstuk II, paragraaf 4, niet meer bedragen dan de jaarnorm.

§ 2. Beginnende zelfstandigen

Artikel 22. Per 17-11 nieuw

Per 17-11-2020 nieuw ingevoegd, maar nu in een andere paragraaf. (par. 2 i.p.v. par. 1).

Artikel 23. Duur algemene bijstand beginnende zelfstandige

  • 1 Aan de persoon, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, wordt na de beëindiging van de uitkering uit hoofde van werkloosheid gedurende ten hoogste 36 maanden algemene bijstand verleend. Verlenging van deze termijn is mogelijk indien de zelfstandige om redenen van medische of sociale aard niet volledig beschikbaar is voor de uitoefening van het bedrijf of zelfstandig beroep.

  • 2 Toekenning van algemene bijstand als bedoeld in het eerste lid wordt beëindigd zodra het bedrijf of zelfstandig beroep niet meer levensvatbaar is.

  • 3 Het college onderzoekt of het bedrijf of zelfstandig beroep nog levensvatbaar is:

    • a. 6 maanden na aanvang van de bijstandsverlening, bedoeld in het eerste lid, en daarna na een periode van respectievelijk 6 en 12 maanden;

    • b. bij verlenging van de toekenning van algemene bijstand om redenen van medische of sociale aard als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, en vervolgens telkens na een periode van 12 maanden.

Artikel 24. Bedrijfskapitaal beginnende zelfstandige

Aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, kan ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal uitsluitend bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening of borgtocht worden verleend tot een bedrag van ten hoogste  € 35.677,00. Dit bedrag geldt per bedrijf of zelfstandig beroep.

§ 3. Oudere zelfstandigen

Artikel 25. Duur algemene bijstand en inkomenseis oudere zelfstandige

Aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, wordt algemene bijstand verleend voor de duur dat hij uit het bedrijf of zelfstandig beroep naar verwachting een bruto inkomen zal behalen dat gemiddeld minstens  € 7.696,00 per boekjaar bedraagt.

Artikel 26. Bedrijfskapitaal oudere zelfstandige

Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal wordt aan de zelfstandige, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, slechts verleend tot ten hoogste € 9.689,00. Deze bijstand wordt verstrekt in de vorm van een bedrag om niet of, voor zover het eigen vermogen meer bedraagt dan het bedrag, genoemd in artikel 3, tweede lid, in de vorm van een renteloze lening. Artikel 13 is van overeenkomstige toepassing.

§ 4. Beëindigende zelfstandigen

Artikel 27. Duur algemene bijstand beëindigende zelfstandige

Aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, wordt algemene bijstand verleend gedurende ten hoogste 12 maanden. Verlenging van deze termijn met ten hoogste 12 maanden is op verzoek van de zelfstandige mogelijk voor zover de beëindiging naar het oordeel van het college een langere termijn noodzakelijk maakt.

§ 5. Arbeidsongeschikte zelfstandigen

Artikel 28. Duur algemene bijstand arbeidsongeschikte zelfstandige

Aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, wordt algemene bijstand verleend tot het tijdstip waarop een beslissing ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen is genomen.

§ 6. Voorziening in met voorbereiding van bedrijf of zelfstandig beroep samenhangende kosten

Artikel 29. Voorbereidingskosten

  • 1 Bijstand in de met de voorbereiding samenhangende kosten, bedoeld in artikel 2, derde lid, kan worden verleend aan een persoon als bedoeld in artikel 2, derde lid.

  • 2 Deze bijstand heeft voorlopig de vorm van een renteloze geldlening.

  • 3 Indien de belanghebbende in aansluiting op de voorbereidingsperiode:

    • a. geen bedrijf of beroep als zelfstandige begint, dan wordt de geldlening omgezet in een bedrag om niet, tenzij de belanghebbende niet voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 17 van de wet, of een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan;

    • b. een bedrijf of beroep als zelfstandige begint, dan wordt de geldlening omgezet in een rentedragende geldlening.

§ 7. Zelfstandigen die een bedrijf of zelfstandig beroep alleen of samen met anderen uitoefenen in een samenwerkingsverband of in de vorm van een rechtspersoon

Artikel 30. Zelfstandigen in samenwerkingsverband

  • 1 Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal aan de zelfstandige die het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent in de vorm van een maatschap, een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap, een besloten vennootschap of een coöperatieve vereniging met wettelijke aansprakelijkheid, wordt slechts verleend indien hoofdelijke aansprakelijkheid voor de uit de bijstandsverlening voortvloeiende verplichtingen wordt aanvaard door:

    • a. alle vennoten of leden waarmee het bedrijf of zelfstandig beroep wordt uitgeoefend;

    • b. de besloten vennootschap en de coöperatieve vereniging met wettelijke aansprakelijkheid.

  • 2 De eis van aanvaarding van hoofdelijke aansprakelijkheid geldt niet voor de commanditaire vennoot wiens inbreng uitsluitend uit kapitaal bestaat.

  • 3 Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal wordt niet verleend aan de vennoot in een maatschap die daar alleen arbeid inbrengt. Deze vennoot behoeft geen hoofdelijke aansprakelijkheid te aanvaarden voor de aan de andere vennoten verleende bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal.

Artikel 31. Vennoten en leden

Op de bijstandsverlening, bedoeld in artikel 30, is artikel 21 op ieder van de vennoten of leden van overeenkomstige toepassing, mits de zelfstandige is aan te merken als een persoon als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a.

Artikel 32. Vermogensgrenzen bij samenwerkingsverbanden

Indien bijstand wordt verleend aan een zelfstandige die zijn bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent in een samenwerkingsverband of in de vorm van een rechtspersoon, gelden de bedragen van de vermogensgrenzen, bedoeld in artikel 3, voor ieder van de vennoten of leden afzonderlijk.

Artikel 33. Besloten vennootschap of coöperatieve vereniging

Ten aanzien van de zelfstandige die het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent in de vorm van een besloten vennootschap of een coöperatieve vereniging met wettelijke aansprakelijkheid, wordt onder netto inkomen als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, mede verstaan de naar evenredigheid van het aantal zelfstandigen in een boekjaar omgerekende netto winst van deze rechtspersoon verminderd met de hierover verschuldigde vennootschapsbelasting.

§ 8. Zelfstandigen in het buitenland

Artikel 34. Zelfstandigen in het buitenland

De bijstand die met toepassing van artikel 37 wordt verleend heeft voorlopig de vorm van een renteloze geldlening. Het bepaalde bij en krachtens artikel 11, tweede lid, is op deze geldlening van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk IV. De aanvraag

Artikel 35. De aanvraag

  • 1 De aanvraag wordt ingediend bij het college.

  • 2 Indien het een aanvraag betreft om als zelfstandige bijstand te ontvangen stelt het college binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag vast of recht op bijstand bestaat.

  • 3 Het college kan de termijn bedoeld in het tweede lid verlengen met ten hoogste dertien weken, indien het college niet in staat is tijdig een besluit te nemen. Van de verlenging doet het college mededeling aan de zelfstandige, onder vermelding van het tijdstip waarop de termijn voor het nemen van een besluit zal verstrijken.

  • 4 Het college besluit niet tot toekenning van bijstand dan nadat de juistheid en volledigheid van de door de zelfstandige verstrekte gegevens is onderzocht.

  • 5 Als buiten toedoen van de zelfstandige het onderzoek naar de juistheid en de volledigheid van de door hem verstrekte gegevens niet binnen de beslistermijn kan worden voltooid, besluit het college op de aanvraag op voet van de dan bekende gegevens.

Artikel 36. Aanvraag bijstand door ondernemers in de binnenvaart

De bijstand aan een ondernemer in de binnenvaart wordt verleend, indien hij verblijft op het grondgebied van:

  • a. de provincies Groningen, Friesland en Drenthe: door het college van de gemeente Groningen;

  • b. de provincies Overijssel en Flevoland: door het college van de gemeente Zwolle;

  • c. de provincie Gelderland en de gemeenten Bergen, Boxmeer, Cuijk, Gennep, Grave, Lith, Mook en Middelaar en Oss: door het college van de gemeente Nijmegen;

  • d. de provincie Utrecht: door het college van de gemeente Nieuwegein;

  • e. de provincie Noord-Holland: door het college van de gemeente Amsterdam;

  • f. de provincie Zuid-Holland: door het college van de gemeente Rotterdam;

  • g. de provincie Zeeland: door het college van de gemeente Terneuzen;

  • h. de provincie Noord-Brabant, met uitzondering van de gemeenten Asten, Boxmeer, Cranendonck, Cuijk, Deurne, Grave, Helmond, Lith, Mierlo, Oss en Someren: door het college van de gemeente Geertruidenberg;

  • i. de gemeenten Asten, Cranendonck, Deurne, Helmond, Mierlo en Someren en de provincie Limburg, met uitzondering van de gemeenten Bergen, Gennep en Mook en Middelaar: door het college van de gemeente Maasbracht.

Artikel 37. Aanvraag bijstand door zelfstandigen in het buitenland

  • 1 Bij zeer dringende redenen van tijdelijke aard kan aan de zelfstandige, die als ingezetene in de basisregistratie personen is ingeschreven en die zich uit hoofde van zijn bedrijf of beroep tijdelijk in het buitenland bevindt, door Onze Minister bijstand worden verleend volgens door hem te stellen regels.

Hoofdstuk V. Verplichtingen

§ 1. Algemeen

Artikel 38. Bevordering van de zelfstandige bestaansvoorziening en leveren jaarcijfers

  • 1 Het college legt bij de bijstandsverlening verplichtingen op die het college nodig acht voor een doelmatige bedrijfs- of beroepsuitoefening.

  • 2 De zelfstandige aan wie bijstand wordt verleend is verplicht naar behoren een administratie te voeren. De zelfstandige legt deze binnen 6 maanden na afloop van het boekjaar op de volgende wijze over aan het college:

    • a. uit eigener beweging over ieder boekjaar waarover uitkering is verleend als bedoeld in hoofdstuk II, § 4, of aanspraak kan worden gemaakt op bijstand als bedoeld in artikel 21; of

    • b. op verzoek van het college.

  • 3 Ten aanzien van de zelfstandige die zijn bedrijf of zelfstandig beroep gedurende ten minste een half jaar niet of nagenoeg niet uitoefent, zijn de artikelen 9 en 10 van de wet van toepassing.

§ 2. Verplichtingen verbonden aan de bijstand ter voorziening aan de behoefte aan bedrijfskapitaal en maatregelen bij het niet nakomen van deze verplichtingen

Artikel 39. Verplichtingen verbonden aan de geldlening en borgtocht

  • 1 Het college legt in de beschikking waarin de bijstand wordt toegekend in elk geval vast:

    • a. indien de bijstand wordt verstrekt in de vorm van een rentedragende geldlening op grond van de artikelen 20 of 24:

      • 1°. de bestemming van de geldlening;

      • 2°. de verplichtingen tot betaling van rente en aflossing alsmede de betalingstermijnen;

      • 3°. dat het bedrag van de lening, behoudens in de gevallen waarin artikel 21, tweede lid, van toepassing is en met inachtneming van artikel 41, terstond opeisbaar is bij het niet nakomen van de verplichtingen tot betaling van rente en aflossing;

    • b. indien de bijstand wordt verstrekt in de vorm van borgtocht op grond van artikel 16, dat aan de verplichtingen opgenomen in de leningsovereenkomst met de bank dient te worden voldaan.

  • 2 In de beschikking tot toekenning van de bijstand wordt voorts opgenomen dat het bedrag van de lening terstond opeisbaar is:

    • a. indien zij niet overeenkomstig de bestemming is besteed;

    • b. op het moment dat de zelfstandige het bedrijf of zelfstandig beroep overdraagt of beëindigt;

    • c. ingeval van surséance van betaling of faillissement van de zelfstandige, van één van de vennoten of leden waarmee het bedrijf of zelfstandig beroep in een samenwerkingsverband wordt uitgeoefend, of van de rechtspersoon.

  • 3 Het college kan aan het verlenen van bijstand in de vorm van een geldlening verplichtingen verbinden die zijn gericht op meerdere zekerheid voor de nakoming van de aan deze bijstand verbonden rente- en aflossingsverplichtingen.

Artikel 40. Rente- en aflossingsverplichtingen/aanmaning

Indien de zelfstandige ook na een tweede aanmaning niet aan zijn rente- en aflossingsverplichtingen voldoet, wordt het geleende bedrag teruggevorderd.

Artikel 41. Uitstel of verlaging van betaling

  • 1 De zelfstandige die geheel of gedeeltelijk niet in staat is aan de rente- en aflossingsverplichtingen te voldoen, kan een met redenen omkleed verzoek om uitstel of verlaging van betaling bij het college indienen.

  • 2 Uitstel van aflossing en betaling van rente wordt ten hoogste voor een periode van een jaar verleend. Het college kan zonodig deze periode tweemaal met ten hoogste een jaar verlengen. Over de gehele looptijd van de lening kan maximaal gedurende een aaneengesloten of onderbroken periode van drie jaar uitstel worden verleend.

  • 3 Het uitstel heeft bij voorrang betrekking op de aflossing. De vordering wegens uitstel van betaling van rente is niet rentedragend.

  • 4 Indien blijkt dat de zelfstandige duurzaam niet aan de verplichtingen kan voldoen of, indien de periode van drie jaar bedoeld in het tweede lid is verstreken, zijn de lening en de eventuele achterstallige rente terstond opeisbaar en worden deze teruggevorderd.

  • 5 Indien blijkt dat de financiële omstandigheden van de zelfstandige zodanig zijn dat deze geacht kan worden aan de verplichtingen te kunnen voldoen, worden de vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen terstond teruggevorderd. Indien hierbij sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming, is over de achterstallige rente- en aflossingsbedragen de wettelijke rente verschuldigd.

Artikel 42. Schuldregeling

Indien op grond van dit besluit een lening is verstrekt werkt het college mee aan een schuldregeling of aan een akkoord voor zover dit noodzakelijk is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep, of dit bij de beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep tot stand kan komen. Deze medewerking wordt slechts verleend indien:

  • a. het gedeelte van de lening dat door gestelde zekerheden wordt gedekt, buiten het akkoord blijft, en

  • b. alle concurrente schuldeisers evenredige medewerking verlenen.

Artikel 43. Beëindiging bedrijf of zelfstandig beroep

  • 1 Bij beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep wordt de lening, behoudens in het geval artikel 42 toepassing vindt, volledig terugbetaald. Gestelde zekerheden worden volledig uitgewonnen. In afwijking daarvan blijft, op verzoek van de betrokkene en voor zover mogelijk, een lening onder hypothecair verband, verbonden aan de eigen woning met bijbehorend erf, gehandhaafd of wordt deze tot de onbelaste waarde van deze woning gevestigd.

  • 2 Indien na beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep een deel van de lening resteert en deze niet met toepassing van het vorige lid onder hypothecair verband is verleend, wordt het resterende deel van de lening vanaf de beëindiging renteloos. Gedurende de periode van vijf jaar na beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep dient 50 procent van het netto inkomen boven de bijstandsnorm, bedoeld in hoofdstuk 3, paragrafen 3.2 en 3.3, van de wet, besteed te worden voor aflossing van deze lening.

Artikel 43a

  • 1 Bij beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep vangt de aflossing van de geldlening onder verband van hypotheek of verpanding aan op het moment van beëindiging van de bijstandsverlening.

  • 2 De aflossing van de geldlening onder verband van hypotheek of verpanding vindt maandelijks plaats gedurende ten hoogste tien jaar.

  • 3 Het college stelt het maandbedrag van de aflossing vast aan de hand van het inkomen, bedoeld in paragraaf 3.4 van de wet, en de noodzakelijke, voor rekening van de zelfstandige en zijn gezin komende, bijzondere bestaanskosten. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, wijzigt het college het maandbedrag van de aflossing.

  • 4 Bij een inkomen van de zelfstandige en zijn gezin als bedoeld in het derde lid dat niet uitgaat boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm, bedoeld in de paragrafen 3.2 en 3.3 van de wet, wordt geen aflossing gevergd.

  • 5 Indien de zelfstandige en zijn gezin tijdens de aflossingsperiode van tien jaar schuldig nalatig zijn in het voldoen van de vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar en is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd.

Artikel 43b

  • 1 Indien door toepassing van artikel 43a, derde of vierde lid, na afloop van de aflossingsperiode van tien jaar de geldlening nog niet is afgelost, is vanaf dat moment maandelijks rente verschuldigd over het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 2 De rente, bedoeld in het eerste lid, is de wettelijke rente, verminderd met drie procent.

  • 3 Indien de zelfstandige naar het oordeel van het college de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, doch niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 4 Indien de zelfstandige naar het oordeel van het college geen rente kan betalen wordt de verschuldigde rente bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 5 Over een bijgeschreven rentevordering is geen rente verschuldigd.

Artikel 43c

  • 1 Bij verkoop van de woning dan wel bij vererving van de woning na het overlijden van de zelfstandige of, indien het een echtpaar betreft, na het overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, alsmede de op grond van artikel 43b, vierde lid, bijgeschreven rente, terstond afgelost.

  • 2 Indien bij de verkoop van de woning op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening en van de rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden.

Artikel 43d

Aan de zelfstandige of langstlevende echtgenoot, bedoeld in artikel 43c, eerste lid, wordt, telkens na afloop van een kalenderjaar, een opgave verstrekt van de stand van de geldlening en van de rentevorderingen.

Hoofdstuk VI. Terugvordering

Artikel 44. Terugvordering

  • 2 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Artikel 45. Ten onrechte verleende bijstand

  • 1 Het college vordert de bijstand van de zelfstandige terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend als gevolg van:

    • a. het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen, bedoeld in artikel 17 van de wet;

    • b. het niet nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 38, eerste en tweede lid; of

    • c. een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, in het geval het bijstand in de met de voorbereiding samenhangende kosten betreft.

  • 2 Hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald wordt teruggevorderd voor zover de zelfstandige dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen.

  • 3 Terugvordering als bedoeld in het tweede lid vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar voor de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

Artikel 46. Naderhand terugvordering van bijstand

Kosten van bijstand worden van de zelfstandige teruggevorderd voor zover:

  • a. hij naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.4, van de wet, beschikt of kan beschikken;

  • b. bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door hem vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.

Artikel 47. Terugvordering van bijstand in de vorm van een geldlening

Onverminderd de artikelen 40 en 41 worden kosten van bijstand verleend in de vorm van een geldlening van de zelfstandige teruggevorderd, indien hij hieruit voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk nakomt.

Hoofdstuk VII. Financiering

Artikel 48. Vergoeding ten laste gebleven kosten

  • 1 Onze Minister vergoedt, ten laste van 's Rijks kas, 75% van de in een kalenderjaar ten laste van de gemeente gebleven kosten van:

  • 2 In afwijking van het eerste lid, is de vergoeding 100% indien de bijstand is verleend aan ondernemers in de binnenvaart.

  • 3 Onder ten laste van de gemeente gebleven kosten van algemene bijstand aan zelfstandigen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt verstaan de lasten in een kalenderjaar verminderd met de baten in dat jaar in verband met de door de gemeente verleende algemene bijstand aan zelfstandigen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

  • 4 Onder ten laste van de gemeente gebleven kosten van bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt verstaan de lasten in een kalenderjaar verminderd met een bij ministeriële regeling vast te stellen norm voor de baten in dat jaar in verband met de door de gemeente verleende bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

Artikel 48a. Uitkering voor verlening van algemene bijstand aan beginnende zelfstandigen

Onze Minister verstrekt jaarlijks ten laste van ’s Rijks kas aan het college een uitkering als onderdeel van de uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de wet, voor de kosten van algemene bijstand aan zelfstandigen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, en de belanghebbende, bedoeld in artikel 2, derde lid.

Artikel 49. Voorschot op de vergoeding

  • 1 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van voorschotten op de vergoeding, bedoeld in artikel 48.

  • 2 Indien de uitvoering van dit besluit ernstige tekortkomingen vertoont, kan Onze Minister besluiten de voorschotten lager vast te stellen dan uit de op grond van het eerste lid gestelde regels voortvloeit.

Artikel 50. Uitkering ten laste gebleven kosten

  • 1 Voor de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 48, die op grond van het eerste lid van dat artikel niet voor vergoeding in aanmerking komen, verstrekt Onze Minister jaarlijks ten laste van 's Rijks kas aan de gemeente een uitkering, met dien verstande dat geen uitkering wordt verstrekt voor op grond van artikel 52 van de wet verleende algemene bijstand. De uitkering wordt ten minste drie maanden voorafgaande aan het kalenderjaar waarop zij betrekking heeft door Onze Minister vastgesteld.

  • 2 Het bedrag van de uitkering wordt volgens bij ministeriële regeling te stellen regels berekend aan de hand van het voor ieder jaar bij wet vast te stellen totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid. Bij deze ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent het verzamelen van gegevens noodzakelijk voor de berekening van het bedrag van de uitkering.

Artikel 51. Verhoging uitkering

  • 1 Het totale bedrag, bedoeld in artikel 50, tweede lid, kan in het jaar waarop het bedrag betrekking heeft en in het daaropvolgende jaar bij wet worden verhoogd indien de ontwikkeling van de uitkeringslasten daartoe aanleiding geeft.

  • 2 Indien het totale bedrag wordt herzien, wordt het bedrag waarmee de uitkering, bedoeld in artikel 50, eerste lid, wordt verhoogd binnen een periode van vier weken na de herziening door Onze Minister vastgesteld.

  • 3 Indien toepassing is gegeven aan het tweede lid, wordt voor de toepassing van artikel 52 onder het bedrag van de uitkering verstaan: het bedrag van de uitkering inclusief de verhoging, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 52. Uitkeringstekort

  • 1 Indien bij de vaststelling van de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 54, blijkt, dat de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 50, eerste lid, in een kalenderjaar meer bedragen dan 115% van het bedrag van de uitkering, bedoeld in artikel 50, wordt door Onze Minister ten laste van 's Rijks kas aan de gemeente een aanvullende uitkering toegekend.

  • 2 De hoogte van de aanvullende uitkering is gelijk aan het verschil tussen het bedrag van de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 50, eerste lid, en 115% van het bedrag van de uitkering.

Artikel 53. Betaling uitkering, verhoging en aanvullende uitkering

Onze Minister stelt regels inzake de betaling van:

Artikel 54. Vaststelling

  • 2 Indien de verantwoordingsinformatie, bedoeld in het eerste lid, niet binnen achttien maanden na het kalenderjaar waarop het betrekking heeft is ontvangen door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden de ten laste van de gemeente gebleven kosten ambtshalve door Onze Minister vastgesteld.

Artikel 55. Niet in aanmerking te nemen kosten

  • 1 De volgens opgave van het college ten laste gebleven kosten worden bij de vaststelling, bedoeld in artikel 54, eerste lid, buiten aanmerking gelaten indien:

    • a. het bijstand betreft die is verleend in strijd met de bij of krachtens de wet of dit besluit gestelde regels, of die niet of niet volledig overeenkomstig hoofdstuk VI is of wordt teruggevorderd;

    • b. niet is voldaan aan artikel 18, tweede lid, van de wet, voor een bedrag gelijk aan het bedrag waarmee de kosten zouden zijn verlaagd indien het college op een juiste wijze toepassing zou hebben gegeven aan dit artikel.

  • 2 Indien als gevolg van het niet hebben voldaan door het college aan de bij of krachtens de artikelen 17, 43, 44 en 53a, eerste lid, van de wet of artikel 35 gestelde regels, niet kan worden vastgesteld of en voor welk bedrag de ten laste van de gemeenten gebleven kosten buiten aanmerking moeten worden gelaten, wordt volgens door Onze Minister te stellen regels hiervoor een bedrag vastgesteld.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing voorzover naar het oordeel van Onze Minister:

    • a. de tekortkomingen van bijzondere aard of geringe betekenis zijn;

    • b. het college zich voldoende heeft ingespannen om de tekortkomingen op te heffen.

Artikel 56. Vergoeding uitvoeringskosten en kosten van onderzoek

  • 1 Onze Minister vergoedt ten laste van 's Rijks kas:

    • a. aan gemeenten, bedoeld in artikel 36, een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag per besluit op een aanvraag van ondernemers in de binnenvaart om verlening van algemene bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal;

    • b. 90% van de kosten van aan derden opgedragen onderzoek inzake verlening van algemene bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal aan zelfstandigen als bedoeld in artikel 2, voor zover de kosten een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag niet overschrijden.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, is de vergoeding 100%, indien het onderzoek of de begeleiding betrekking heeft op ondernemers in de binnenvaart.

  • 3 Onder onderzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt verstaan, een bedrijfseconomisch of bedrijfstechnisch onderzoek, waaronder begrepen de taxatie van vermogensbestanddelen, afgerond met een schriftelijke rapportage, voorzover dit onderzoek noodzakelijk is voor de uitvoering van dit besluit.

Artikel 57. Voorschot op de vergoeding

  • 1 Onze Minister stelt regels met betrekking tot het verlenen van voorschotten op de vergoeding, bedoeld in artikel 56.

  • 2 Indien de uitvoering van dit besluit door het college ernstige tekortkomingen vertoont, kan Onze Minister besluiten de voorschotten lager vast te stellen dan uit de op grond van het eerste lid gestelde regels voortvloeit.

Artikel 58. Vaststelling

  • 2 Indien de verantwoordingsinformatie, bedoeld in het eerste lid, niet binnen achttien maanden na het kalenderjaar waarop het betrekking heeft is ontvangen door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt de vergoeding ambtshalve door Onze Minister vastgesteld.

Artikel 59. Niet voor vergoeding in aanmerking komende kosten van onderzoek

De kosten, bedoeld in artikel 56, eerste lid, onder b, en tweede lid, worden niet vergoed:

  • a. indien het onderzoek is opgedragen aan een deskundige derde die onder verantwoordelijkheid van het college werkzaam is;

  • b. voorzover zij hoger zijn dan de door Onze Minister vast te stellen maximaal voor vergoeding in aanmerking komende kosten voor onderzoek.

Hoofdstuk VIII. Slotbepalingen

Artikel 60. Indexering bedragen en herziening percentages

  • 1 De bedragen, genoemd in de artikelen 3, 20, 22, 24, 25 en 26, worden met ingang van 1 januari van elk kalenderjaar gewijzigd met het percentage waarmee het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie over de maand oktober daaraan voorafgaand afwijkt van het prijsindexcijfer waarop de laatste vaststelling van de bedragen is gebaseerd. De gewijzigde bedragen worden door of namens Onze Minister bekendgemaakt in de Staatscourant.

  • 2 Onze Minister herziet het rentepercentage, genoemd in artikel 15, voor zover de rente die banken in rekening brengen bij het verstrekken van leningen aan bedrijven, daartoe aanleiding geeft.

  • 3 Onze Minister stelt het in artikel 6, tweede lid, genoemde percentage zodanig vast dat dit gelijk is aan het gemiddeld bedrag dat voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet hebben bereikt over de algemene bijstand verschuldigd is aan loonbelasting en premies volksverzekeringen, uitgedrukt als een percentage van de algemene bijstand verhoogd met deze loonbelasting en premies.

Artikel 60a. Overgangsbepaling

Hoofdstuk VII blijft van toepassing op de vaststelling van de vergoeding, uitkering en kosten, bedoeld in de artikelen 54 en 58, zoals dit hoofdstuk luidde voor inwerkingtreding van de Wet van 17 december 2009, (Stb. 592) tot bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten, voor kosten die betrekking hebben op kalenderjaren gelegen voor die van inwerkingtreding van die wet.

Artikel 61. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2004.

Artikel 62. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 10 oktober 2003

Beatrix

De

Staatssecretaris

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte

Uitgegeven de veertiende oktober 2003

Minister

J. P. H. Donner