U bent nu hier: Wettenbank
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving
Zoals belastingen, uitkeringen en subsidies.
Officiële publicaties van de overheid.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Geraadpleegd op 30-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2015 en zichtdatum 27-11-2024. Geldend van 01-01-2015 t/m 30-01-2015
Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 16 oktober 2003, nr. W&B/WWB/2003/78560, Directie Werk en Bijstand, houdende nadere regels terzake van enkele in de Wet werk en bijstand en het Besluit WWB geregelde onderwerpen (Regeling WWB)
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op de artikelen 31, tweede lid, onderdeel l, en vierde lid, 75, 77, derde lid, en 78, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, 10, vierde lid, van het Besluit WWB, en 4.1, vijfde lid, van het Besluit SUWI;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. minister: Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
b. wet: Participatiewet;
c. tekortgemeente: gemeente waarvan het college een verzoek om een incidentele aanvullende uitkering heeft ingediend;
d. incidentele aanvullende uitkering: de incidentele aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 74, eerste lid, van de wet;
e. meerjarige aanvullende uitkering: de meerjarige aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 74, eerste lid, van de wet;
f. toetsingscommissie: de toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet, bedoeld in artikel 73 van de wet;
g. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
h. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
[Vervallen per 01-01-2009]
[Vervallen per 01-01-2007]
1 Het beeld van de uitvoering, bedoeld in artikel 77, tweede lid, van de wet wordt uiterlijk op 28 februari van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop het beeld van de uitvoering betrekking heeft door de minister ontvangen.
2 Het beeld van de uitvoering wordt ingediend onder gebruikmaking van een formulier dat door de minister elektronisch beschikbaar wordt gesteld.
3 Indien het beeld van de uitvoering, bedoeld in het eerste lid, niet op de in het eerste lid genoemde datum is ontvangen, schort de minister de betaling van de uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de wet voor het lopende vergoedingsjaar op met ingang van de kalendermaand volgend op de kalendermaand waarop de ontvangsttermijn is verlopen, doch niet gedurende de periode waarover door de minister aan het college in geval van overmacht uitstel is verleend.
4 De betaling van de uitkering wordt hervat op de vijftiende van de kalendermaand volgend op de kalendermaand waarin het beeld van de uitvoering, bedoeld in het eerste lid, is ontvangen door de minister.
5 Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing, indien het college in gebreke blijft om binnen een door de minister vastgestelde termijn aanvullende informatie te verstrekken noodzakelijk voor het financieel beheer van de wet.
1 Met uitzondering van de maand mei, wordt iedere maand op of omstreeks de vijftiende dag van die maand 8% van de voor het betreffende jaar vastgestelde uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de wet betaalbaar gesteld. In de maand mei wordt op of omstreeks de vijftiende dag 12% van de uitkeringen betaalbaar gesteld.
2 Het bedrag waarmee de uitkering op grond van artikel 71 van de wet wordt aangepast, wordt in gelijke delen verrekend met de voor het betreffende kalenderjaar resterende maandelijks te betalen delen van de uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de wet.
3 Elk van de drie delen waaruit de meerjarige aanvullende uitkering bestaat, bedoeld in artikel 10c, tweede lid, van het Besluit WWB 2007, zoals dit artikel luidde op 31 december 2014 wordt betaalbaar gesteld voor 1 april van het tweede kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waar het desbetreffende deel op ziet.
4 De incidentele aanvullende uitkering 2014 en de aanvullende uitkering 2015 worden betaalbaar gesteld voor 1 april 2016, respectievelijk 1 april 2017.
1 Indien de minister toepassing geeft aan artikel 76, derde lid, van de wet schort hij de betaling van de vastgestelde uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de wet gedurende ten minste drie maanden op met ingang van de eerstvolgende kalendermaand waarin de uitkering nog niet betaalbaar is gesteld.
2 De betaling van de uitkering wordt hervat op of omstreeks de vijftiende dag van de kalendermaand nadat de periode van drie maanden is verstreken dan wel nadat de langere periode van opschorting, die de minister met toepassing van artikel 76, derde lid, van de wet heeft vastgesteld is verstreken.
In de bijlage bij deze regeling zijn:
a. in tabel 1 de gewichten opgenomen die gelden voor de variabelen, bedoeld in tabel 1 van de bijlage bij het Besluit Participatiewet;
b. in tabel 2 de coropgewichten opgenomen die gelden voor de te onderscheiden coropgebieden, bedoeld in tabel 1 van de bijlage bij het Besluit Participatiewet;
c. in tabel 3 zijn de peiljaren en de peildata opgenomen voor de kenmerken, bedoeld in tabel 2 en de omgevingskenmerken, bedoeld in tabel 1 van de bijlage bij het Besluit Participatiewet.
De correctiefactor, bedoeld in artikel 8a, tweede lid, van het Besluit Participatiewet, bedraagt 5%.
Niet tot de middelen, bedoeld in artikel 31 van de wet, worden gerekend:
a. de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 3 van de Uitkeringsregeling Hulpfonds Gedupeerden Bijlmerramp;
b. de eenmalige uitkering en het voorschot, bedoeld in de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers;
c. de vergoeding, bedoeld in artikel 16 van het Besluit tot wijziging van de aanwijzing van het luchtvaartterrein Maastricht, alsmede vaststelling van geluidszones (Interim-aanwijzingsbesluit luchtvaartterrein Maastricht);
d. de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 3, 4 en 5 van de Uitkeringsregeling Fonds Slachtoffers Legionella-epidemie;
e. de eenmalige uitkering toegekend aan oud-mijnwerkers in verband met silicose;
f. de eenmalige uitkering ingevolge de Uitkeringswet tegemoetkoming twee tot vijfjarige diensttijd veteranen;
g. de individuele uitkeringen in het kader van tegoeden Tweede Wereldoorlog aan leden van de Joodse, Sinti, Roma en Indische gemeenschappen;
h. een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk van ten hoogste € 95,– per maand met een maximum van € 764,– per jaar, dan wel een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet van ten hoogste € 150,– per maand met een maximum van € 1500,– per jaar;
i. de eenmalige tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2 van de Tijdelijke regeling eenmalige tegemoetkoming pensioenverevening;
j. de uitkering, bedoeld in artikel 3 van de Vaststellingsovereenkomst houdende een regeling voor een collectieve partiële afwikkeling van schade die mogelijk verband houdt met DES-gebruik tijdens zwangerschap, die is gehecht aan de beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 1 juni 2006, R05/1743 (LJN: AX6440) en bij die beschikking op grond van artikel 907, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek verbindend is verklaard voor de in artikel 1 van die overeenkomst bedoelde personen;
k. de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 4 van de Regeling tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers van mesothelioom;
l. de vergoeding, toegekend aan slachtoffers van seksueel misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk, bedoeld in de Compensatieregelingen R.-K. Kerk Nederland;
m. de financiële tegemoetkoming in de geleden schade, bedoeld in het Statuut voor de buitengerechtelijke afhandeling van civiele vorderingen tot schadevergoeding in verband met seksueel misbruik van minderjarigen in instellingen en pleeggezinnen en de uitkering, bedoeld in de Tijdelijke regeling uitkeringen seksueel misbruik minderjarigen in instellingen en pleeggezinnen;
n. de eenmalige bijzondere uitkering, bedoeld in artikel 21a, eerste lid, van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen, dan wel artikel 21a, eerste lid, van het Besluit bijzondere militaire pensioenen.
1 Met ingang van de dag waarop de bedragen, genoemd in artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 wijzigen, worden de bedragen, genoemd in artikel 7, onderdeel h, herzien met het percentage van deze wijziging.
2 Van de herziene bedragen, bedoeld in het eerste lid, en van de dag waarop de herziening plaatsvindt wordt door de minister mededeling gedaan in de Staatscourant.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. inkomen: in aanmerking te nemen inkomen, bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de wet voorzover daarover aanspraak op vakantietoeslag bestaat, zonder de daarin begrepen aanspraak op vakantietoeslag, na aftrek van de daarover verschuldigde loonbelasting, premies, bijdragen en inhoudingen, bedoeld in artikel 31, derde lid, van de wet;
b. aanspraak op vakantietoeslag: aanspraak op vakantietoeslag voor zover daarop aanspraak bestaat over het inkomen, bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de wet, na aftrek van de daarover verschuldigde loonbelasting, premies, bijdragen en inhoudingen, bedoeld in artikel 31, derde lid van de wet;
c. algemene heffingskorting: tot een bedrag per maand omgerekende algemene heffingskorting, bedoeld in artikel 22 van de Wet op de loonbelasting 1964;
d. arbeidskorting: arbeidskorting, bedoeld in artikel 22a van de Wet op de loonbelasting 1964.
Deze paragraaf is van toepassing op de vaststelling van de aanspraak op vakantietoeslag over een inkomen ontvangen in het kalenderjaar 2015.
Indien over het inkomen van de belanghebbende aanspraak op vakantietoeslag bestaat neemt het college bij de vaststelling van de hoogte van de algemene bijstand mede op grond van de artikelen 11, 12, 13 of 14 berekende aanspraak op vakantietoeslag in aanmerking.
Indien de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet nog niet heeft bereikt, het in aanmerking te nemen inkomen loon uit tegenwoordige arbeid betreft en voor de inhouding van loonheffing rekening is gehouden met de arbeidskorting en de algemene heffingskorting, wordt de aanspraak op vakantietoeslag vastgesteld aan de hand van de navolgende tabel, waarbij onder ‘ink’ het inkomen wordt verstaan.
bij een netto inkomen per maand
bedraagt de aanspraak op vakantietoeslag
gelijk aan of meer dan
en minder dan
€
0,00
490,05
8,00%
x ink
531,45
5,08%
639,34
7,76%
– €
14,25
1.341,41
5,99%
2,96
5,48%
2,70
Indien de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet nog niet heeft bereikt, het in aanmerking te nemen inkomen loon uit vroegere arbeid betreft en voor de inhouding van loonheffing rekening is gehouden met de algemene heffingskorting wordt de aanspraak op vakantietoeslag vastgesteld aan de hand van de navolgende tabel, waarbij onder ‘ink’ het inkomen wordt verstaan.
465,76
502,97
1.156,40
14,69
7,31%
13,24
Indien de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet nog niet heeft bereikt en voor de inhouding van loonheffing geen rekening is gehouden met de algemene heffingskorting, wordt de aanspraak op vakantietoeslag vastgesteld aan de hand van de navolgende tabel, waarbij onder ‘ink’ het inkomen wordt verstaan.
972,81
7,99%
1 Indien de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt en het inkomen van de belanghebbende bestaat uit een gekort ouderdomspensioen en toeslag als bedoeld in artikel 13 van de Algemene Ouderdomswet bedraagt de daarbij behorende aanspraak op vakantietoeslag voor:
a. alleenstaande
6,38%
b. alleenstaande ouder, indien
– het inkomen € 1.042,55 of meer bedraagt
6,24%
– € 13,49
– het inkomen lager is dan € 1.042,55
c. gehuwden, waarvan beide echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet hebben bereikt
6,68%
d. gehuwden, waarvan een echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt en de andere echtgenoot jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, indien
– het inkomen € 865,13 of meer bedraagt
– € 12,06
– het inkomen lager is dan € 865,13
6,69%
2 Indien de belanghebbende, bedoeld in het eerste lid, naast het gekorte ouderdomspensioen en toeslag, bedoeld in het eerste lid, een ander inkomen heeft dat recht geeft op vakantietoeslag bedraagt de aanspraak op die vakantietoeslag 8% van dat andere inkomen.
1 Een verzoek tot een incidentele aanvullende uitkering wordt in de periode van 1 januari tot en met 31 juli van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft, door de toetsingscommissie ontvangen. Een verzoek, dat door de toetsingscommissie wordt ontvangen na 31 juli wordt niet behandeld, met dien verstande dat indien artikel 8b van de wet, onderscheidenlijk artikel 40 van de IOAW en artikel 40 van de IOAZ van toepassing is het verzoek niet in behandeling wordt genomen indien het wordt ontvangen na 31 augustus.
2 Een verzoek tot een incidentele aanvullende uitkering wordt ingediend onder gebruikmaking van een formulier dat door de minister elektronisch beschikbaar wordt gesteld.
3 Na afloop van de periode, bedoeld in het eerste lid, beslist de minister op het verzoek uiterlijk 31 december van het kalenderjaar waarin het verzoek tot een incidentele aanvullende uitkering is ontvangen.
4 Een verzoek tot een incidentele aanvullende uitkering kan met betrekking tot een gemeente met meer dan 10.000 inwoners slechts voor inwilliging in aanmerking komen, indien naar het oordeel van de toetsingscommissie sprake is van:
a. een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt, en
b. een overstijging als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit Participatiewet, die niet het gevolg is van:
1°. onrechtmatige uitvoering van de wet, de IOAW of de IOAZ, welke onrechtmatigheid blijkt uit de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, of
2°. beleidskeuzen van, dan wel handelen door het college of de gemeenteraad van de tekortgemeente, met inbegrip van een ontoereikend gemeentelijk handhavings- en sanctiebeleid, dan wel de uitvoering daarvan.
5 Van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt is in ieder geval sprake, indien:
a. de instroom van de tekortgemeente in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde instroom van de tekortgemeente in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3] hoger is dan de landelijke instroom in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde landelijke instroom in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3], en
b. de uitstroom van de tekortgemeente in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde uitstroom van de tekortgemeente in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3] lager is dan de landelijke uitstroom in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde landelijke uitstroom in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3].
6 Het vierde lid, onderdeel b, onder 2°, is niet van toepassing op gemeenten met 40.000 of minder inwoners.
7 Het vierde lid, onderdeel b, onder 1°, is niet van toepassing, indien de onrechtmatige uitvoering in 2012 geheel of grotendeels verband houdt met de uitvoering van de op 1 januari 2012 in werking getreden en bij de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2012 weer aangepaste bepalingen van de wet, die betrekking hebben op het inkomen van een gezin.
8 Indien naar het oordeel van de toetsingscommissie met betrekking tot een gemeente met maximaal 40.000 inwoners geen sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt als bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, kan de toetsingscommissie het gevoerde gemeentelijk beleid en de uitvoering daarvan bij de oordeelsvorming betrekken en indien dat beleid of de uitvoering daarvan daartoe aanleiding geeft, alsnog tot het oordeel komen dat het verzoek voor inwilliging in aanmerking kan komen, tenzij het gemeentelijk handhavings- en sanctiebeleid, dan wel de uitvoering daarvan naar het oordeel van de toetsingscommissie ontoereikend is.
9 Met betrekking tot gemeenten met 10.000 of minder inwoners kan een verzoek tot een incidentele aanvullende uitkering voor inwilliging in aanmerking komen, indien naar het oordeel van de toetsingscommissie de overstijging, bedoeld in artikel in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit Participatiewet, niet het gevolg is van een onrechtmatige uitvoering van de wet, de IOAW of de IOAZ.
1 Een verzoek tot een meerjarige aanvullende uitkering wordt door de toetsingscommissie ontvangen in de periode van 1 januari tot en met 31 maart van het eerste kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft.
2 Een verzoek als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van gegevens op grond waarvan de toetsingscommissie kan beoordelen of voldaan is aan de vereisten, genoemd in artikel 10a, eerste lid, van het Besluit Participatiewet.
3 Een verzoek tot een meerjarige aanvullende uitkering wordt ingediend onder gebruikmaking van een formulier dat door de minister elektronisch beschikbaar wordt gesteld.
4 Een verzoek dat door de toetsingscommissie wordt ontvangen na 31 maart wordt niet behandeld.
5 De minister:
a. beslist uiterlijk 31 december van het kalenderjaar waarin het verzoek als bedoeld in het eerste lid is ingediend of dat verzoek wordt gehonoreerd en of de eigen bijdrage 2,5%, 5% of 7,5% bedraagt;
b. stelt, van een toegewezen verzoek, de hoogte van het uitkeringsdeel dat betrekking heeft op 2014 vast binnen zes weken na 15 juli 2015 of, indien een gemeente haar verantwoording over de uitvoering van de wet in 2014 op de wijze als bedoeld in artikel 17a van de Financiële verhoudingswet niet uiterlijk 15 juli 2015 bij Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft ingediend, binnen zes weken na indiening van de verantwoordingsinformatie.
6 Het percentage, bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit Participatiewet, bedraagt 4,2% voor het kalenderjaar 2011 en 0% voor de kalenderjaren 2012 en 2013.
1 Een verzoek tot een aanvullende uitkering wordt door de toetsingscommissie ontvangen in de periode van 1 januari tot en met 15 augustus 2016.
2 Een verzoek als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van documenten waaruit blijkt dat voldaan is aan artikel 10a, tweede lid, van het Besluit Participatiewet.
3 Een verzoek tot een aanvullende uitkering wordt ingediend onder gebruikmaking van een formulier dat door de minister elektronisch beschikbaar wordt gesteld.
4 Een verzoek dat door de toetsingscommissie wordt ontvangen na 15 augustus 2016 wordt niet in behandeling genomen.
5 De toetsingscommissie adviseert de minister uiterlijk 31 oktober 2016 over de te nemen beslissing.
6 De toetsingscommissie kan de minister voor 15 oktober 2016 verzoeken om een aantal adviezen later dan 31 oktober vast te stellen.
7 Indien de minister aan een verzoek als bedoeld in het zesde lid voldoet, bepaalt hij daarbij het aantal adviezen dat later kan worden vastgesteld en de datum waarop deze adviezen uiterlijk door de minister worden ontvangen.
1 Indien artikel 29, zesde lid, van de IOAW of artikel 29, zesde lid, van de IOAZ van toepassing is, wordt bij de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in deze artikelen, op aanvraag een deel van de uitkering vrijgelaten overeenkomstig dit artikel met ingang van de eerste betaling na de datum van aanvraag.
2 Voor zover de hoogte van de uitkering daartoe de ruimte biedt, is het vrijgelaten deel, bedoeld in het eerste lid, met inachtneming van het vierde en vijfde lid, gelijk aan de som van een naar een tijdseenheid te herleiden gedeelte voor:
a. zorgkosten: € 530 per kalenderjaar voor een alleenstaande en € 1031 per kalenderjaar voor een belanghebbende met een echtgenoot of geregistreerd partner met wie hij een gezamenlijke huishouding voert, en
b. kosten van kinderen: indien de belanghebbende ouder is en voor een kind voor wie aan die ouder op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald: 50 procent van het bedrag, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget, dat gelet op het aantal kinderen van toepassing is.
3 Van een gezamenlijke huishouding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4 Het bedrag van het vrijgelaten deel, bedoeld in het tweede lid, wordt in verband met woonkosten vermeerderd indien de belanghebbende huurder is van een woning met een kale huur van niet meer dan € 681 per maand of mede een huurwoning bewoont met zo’n huur.
5 De vermeerdering, bedoeld in het vierde lid, bedraagt 50 procent van een naar tijdseenheid te herleiden bedrag gelijk aan het verschil tussen de kale huur per maand minus een basisbedrag van € 222 per maand.
6 Onder kale huur als bedoel in het derde en vierde lid wordt verstaan de huurprijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woning.
7 De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend bij het college van burgemeester en wethouders dat het recht op uitkering heeft vastgesteld.
8 Door het college van burgemeester en wethouders kunnen bewijsstukken worden verlangd die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het vrij te laten deel en die de belanghebbende bij de aanvraag dient te overleggen.
9 Het op grond van het tweede, vierde en vijfde lid vastgestelde bedrag van de vrijlating wordt slechts op aanvraag herzien met ingang van de eerste betaling na de datum van aanvraag, in geval er sprake is van een wijziging van de persoonlijke omstandigheden die zouden hebben geleid tot een wijziging van de zorgkosten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, de kosten van kinderen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, of de woonkosten, bedoeld in het vierde lid.
Deze regeling is mede gebaseerd op de artikelen 20a, tiende lid, en 29, zesde lid, van de IOAW en 20a, tiende lid, en 29, zesde lid, van de IOAZ.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2004.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die met ingang van 23 oktober 2003 ter inzage worden gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te ’s-Gravenhage.
Den Haag, 16 oktober 2003
Staatssecretaris
M. Rutte
[Vervallen per 01-01-2008]
Voor de variabelen en kenmerken, bedoeld in de bijlage bij het Besluit Participatiewet, gelden de in de tabellen 1, 2 en 3 genoemde gewichten, peiljaren en peildata:
Variabelen verklaringsmodel
gewichten
Huishoudenskenmerken
Eenoudergezin met een vrouw aan het hoofd
0,9929893
Eenoudergezin met een man aan het hoofd
0,1954754
Paar zonder kinderen
– 1,855849
Paar met kinderen
– 0,912608
Aanwezigheid van een persoon in de leeftijd van 15-24 jaar
– 0,7454493
Aanwezigheid van een persoon in de leeftijd van 55-65 jaar
0,3685052
Wonend in een koopwoning
– 2,237492
Hebben van een niet-westerse achtergrond
0,7389134
Aanwezigheid van een persoon met als hoogst voltooide opleiding maximaal MBO-2
0,6825488
Aanwezigheid van een persoon met als hoogst voltooide opleiding minimaal HBO
– 0,3606156
Aanwezigheid van een persoon met een arbeidsbeperking
1,386715
Aanwezigheid van een persoon met een arbeidsongeschiktheidsuitkering
– 1,51222
Omgevingskenmerken
Gemiddelde WOZ-waarde (logaritmisch, buurt)
– 0,9823706
Matige leefbaarheid (buurt; score leefbaarheid ‘matig positief’ of lager)
0,1115834
Arbeidsmarktkansen voor hoogopgeleiden (met correcties voor grensoverschrijdende pendel)
– 5,157323
Aantal werkzame personen gedeeld door het aantal personen behorend tot de potentiële beroepsbevolking (COROP)
– 0,0336733
Constante
9,27598783115645
Coropnummer
Corop-gebied
Gewichten
1
Oost-Groningen
0,0287366
2
Delfzijl en omgeving
0,0041691
3
Overig Groningen
– 0,0020034
4
Noord-Friesland
0,0511672
5
Zuidwest-Friesland
0,0131981
6
Zuidoost-Friesland
0,0305847
7
Noord-Drenthe
– 0,0156851
8
Zuidoost-Drenthe
0,0341706
9
Zuidwest-Drenthe
– 0,0054661
10
Noord-Overijssel
0,0175785
11
Zuidwest-Overijssel
– 0,0103792
12
Twente
– 0,0059694
13
Veluwe
– 0,0013673
14
Achterhoek
0,0177850
15
Arnhem/Nijmegen
0,0144432
16
Zuidwest-Gelderland
0,0042343
17
Utrecht
0,0138466
18
Kop van Noord-Holland
– 0,0349887
19
Alkmaar en omgeving
0,0109207
20
IJmond
– 0,0309076
21
Agglomeratie Haarlem
– 0,0137986
22
Zaanstreek
– 0,0893619
23
Groot-Amsterdam
0,0064124
24
Het Gooi en Vechtstreek
0,0240646
25
Agglomeratie Leiden en Bollenstreek
– 0,0599105
26
Agglomeratie 's-Gravenhage
– 0,0206919
27
Delft en Westland
– 0,0143820
28
Oost-Zuid-Holland
– 0,0306929
29
Groot-Rijnmond
0,0203106
30
Zuidoost-Zuid-Holland
– 0,0276734
31
Zeeuwsch-Vlaanderen
0,0074094
32
Overig Zeeland
– 0,0058358
33
West-Noord-Brabant
0,0015704
34
Midden-Noord-Brabant
0,0491554
35
Noordoost-Noord-Brabant
0,0091813
36
Zuidoost-Noord-Brabant
0,1024445
37
Noord-Limburg
0,0164543
38
Midden-Limburg
0,0100414
39
Zuid-Limburg
– 0,0575708
40
Flevoland
0,0196012
Kenmerken van gemeenten
Peiljaren
Peildata
Aantal huishoudens van 15–64 jaar
2014
1-1-2014
Totaal aantal huishoudens van 15–64 jaar, uitgesplitst naar alleenstaanden, eenoudergezinnen man, eenoudergezinnen vrouw, paren zonder kinderen en paren met kinderen
Aantal huishoudens van 15–64 jaar met een persoon in het huishouden van 15–64 jaar en van een niet-westerse herkomst
Aantal huishoudens van 15–64 jaar met een persoon in het huishouden in de leeftijd van 15–24 jaar
Aantal huishoudens van 15–64 jaar met een persoon in het huishouden in de leeftijd van 55–64 jaar
Percentage inwoners van 15–64 jaar met een arbeidsongeschiktheidsuitkering
2013
Ultimo 2013
Percentage inwoners van 15–64 jaar met een lage opleiding
2011–2013
–
Percentage inwoners van 15–64 jaar met een hoge opleiding
Percentage inwoners van 15–64 jaar met een arbeidsbeperking
2009–2013
Percentage koopwoningen
2012
1-1-2012
Percentage inwoners wonend in een buurt met een matige leefbaarheid
Overige omgevingskenmerken
1-1-2012 (waardepeildatum 1-1-2011)
Arbeidsmarktkansen voor hoogopgeleiden (met correcties voor grensoverschrijdende pendel) – gemeente
Aantal werkzame personen gedeeld door het aantal personen behorend tot de potentiële beroepsbevolking (COROP) = Netto participatie op COROP-niveau
COROP-indeling
Voor een permanente link naar de door u bekeken versie, inwerkinggetreden op , kopieer één van de onderstaande links of verfijn de link in de Linktool.
Met behulp van de Linktool van LiDO is het mogelijk om een bredere link of een meer gedetailleerde link te maken.
Ga naar de Linktool
Op linkeddata.overheid.nl zijn onderstaande relaties bekend.
Er is geen andere versie beschikbaar waarmee u de huidige geselecteerde versie, inwerkinggetreden op , kan vergelijken.
Selecteer een andere versie van de regeling waarmee u de huidige versie , inwerkinggetreden op , wilt vergelijken.
Vergelijken van "Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ", inwerkinggetreden op , met versie die inwerking is getreden op .
Doordat er een grote regeling is gekozen kan de vergelijking enkele minuten duren.
U kunt kiezen voor het toevoegen van de wetstechnische informatie aan de tekst.
U kunt kiezen in welk formaat de tekst geëxporteerd wordt.
U kunt de tekst inclusief afbeeldingen exporteren. De afbeeldingen worden dan met de tekst in een .zip-bestand geleverd
Via deze link kunt u meer informatie krijgen over de Europese richtlijn of verordening waarnaar in de tekst van de regeling verwezen wordt, inclusief de tekst daarvan. U wordt hiervoor doorgeleid naar EUR-LEX, de online databank van de Europese Unie waarin de Europese wetgeving is opgenomen.