Stcrt. 2011, 1850, datum inwerkingtreding 08-02-2011, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2011.
5 De vergoeding, genoemd in artikel 1, onderdeel s, onder 6°, is niet verschuldigd indien
de aanvraag betrekking heeft op een machtiging tot voorlopig verblijf:
-
a. onder de beperking genoemd in artikel 3.4, eerste lid, onder m, van het Vreemdelingenbesluit
2000;
-
b. met het oog op uitwisseling binnen het kader van het ‘Working Holiday Scheme’ of het
‘Working Holiday Programme’ ten behoeve van een vreemdeling die de nationaliteit van
Australië, Canada respectievelijk van Nieuw-Zeeland bezit;
-
c. met het oog op het verrichten van arbeid binnen het kader van het ‘Young Workers Exchange
Programme’ ten behoeve van een vreemdeling die de Canadese nationaliteit bezit, of;
-
d. met het oog op gezinshereniging ten behoeve van de belanghebbende die verblijf beoogt
bij een vreemdeling aan wie een vergunning tot verblijf als bedoeld in artikel 28
van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend, mits de belanghebbende binnen drie maanden
na het verlenen van deze verblijfsvergunning de aanvraag tot het verlenen van een
machtiging tot voorlopig verblijf heeft ingediend dan wel met het oog daarop een verzoek
om advies is ingediend en de belanghebbende voldoet aan alle voorwaarden voor gezinshereniging
in het kader van artikel 29, eerste lid, onder e en f, van de Vreemdelingenwet 2000,
dan wel de belanghebbende niet dezelfde nationaliteit bezit als de hoofdpersoon en
louter om deze reden niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op
grond van artikel 29, eerste lid, onder e en f, van de Vreemdelingenwet 2000;
-
e. met het oog op gezinshereniging van een minderjarig biologisch of juridisch kind met
een slachtoffer-aangever of een getuige-aangever van mensenhandel; of
-
f. met het oog op gebruikmaking van de terugkeeroptie naar Nederland op grond van artikel
8 van de Remigratiewet.
7 De vergoeding, genoemd in artikel 1, onderdeel s, onder7°, is niet verschuldigd door:
-
a. de vreemdeling die in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor
bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet toelating en uitzetting BES, voor
een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder k, van het Besluit
toelating en uitzetting BES;
-
b. het minderjarige kind dat een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning
voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet toelating en uitzetting BES,
voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het Besluit
toelating en uitzetting BES;
-
c. het minderjarige kind dat een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning
voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet toelating en uitzetting BES,
voor een verblijf bij een vreemdeling die een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen
van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd dan wel verblijf geniet als bedoeld
in artikel 6 van voornoemde wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2,
eerste lid, onder k, van voornoemd besluit;
-
d. het gezinslid van de houder van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld
in artikel 12a van de Wet toelating en uitzetting BES, dat gelijktijdig met de hoofdpersoon
is ingereisd dan wel binnen drie maanden nadat aan de hoofdpersoon deze verblijfsvergunning
is verleend, is nagereisd, en niet dezelfde nationaliteit heeft als de hoofdpersoon,
een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld
in artikel 6 van de Wet onder een beperking verband houdend met gezinshereniging indient;
-
e. de vreemdeling die een aanvraag indient in het geval, bedoeld in artikel 5.49, tweede
lid, van het Besluit toelating en uitzetting BES;
-
f. de vreemdeling die een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning
voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, om redenen verband houdend
met bescherming aan de vreemdeling als bedoeld in artikel 12a van de Wet, of
-
g. de vreemdeling met het oog op gezinshereniging van een minderjarig biologisch of juridisch
kind met een slachtoffer-aangever of een getuige-aangever van mensenhandel.
Het zesde lid is van toepassing met dien verstande dat voor ‘artikel 1, onderdeel
s, onder 6°’ moet worden gelezen ‘artikel 1, onderdeel s, onder 7°’.
8 In aanvulling op het zesde lid kan de Minister voor Immigratie en Asiel in overleg
met de Minister van Buitenlandse Zaken bepalen dat de vastgestelde leges niet zijn
verschuldigd in het belang van de internationale betrekkingen.