Wet toezicht trustkantoren

Geraadpleegd op 22-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2016 en zichtdatum 01-07-2016.
Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Wet van 17 december 2003, houdende het toezicht op trustkantoren (Wet toezicht trustkantoren)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het, ter bevordering van de integriteit van het financiële stelsel in Nederland, wenselijk is trustkantoren onder toezicht te plaatsen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Inleidende bepaling

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. trustkantoor: een rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon die, al dan niet tezamen met andere rechtspersonen, vennootschappen of natuurlijke personen, beroeps- of bedrijfsmatig een of meer van de in onderdeel d genoemde diensten verleent;

  • b. doelvennootschap: een rechtspersoon of vennootschap waaraan de in onderdeel d, onder 1° en 2°, genoemde diensten worden verleend;

  • c. uiteindelijk belanghebbende: de natuurlijke persoon die:

    • 1°. een belang houdt van meer dan 25 procent in het kapitaal van een rechtspersoon of vennootschap;

    • 2°. meer dan 25 procent van de stemrechten kan uitoefenen in de algemene vergadering van een rechtspersoon;

    • 3°. feitelijk zeggenschap kan uitoefenen in een rechtspersoon of vennootschap;

    • 4°. begunstigde van 25 procent of meer van het vermogen van een rechtspersoon of een trust, vennootschap is; of

    • 5°. een bijzondere zeggenschap heeft over 25 procent of meer van het vermogen van een rechtspersoon of een trust, vennootschap; tenzij die rechtspersoon een vennootschap is die is onderworpen aan openbaarmakingvereisten als bedoeld in Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/334/EG van de Raad (PbEU 2004, L 390) of aan voorschriften van een internationale organisatie die gelijkwaardig zijn aan die richtlijn;

  • d. dienst:

    • 1°. het zijn van bestuurder of vennoot van een rechtspersoon of vennootschap in opdracht van een rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon die niet tot dezelfde groep behoort als degene die bestuurder of vennoot is;

    • 2°. het in opdracht van een niet tot dezelfde groep behorende rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon, ter beschikking stellen van een postadres of een bezoekadres als bedoeld in de artikelen 11, eerste lid, onderdeel c, en 14, eerste lid, onderdeel c, van de Handelsregisterwet 2007, aan een andere rechtspersoon of vennootschap, indien ten minste een van de volgende bijkomende werkzaamheden wordt verricht ten behoeve van die rechtspersoon of vennootschap of ten behoeve van een, tot dezelfde groep als die rechtspersoon of vennootschap behorende, andere rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon:

      • i) het op privaatrechtelijk gebied geven van advies of het verlenen van bijstand, met uitzondering van het verrichten van receptiewerkzaamheden;

      • ii) het verstrekken van belastingadvies of het verzorgen van belastingaangiften en daarmee verband houdende werkzaamheden;

      • iii) het verrichten van werkzaamheden in verband met het opstellen, beoordelen of controleren van de jaarrekening of het voeren van administraties;

      • iv) het werven van een bestuurder voor een rechtspersoon of vennootschap;

      • v) andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen bijkomende werkzaamheden;

    • 3°. het verkopen van of bemiddelen bij de verkoop van rechtspersonen;

    • 4°. het zijn van een trustee in de zin van het Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts in opdracht van een niet tot dezelfde groep behorende rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon; of

    • 5°. het ten behoeve van de cliënt gebruik maken van een vennootschap die tot dezelfde groep behoort als degene die gebruik maakt van de vennootschap;

    • 6°. andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen diensten;

  • e. bijkantoor: een of meer onderdelen zonder rechtspersoonlijkheid van een trustkantoor;

  • f. groep: een economische eenheid waarin rechtspersonen, vennootschappen en natuurlijke personen organisatorisch zijn verbonden;

  • g. gekwalificeerde deelneming: een rechtstreeks of middellijk belang van ten minste tien procent van het geplaatste aandelenkapitaal of een daarmee vergelijkbaar belang, of het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van ten minste tien procent van de stemrechten of een daarmee vergelijkbare zeggenschap;

  • h. Onze Minister: Onze Minister van Financiën;

  • i. politiek prominente persoon: een persoon als bedoeld in artikel 2 van de Uitvoeringsrichtlijn 2006/70/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 1 augustus 2006 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de definitie van politiek prominente personen en wat betreft de technische criteria voor vereenvoudigde cliëntenonderzoeksprocedures en voor vrijstellingen op grond van occasionele of zeer beperkte financiële activiteiten (PbEU L 214);

  • j. trustkantoor met zetel in een niet-aangewezen staat: trustkantoor met zetel in een staat buiten Nederland die niet op grond van artikel 2, vijfde lid, is aangewezen als staat waar toezicht op trustkantoren wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen;

  • j. toezichthouder: De Nederlandsche Bank N.V..

Hoofdstuk 2. Vergunning

Paragraaf 1. Verbodsbepaling

Artikel 2

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van de toezichthouder vanuit een vestiging in Nederland als trustkantoor werkzaam te zijn.

  • 2 Het is een ieder met zetel buiten Nederland verboden zonder vergunning van de toezichthouder als trustkantoor werkzaam te zijn door middel van het verrichten van diensten naar Nederland.

  • 3 Het is verboden werkzaamheden te verrichten gericht op het verlenen van trustdiensten door een trustkantoor met zetel in een niet-aangewezen staat dat niet beschikt over een vergunning als bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Het eerste lid, tweede en derde lid zijn niet van toepassing op:

    • a. de toezichthouder;

    • b. een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    • c. een rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon die beroeps- of bedrijfsmatig opdrachten van tijdelijke aard die betrekking hebben op management- en organisatievraagstukken, met daarbij behorende verantwoordelijkheden en bevoegdheden, uitvoert of doet uitvoeren, voor zover deze de diensten, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, onder 1°, verleent.

  • 5 Het tweede lid is niet van toepassing op trustkantoren met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen staat waar toezicht op het verlenen van trustdiensten wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het aanwijzen van staten.

  • 7 Het besluit tot aanwijzing kan door Onze Minister worden ingetrokken.

  • 8 Een besluit tot aanwijzing van een staat als bedoeld in het derde lid of de intrekking daarvan wordt bekend gemaakt in de Staatscourant.

Artikel 2a

  • 1 Onze Minister kan vrijstelling verlenen van de bij of krachtens de artikelen 2, eerste, tweede en derde lid, en 10, eerste lid, gestelde regels, indien de situatie van een onderscheiden categorie trustkantoren dat rechtvaardigt, mits zulks naar zijn oordeel niet in strijd is met de belangen die deze wet beoogt te beschermen. Aan een vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld.

  • 2 De toezichthouder kan, op verzoek, ontheffing verlenen van de bij of krachtens de artikelen 2, eerste, tweede en derde lid, en 10, eerste lid, gestelde regels, indien de specifieke situatie van een trustkantoor dat rechtvaardigt, mits zulks naar zijn oordeel niet in strijd is met de belangen die deze wet beoogt te beschermen. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld.

  • 3 Een vergunning als bedoeld in de bij of krachtens de artikelen 2, eerste, tweede en derde lid, en 10, eerste lid, gestelde regels kan, onder door de toezichthouder te stellen voorschriften en beperkingen, aan een groep van trustkantoren worden verleend. Tenzij in de vergunning anders is bepaald, geldt de vergunning, alsmede de daaraan verbonden voorschriften of gestelde beperkingen, in gelijke zin voor alle trustkantoren die onderdeel uitmaken van de groep.

Paragraaf 2. Vereisten voor een vergunning

Artikel 3

  • 1 De aanvrager van een vergunning verstrekt de volgende gegevens:

    • a. de identiteit en de antecedenten van de bestuurders en commissarissen van het trustkantoor;

    • b. de identiteit en de antecedenten van degenen die het beleid van het trustkantoor bepalen of mede bepalen;

    • c. de identiteit en de antecedenten van degenen die een gekwalificeerde deelneming houden in het trustkantoor, alsmede de omvang van de desbetreffende gekwalificeerde deelneming;

    • d. de formele en feitelijke zeggenschapsstructuur van de groep waartoe het trustkantoor behoort;

    • e. de naam, het adres en de statutaire zetel van het trustkantoor en, indien van toepassing, de naam en het adres van zijn bijkantoren;

    • f. de voorziene bedrijfsvoering, waaronder begrepen de maatregelen gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering, en de voorziene administratieve organisatie en interne controle van het trustkantoor;

    • g. overige gegevens en bescheiden die de toezichthouder nodig acht in het belang van de beoordeling van de aanvraag.

  • 2 Indien de antecedenten van de personen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, reeds zijn beoordeeld voor de toepassing van de Wet op het financieel toezicht, bevat de aanvraag, in aanvulling op de in het eerste lid bedoelde gegevens, de datum van deze beoordeling.

  • 3 Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld.

  • 4 De toezichthouder beslist binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 4

De toezichthouder verleent een vergunning tenzij:

  • a. hij op grond van de voornemens of de antecedenten van de personen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a, b of c, van oordeel is dat de betrouwbaarheid van een van deze personen niet buiten twijfel staat;

  • b. hij van oordeel is dat de geschiktheid van een of meer van de personen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a en b, onvoldoende is om het beroep of bedrijf van trustkantoor uit te oefenen;

  • c. hij van oordeel is dat de groep waartoe het trustkantoor behoort een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur heeft die in zodanige mate ondoorzichtig is, dat deze een belemmering vormt of zou kunnen vormen voor het adequaat uitoefenen van toezicht op het trustkantoor;

  • d. hij van oordeel is dat, gelet op hetgeen het trustkantoor ingevolge artikel 3, eerste lid, onderdelen f en g, bij de aanvraag heeft overgelegd, het trustkantoor niet in staat zal zijn te voldoen aan de op grond van artikel 10 te stellen regels.

Artikel 5

  • 2 Een wijziging als bedoeld in het eerste lid wordt niet doorgevoerd, anders dan na toestemming van de toezichthouder.

Paragraaf 3. Intrekken van de vergunning

Artikel 6

De toezichthouder kan een vergunning intrekken:

  • a. op verzoek van de houder;

  • b. in geval de houder in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van hem de toepassing van de schuldsaneringsregeling, bedoeld in titel III van de Faillissementswet, is uitgesproken;

  • c. in geval van ontbinding of, indien de houder een natuurlijke persoon is, overlijden van de houder;

  • d. in geval de houder gedurende een termijn van meer dan zes maanden kennelijk niet langer werkzaamheden als trustkantoor verricht;

  • e. in geval de houder in gebreke blijft om te voldoen aan de verplichtingen, hem bij of krachtens deze wet opgelegd;

  • f. in geval de toezichthouder informatie bekend wordt die, was zij hem bekend geweest op het moment van het verlenen van de vergunning, ertoe zou hebben geleid dat de vergunning niet zou zijn verleend.

Paragraaf 4. Het register

Artikel 7

  • 1 De toezichthouder houdt een register waarin zijn ingeschreven de trustkantoren die op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid, hun diensten mogen verlenen en de trustkantoren die op grond van een ontheffing als bedoeld in artikel 2, vierde lid, hun diensten mogen verlenen.

  • 2 In het register worden ten aanzien van een trustkantoor de volgende gegevens opgenomen:

    • a. de naam, het adres en de statutaire zetel van het trustkantoor en, indien van toepassing, de naam en het adres van zijn bijkantoren;

    • b. de datum van inschrijving van het trustkantoor in het register;

    • c. het nummer van inschrijving van het trustkantoor bij de Kamer van Koophandel; en

    • d. de aan de vergunning of de ontheffing verbonden voorschriften en gestelde beperkingen, tenzij de bescherming van de persoonlijke levenssfeer of van gerechtvaardigde bedrijfsbelangen zich daartegen verzet.

  • 3 De toezichthouder draagt zorg voor de doorhaling van de inschrijving van een trustkantoor waarvan de vergunning dan wel de ontheffing is ingetrokken.

  • 4 De toezichthouder houdt de gegevens in het register voor een ieder kosteloos ter inzage.

Hoofdstuk 3. Toezicht en inlichtingen

Artikel 9

  • 1 De toezichthouder kan bij:

    • a. in het register ingeschreven trustkantoren;

    • b. trustkantoren waarop een vrijstelling als bedoeld in artikel 2a, eerste lid, van toepassing is;

    • c. een ieder die met een in de onderdelen a of b bedoeld trustkantoor in een groep is verbonden;

    • d. een ieder van wie of waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze handelt in strijd met de bij of krachtens deze wet gestelde regels; alle inlichtingen inwinnen of doen inwinnen, die redelijkerwijs nodig zijn voor de uitoefening van de taken en bevoegdheden die hij op grond van deze wet heeft en teneinde na te gaan of de bij of krachtens deze wet gestelde bepalingen worden nageleefd.

  • 2 Degene van wie de inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, worden verlangd, verstrekt deze binnen de door de toezichthouder te stellen redelijke termijn.

  • 3 Ten aanzien van de personen die door de toezichthouder zijn belast met het inwinnen van inlichtingen of met de uitoefening van andere taken en bevoegdheden die de toezichthouder heeft op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde, zijn de artikelen 5:12, 5:13, 5:15, 5:16, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien een onderzoek als bedoeld in artikel 14, eerste lid, wordt ingesteld, degene bij wie het onderzoek wordt ingesteld en die niet ingevolge deze wet onder toezicht staat, slechts is gehouden tot het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden.

Artikel 10

  • 1 Met het oog op een integere bedrijfsvoering worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld aan trustkantoren. Hieronder worden begrepen regels omtrent het al dan niet op verzoek verstrekken van gegevens door trustkantoren, alsmede regels met betrekking tot de administratieve organisatie – met inbegrip van de financiële administratie – en de interne controle alsmede die ertoe strekken dat:

    • a. het trustkantoor cliëntenonderzoek verricht dat het trustkantoor onder meer in staat stelt de identiteit te kennen van de cliënt en de uiteindelijk belanghebbende of over informatie te beschikken waaruit blijkt dat er geen uiteindelijk belanghebbende is;

    • b. het trustkantoor kennis heeft van de herkomst en de bestemming van de gelden van de doelvennootschap, de trust of de vennootschap waarvan het trustkantoor gebruikmaakt in de zin van artikel 1, onderdeel d, onder 5°;

    • c. het trustkantoor kennis heeft van de relevante delen van de structuur van de groep waartoe de doelvennootschap behoort;

    • d. het trustkantoor kennis heeft van het doel waarmee de in onderdeel c bedoelde structuur is opgezet;

    • e. het trustkantoor:

      • 1°. beschikt over een op risico gebaseerd beleid om te bepalen of de cliënt of de uiteindelijk belanghebbende een politiek prominent persoon is;

      • 2°. de beslissing tot het aangaan van een relatie met een politiek prominent persoon laat nemen of laat goedkeuren door personen die daartoe door het trustkantoor gemachtigd zijn;

      • 3°. adequate maatregelen treft om de bron van het vermogen vast te stellen die bij de zakelijke relatie worden gebruikt; en

      • 4°. doorlopende controle uitoefent op de zakelijke relatie;

    • f. het trustkantoor bij het bemiddelen bij de verkoop van een vennootschap in de zin van artikel 1, onderdeel d, onder 3°, de identiteit kent van de koper en de verkoper en van de uiteindelijk belanghebbende van de koper en de verkoper;

    • g. het trustkantoor in zijn hoedanigheid van trustee de identiteit kent van de insteller van een trust in de zin van het Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts;

    • h. het trustkantoor kennis heeft van het doel van zijn dienstverlening en onderzoekt of aan die dienstverlening integriteitsrisico's zijn verbonden;

    • i. door het trustkantoor geen dienst wordt verleend, indien niet wordt voldaan aan onderdeel a.

  • 2 Een trustkantoor zendt binnen een door de toezichthouder te stellen redelijke termijn aan de toezichthouder desgevraagd een rapportage omtrent zijn bedrijfsvoering en administratieve organisatie en interne controle. De toezichthouder bepaalt de wijze waarop de rapportage geschiedt en de periode waarop de rapportage betrekking heeft.

Artikel 11

  • 1 De toezichthouder kan, indien niet is voldaan aan artikel 5, eerste of derde lid, of indien zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 6, onderdeel e, aan het trustkantoor dan wel aan de bevoegde organen, een aanwijzing geven om ten aanzien van met name aan te geven onderwerpen een bepaalde gedragslijn te volgen. Het trustkantoor dan wel de bevoegde organen aan wie de aanwijzing is gegeven, volgt dan wel volgen deze op binnen een door de toezichthouder te stellen termijn.

  • 2 Indien van de in artikel 3, eerste lid, onderdelen a, b of c bedoelde personen, voor zover zij via een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur het beleid bepalen of mede bepalen van het trustkantoor, de betrouwbaarheid niet langer buiten twijfel staat, of de geschiktheid niet langer voldoende is, kan de toezichthouder:

    • a. met betrekking tot de in artikel 3, eerste lid, onderdelen a en b, bedoelde personen een aanwijzing geven aan het trustkantoor dat deze personen het beleid van het trustkantoor niet meer kunnen bepalen of mede bepalen;

    • b. aan de in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, bedoelde personen een aanwijzing geven om binnen een door de toezichthouder gestelde redelijke termijn ten aanzien van in de aanwijzingsbeschikking aan te geven punten een bepaalde gedragslijn te volgen.

Hoofdstuk 4. Bepalingen inzake uitwisseling van gegevens of inlichtingen

Artikel 12

  • 1 Gegevens en inlichtingen die ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde omtrent afzonderlijke rechtspersonen, vennootschappen of natuurlijke personen zijn verstrekt of zijn verkregen en gegevens en inlichtingen die van een instantie als bedoeld in artikel 13, eerste lid, zijn ontvangen, worden niet gepubliceerd en zijn geheim.

  • 2 Het is aan een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze wet of van krachtens deze wet genomen besluiten enige taak vervult, verboden van gegevens of inlichtingen, ingevolge deze wet verstrekt of van een instantie als bedoeld in artikel 13, eerste lid, verkregen, of van gegevens of inlichtingen, bij het onderzoek van zakelijke gegevens en bescheiden ontvangen, verder of anders gebruik te maken of daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitoefening van zijn taak of door deze wet wordt geëist.

  • 3 Het eerste en tweede lid laten ten aanzien van degene op wie het tweede lid van toepassing is, onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 13

  • 1 In afwijking van artikel 12, eerste en tweede lid, kan de toezichthouder gegevens of inlichtingen, verkregen bij de vervulling van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, verstrekken aan Nederlandse of buitenlandse overheidsinstanties dan wel aan Nederlandse of buitenlandse van overheidswege aangewezen instanties die zijn belast met het toezicht op financiële markten of op rechtspersonen, vennootschappen of natuurlijke personen die op die markten werkzaam zijn, tenzij:

    • a. de verstrekking van gegevens of inlichtingen in internationaal verband niet kan plaatsvinden op basis van wederkerigheid;

    • b. de gegevens betrekking hebben op een rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon waaraan of aan wie het trustkantoor diensten verleent, onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van de Sanctiewet 1977, de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, de Nederlandse belastingwetgeving, de bilaterale belastingverdragen en verdragen tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen dan wel de toepasselijkheid van bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties met betrekking tot het toezicht op de financiële markten of op natuurlijke personen en rechtspersonen die op die markten werkzaam zijn;

    • c. het doel waarvoor de gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende is bepaald;

    • d. het beoogde gebruik van de gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen die op die markten werkzaam zijn;

    • e. de verstrekking van de gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse wet of de openbare orde;

    • f. de geheimhouding van de gegevens of inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;

    • g. de verstrekking van de gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen; of

    • h. onvoldoende is gewaarborgd dat de gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.

  • 2 Voor zover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een buitenlandse overheidsinstantie dan wel van een buitenlandse van overheidswege aangewezen instantie, die is belast met het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen die op die markten werkzaam zijn, verstrekt de toezichthouder deze niet aan een Nederlandse of buitenlandse instantie als bedoeld in het eerste lid, tenzij de buitenlandse instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt.

  • 3 Indien een buitenlandse instantie als bedoeld in het eerste of tweede lid aan de toezichthouder verzoekt om de gegevens of inlichtingen die op grond van dat lid zijn verstrekt te mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, wordt dat verzoek slechts ingewilligd:

    • a. indien het beoogde gebruik niet in strijd is met het eerste lid; of

    • b. indien die buitenlandse instantie op een andere wijze dan in deze wet voorzien vanuit Nederland met inachtneming van de daarvoor geldende procedures voor dat andere doel de beschikking over die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen.

  • 4 Indien het in het derde lid bedoelde verzoek betrekking heeft op een onderzoek naar strafbare feiten, wordt dit niet ingewilligd dan na toestemming van Onze Minister van Justitie.

Artikel 14

  • 1 Ter uitvoering van verdragen tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen dan wel ter uitvoering van bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties met betrekking tot het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen die op die markten werkzaam zijn, kan de toezichthouder ten behoeve van een instantie die werkzaam is in een Staat die met Nederland partij is bij een verdrag of die met Nederland valt onder eenzelfde bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, en die in die Staat is belast met de uitvoering van wettelijke regelingen inzake het toezicht op de financiële markten, inlichtingen vragen aan of een onderzoek instellen of doen instellen bij ieder ingeschreven trustkantoor dat ingevolge deze wet onder zijn toezicht valt dan wel bij een ieder waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij over gegevens of inlichtingen beschikt die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van de wettelijke regelingen als hiervoor bedoeld.

  • 2 Degene aan wie gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste lid worden gevraagd, verstrekt deze gegevens of inlichtingen binnen een door de toezichthouder te stellen termijn.

Artikel 15

  • 1 De toezichthouder verstrekt aan de Stichting Autoriteit Financiële Markten, voor de toepassing van de Wet op het financieel toezicht, de gegevens of inlichtingen die hij heeft verkregen bij de vervulling van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak en die betrekking hebben op de betrouwbaarheid van de personen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a, b of c, voorzover deze naar het oordeel van de toezichthouder van belang zijn of zouden kunnen zijn voor het toezicht dat door de Stichting Autoriteit Financiële Markten wordt uitgeoefend.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien de gegevens of inlichtingen zijn verkregen van een buitenlandse overheidsinstantie of van een buitenlandse van overheidswege aangewezen instantie als bedoeld in artikel 13, tenzij die buitenlandse instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt.

Artikel 16

  • 1 De toezichthouder kan toestaan dat een functionaris van een buitenlandse instantie als bedoeld in artikel 14, eerste lid, deelneemt aan de uitvoering van een verzoek als bedoeld in dat lid.

  • 2 Degene bij wie een onderzoek als bedoeld in artikel 14, eerste lid, wordt ingesteld, verleent aan de in het eerste lid bedoelde functionaris alle medewerking die nodig is voor een goede uitvoering van dat onderzoek, met dien verstande dat degene bij wie het onderzoek wordt ingesteld en die niet ingevolge deze wet onder toezicht staat, slechts is gehouden tot het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde functionaris volgt de aanwijzingen op van de persoon die met de uitvoering van het verzoek is belast.

Artikel 17

  • 1 Schriftelijke afspraken tussen de toezichthouder en andere toezichthoudende autoriteiten die tot uitwerking van de in artikel 13 bedoelde informatie-uitwisseling dienen, worden ter voorafgaande instemming van Onze Minister voorgelegd. Onze Minister kan zijn instemming slechts onthouden indien naar zijn oordeel de belangen die worden gediend door verdragen of bindende besluiten als bedoeld in artikel 14, eerste lid, dan wel het algemeen belang zich tegen die afspraken verzetten onderscheidenlijk verzet.

  • 2 In schriftelijke afspraken als bedoeld in het eerste lid met toezichthoudende autoriteiten van een staat waarmee het Koninkrijk geen verdrag als bedoeld in dat lid heeft gesloten, wordt bepaald dat deze afspraken bij de totstandkoming nadien van een dergelijk verdrag met die staat wederom ter instemming aan Onze Minister worden voorgelegd. In dat geval toetst Onze Minister die afspraken aan het betrokken verdrag.

  • 3 Instemming als bedoeld in het eerste lid of tweede lid wordt geacht te zijn verleend, indien Onze Minister niet heeft beslist binnen vier weken na ontvangst van het desbetreffende voorstel of, indien hij om nadere inlichtingen heeft verzocht, binnen vier weken na ontvangst daarvan.

  • 4 Van schriftelijke afspraken als bedoeld in het eerste lid waarmee Onze Minister heeft ingestemd, wordt door de toezichthouder mededeling gedaan in de Staatscourant.

Hoofdstuk 5. Advies en rapportage

Artikel 18

  • 2 Eenmaal per jaar, uiterlijk op 1 mei, wordt door de toezichthouder verslag uitgebracht aan Onze Minister over de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden in het voorgaande kalenderjaar. Dit verslag wordt door de zorg van de toezichthouder openbaar gemaakt, met dien verstande dat gegevens met betrekking tot afzonderlijke trustkantoren niet openbaar worden gemaakt zonder hun schriftelijke toestemming.

Hoofdstuk 7. Last onder dwangsom en bestuurlijke boete

Artikel 20

  • 2 Onze Minister kan regels stellen ter zake van de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 21

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 22

  • 1 Het bedrag van de bestuurlijke boete wordt bepaald bij algemene maatregel van bestuur, met dien verstande dat de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste € 4 000 000 bedraagt. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert het opleggen van een bestuurlijke boete aan de overtreder ter zake van eenzelfde overtreding, wordt het bedrag van de bestuurlijke boete, bedoeld in de eerste volzin, voor een afzonderlijke overtreding verdubbeld.

  • 2 De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, bepaalt bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen bestuurlijke boete. De overtredingen worden gerangschikt in categorieën naar zwaarte van de overtreding met de daarbij behorende basisbedragen, minimumbedragen en maximumbedragen. Daarbij wordt de volgende indeling gebruikt:

    Categorie

    Basisbedrag

    Minimumbedrag

    Maximumbedrag

    1

    € 10 000,–

    € 0,–

    € 10 000,–

    2

    € 500 000,–

    € 0,–

    € 1 000 000,–

    3

    € 2 000 000,–

    € 0,–

    € 4 000 000,–

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid kan de toezichthouder de hoogte van de bestuurlijke vaststellen op ten hoogste twee keer het bedrag van het voordeel dat de overtreder door de overtreding heeft verkregen indien diens voordeel groter is dan € 2 000 000.

Artikel 23

  • 1 Indien tegen een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete bezwaar of beroep wordt aangetekend, schorst dit de verplichting tot betaling van de bestuurlijke boete totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

  • 2 De schorsing van de verplichting tot betaling van de bestuurlijke boete schorst niet de berekening van de wettelijke rente.

Hoofdstuk 7a. Aanwijzing illegaal trustkantoor en aanstelling curator

Artikel 24

  • 1 De toezichthouder kan een ieder die werkzaam is als trustkantoor zonder daartoe bevoegd te zijn op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid, een aanwijzing geven die is gericht op het beëindigen van de desbetreffende werkzaamheden.

  • 2 De aanwijzing vermeldt:

    • a. de werkzaamheden die in strijd met het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, zijn verleend;

    • b. indien van toepassing, een aanduiding van de plaats en het tijdstip waarop of de periode waarin in strijd met het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, is gehandeld;

    • c. de wijze waarop de dienstverlening dient te worden afgebouwd en beëindigd;

    • d. de termijn waarin het handelen in strijd met het bedoelde verbod moet zijn beëindigd.

  • 3 Voordat de toezichthouder een aanwijzing geeft, stelt hij de betrokkene in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen.

Artikel 25

  • 1 De toezichthouder kan één of meer personen benoemen als curator ten aanzien van alle of bepaalde organen of vertegenwoordigers van een trustkantoor indien dat trustkantoor niet voldoet aan hetgeen ingevolge deze wet is bepaald.

  • 2 Het besluit ingevolge het eerste lid wordt slechts genomen:

    • a. nadat door het trustkantoor niet of niet volledig binnen de gestelde termijn aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 11, eerste lid, gevolg is gegeven; of

    • b. indien de in het eerste lid bedoelde overtreding een adequate functionering van het trustkantoor ernstig in gevaar brengt en dat trustkantoor voorafgaand in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen over het voorgenomen besluit.

  • 3 Het benoemingsbesluit bevat onder meer een beschrijving van de belangen waardoor de curator zich dient te laten leiden. De toezichthouder benoemt de curator voor ten hoogste twee jaren, met de mogelijkheid om deze termijn telkens voor ten hoogste een jaar te verlengen; de verlenging wordt terstond van kracht. Met ingang van het tijdstip waarop het besluit tot benoeming van de curator aan het trustkantoor is bekendgemaakt mogen de desbetreffende organen of vertegenwoordigers hun bevoegdheden slechts uitoefenen na goedkeuring door de curator en met inachtneming van de opdrachten van de curator.

  • 4 Na de benoeming van een curator:

    • a. verlenen de organen en de vertegenwoordigers van het trustkantoor de curator alle medewerking;

    • b. kan de toezichthouder de betrokken organen of vertegenwoordigers van het trustkantoor toestaan bepaalde rechtshandelingen zonder goedkeuring te verrichten;

    • c. kan de toezichthouder te allen tijde de door hem aangewezen curator vervangen;

    • d. is voor schade ten gevolge van handelingen, die zijn verricht in strijd met een besluit als bedoeld in het eerste lid, elke persoon die deel uitmaakt van het orgaan van het trustkantoor dat deze handelingen verrichtte, hoofdelijk aansprakelijk tegenover het trustkantoor, tenzij het verrichten van deze handelingen niet aan hem is te verwijten en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden;

    • e. zijn de handelingen, bedoeld in onderdeel d, voor zover deze rechtshandelingen zijn, vernietigbaar, indien de wederpartij wist of behoorde te weten dat de vereiste goedkeuring ontbrak.

  • 5 Zodra de omstandigheid, bedoeld in het eerste lid, niet langer aanwezig is, trekt de toezichthouder het besluit tot benoeming van de curator in. De toezichthouder maakt het besluit tot intrekking onverwijld bekend aan het trustkantoor.

  • 6 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een ieder die beroeps- of bedrijfshalve een dienst verleent zonder een daartoe strekkende vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid.

  • 7 De kosten van de in het eerste lid bedoelde maatregel komen voor rekening van het in dat lid bedoelde trustkantoor.

Hoofdstuk 8. Openbaarmaking van overtredingen

Artikel 31

De toezichthouder kan, in afwijking van artikel 12, teneinde de naleving van deze wet te bevorderen ter openbare kennis brengen:

  • a. zijn weigering om een aangevraagde vergunning of ontheffing te verlenen, wanneer deze weigering niet meer in beroep kan worden getroffen en de aanvrager handelt als was hem de vergunning of ontheffing verleend;

  • b. het feit dat een rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon waarop naar zijn oordeel het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van toepassing is, niet over een vergunning beschikt;

  • c. het feit dat een rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon die beschikt over een vergunning, zich niet houdt aan de voorschriften of de beperkingen die aan die vergunning zijn verbonden of zijn gesteld;

  • d. het feit dat een rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon waarop een vrijstelling als bedoeld in artikel 2, derde lid of een ontheffing als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van toepassing is, zich niet houdt aan de voorschriften of de beperkingen die aan die vrijstelling of ontheffing zijn verbonden of gesteld;

  • e. het feit dat een trustkantoor de aanwijzing op grond van artikel 11 niet heeft opgevolgd.

Artikel 32

Degene jegens wie door de toezichthouder een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat de toezichthouder zijn handelen of nalaten op grond van artikel 31 ter openbare kennis zal brengen, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel 33

  • 1 De toezichthouder geeft, indien hij voornemens is op grond van artikel 31 een feit ter openbare kennis te brengen, de betrokkene daarvan kennis onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.

  • 2 In aanvulling op artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht, is de toezichthouder niet gehouden de betrokkene in de gelegenheid te stellen om zijn zienswijze naar voren te brengen, indien van de betrokkene geen adres bekend is en het adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.

Artikel 34

De beschikking om op grond van artikel 31 een feit ter openbare kennis te brengen vermeldt in ieder geval:

  • a. het feit dat ter openbare kennis wordt gebracht;

  • b. de wijze waarop het feit ter openbare kennis wordt gebracht; en

  • c. de termijn waarna het feit ter openbare kennis wordt gebracht.

Artikel 35

Tenzij de bevordering van de naleving van deze wet geen uitstel toelaat, wordt de werking van de beschikking om op grond van artikel 31 een feit ter openbare kennis te brengen opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

Artikel 36

In afwijking van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht treedt de beschikking om op grond van artikel 31 een feit ter openbare kennis te brengen in werking op de dag waarop het feit ter openbare kennis is gebracht zonder dat de werking voor de duur van de beroepstermijn of, indien beroep is ingesteld, van het beroep wordt opgeschort, indien van de betrokkene geen adres bekend is en het adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.

Artikel 37

  • 1 De bevoegdheid om op grond van artikel 31 een feit ter openbare kennis te brengen vervalt indien ter zake van het feit een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2 Het recht tot strafvervolging met betrekking tot een feit als bedoeld in artikel 31 vervalt, indien de toezichthouder het feit reeds ter openbare kennis heeft gebracht.

Artikel 38

  • 1 De bevoegdheid om op grond van artikel 31 een feit ter openbare kennis te brengen vervalt drie jaren na de dag waarop het feit heeft plaats gehad.

  • 2 De termijn bedoeld in het eerste lid wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij het feit ter openbare kennis wordt gebracht.

Artikel 39

De werkzaamheden in verband met het op grond van artikel 31 ter openbare kennis brengen van een feit worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van het feit en het daaraan voorafgaande onderzoek.

Hoofdstuk 9. Wijzigingen van andere wetten

Hoofdstuk 10. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 50

  • 1 Een rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet vanuit een vestiging in Nederland als trustkantoor werkzaam is, wordt geacht niet in strijd te handelen met het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde trustkantoor meldt zich binnen acht weken na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet schriftelijk bij de toezichthouder en verstrekt binnen een door de toezichthouder te stellen termijn de gegevens en inlichtingen die de toezichthouder nodig acht om te beoordelen of het trustkantoor voldoet aan het bij of krachtens deze wet bepaalde. Deze melding wordt beschouwd als een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid.

  • 3 Op de aanvraag voor een vergunning beslist de toezichthouder binnen een jaar na de ontvangst van de in het tweede lid, eerste volzin, bedoelde gegevens en inlichtingen, of, indien de toezichthouder om nadere gegevens of inlichtingen heeft verzocht, binnen een jaar na de ontvangst van die nadere gegevens en inlichtingen.

  • 4 In afwijking van artikel 4:5, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt het besluit om een aanvraag voor een vergunning niet te behandelen, aan het trustkantoor bekendgemaakt binnen acht weken nadat de in het tweede lid, eerste volzin, bedoelde gegevens en inlichtingen zijn verstrekt of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

  • 5 Indien het trustkantoor niet of niet tijdig heeft voldaan aan het tweede lid, is het eerste lid niet langer van toepassing.

  • 6 Indien de toezichthouder op grond van de gegevens en inlichtingen waarvan hij ingevolge het tweede lid, eerste volzin, kennis heeft genomen van oordeel is dat het trustkantoor niet voldoet aan het bij of krachtens deze wet bepaalde, is het in het eerste lid bepaalde niet langer van toepassing.

Artikel 51

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 17 december 2003

Beatrix

De Minister van Financiën ,

G. Zalm

Uitgegeven de vijftiende januari 2004

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner