Wet toezicht trustkantoren

Geraadpleegd op 23-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 05-06-2009.
Geldend van 01-08-2008 t/m 30-06-2009

Wet van 17 december 2003, houdende het toezicht op trustkantoren (Wet toezicht trustkantoren)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het, ter bevordering van de integriteit van het financiële stelsel in Nederland, wenselijk is trustkantoren onder toezicht te plaatsen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Inleidende bepaling

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. trustkantoor: een rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon die, al dan niet tezamen met andere rechtspersonen, vennootschappen of natuurlijke personen, beroeps- of bedrijfsmatig een of meer van de in onderdeel d genoemde diensten verleent in opdracht van een, niet tot dezelfde groep als waarvan het trustkantoor deel uitmaakt behorende, rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon;

  • b. doelvennootschap: een rechtspersoon of vennootschap waaraan de in onderdeel d, onder 1° en 2°, genoemde diensten worden verleend;

  • c. uiteindelijk belanghebbende: de natuurlijke persoon die een gekwalificeerde deelneming houdt in een doelvennootschap, dan wel begunstigde is van ten minste tien procent van het vermogen van een stichting of van een trust als bedoeld in het Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts (Trb. 1985, 141);

  • d. dienst:

    • 1º. het zijn van bestuurder of vennoot van een rechtspersoon of vennootschap;

    • 2º. het ter beschikking stellen van het adres of het correspondentie-adres, bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, onder b, en 10, onder a, van het Handelsregisterbesluit 1996, aan een rechtspersoon of vennootschap, indien ten minste een van de volgende bijkomende werkzaamheden wordt verricht ten behoeve van die rechtspersoon of vennootschap of ten behoeve van een, tot dezelfde groep behorende, andere rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon:

      • i) het op privaatrechtelijk gebied geven van advies of verlenen van bijstand;

      • ii) het verstrekken van belastingadvies of het verzorgen van belastingaangiften en daarmee verband houdende werkzaamheden;

      • iii) het verrichten van werkzaamheden in verband met het opstellen, beoordelen of controleren van de jaarrekening of het voeren van administraties;

      • iv) het werven van een bestuurder voor een rechtspersoon of vennootschap;

      • v) andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen bijkomende werkzaamheden;

    • 3º. het verkopen van rechtspersonen;

    • 4º. het zijn van trustee in de zin van het Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts; of

    • 5º. andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen diensten;

  • e. bijkantoor: een of meer onderdelen zonder rechtspersoonlijkheid van een trustkantoor;

  • f. groep: een economische eenheid waarin rechtspersonen, vennootschappen en natuurlijke personen organisatorisch zijn verbonden;

  • g. gekwalificeerde deelneming: een rechtstreeks of middellijk belang van ten minste tien procent van het geplaatste aandelenkapitaal of een daarmee vergelijkbaar belang, of het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van ten minste tien procent van de stemrechten of een daarmee vergelijkbare zeggenschap;

  • h. Onze Minister: Onze Minister van Financiën;

  • i. politiek prominente persoon: een persoon als bedoeld in artikel 2 van de Uitvoeringsrichtlijn 2006/70/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 1 augustus 2006 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de definitie van politiek prominente personen en wat betreft de technische criteria voor vereenvoudigde cliëntenonderzoeksprocedures en voor vrijstellingen op grond van occasionele of zeer beperkte financiële activiteiten (PbEU L 214);

  • j. toezichthouder: De Nederlandsche Bank N.V..

Hoofdstuk 2. Vergunning

Paragraaf 1. Verbodsbepaling

Artikel 2

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van de toezichthouder vanuit een vestiging in Nederland als trustkantoor werkzaam te zijn.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • 1º. De Nederlandsche Bank N.V.;

    • 2º. een publiekrechtelijke rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    • 3º. een rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon die beroeps- of bedrijfsmatig opdrachten van tijdelijke aard die betrekking hebben op management- en organisatievraagstukken, met de daarbij behorende verantwoordelijkheden en bevoegdheden, uitvoert of doet uitvoeren, voor zover deze de diensten, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, onder 1°, verleent.

  • 3 Onze Minister kan vrijstelling verlenen van het in het eerste lid vervatte verbod, indien de situatie van een onderscheiden categorie trustkantoren dat rechtvaardigt, mits zulks naar zijn oordeel niet in strijd is met de belangen die deze wet beoogt te beschermen. Aan een vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld.

  • 4 De toezichthouder kan, op verzoek, ontheffing verlenen van het in het eerste lid vervatte verbod, indien de specifieke situatie van een trustkantoor dat rechtvaardigt, mits zulks naar zijn oordeel niet in strijd is met de belangen die deze wet beoogt te beschermen. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld.

  • 5 Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan, onder door de toezichthouder te stellen voorschriften en beperkingen, aan een groep van trustkantoren worden verleend. Tenzij in de vergunning anders is bepaald, geldt de vergunning, alsmede de daaraan verbonden voorschriften of gestelde beperkingen, in gelijke zin voor alle trustkantoren die onderdeel uitmaken van de groep.

Paragraaf 2. Vereisten voor een vergunning

Artikel 3

  • 1 De aanvrager van een vergunning verstrekt de volgende gegevens:

    • a. de identiteit en de antecedenten van de bestuurders en commissarissen van het trustkantoor;

    • b. de identiteit en de antecedenten van degenen die het beleid van het trustkantoor bepalen of mede bepalen;

    • c. de identiteit en de antecedenten van degenen die een gekwalificeerde deelneming houden in het trustkantoor, alsmede de omvang van de desbetreffende gekwalificeerde deelneming;

    • d. de formele en feitelijke zeggenschapsstructuur van de groep waartoe het trustkantoor behoort;

    • e. de naam, het adres en de statutaire zetel van het trustkantoor en, indien van toepassing, de naam en het adres van zijn bijkantoren;

    • f. de voorziene bedrijfsvoering, waaronder begrepen de maatregelen gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering, en de voorziene administratieve organisatie en interne controle van het trustkantoor;

    • g. overige gegevens en bescheiden die de toezichthouder nodig acht in het belang van de beoordeling van de aanvraag.

  • 2 Indien de antecedenten van de personen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, reeds zijn beoordeeld voor de toepassing van de Wet op het financieel toezicht, bevat de aanvraag, in aanvulling op de in het eerste lid bedoelde gegevens, de datum van deze beoordeling.

  • 3 Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld.

  • 4 De toezichthouder beslist binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 4

De toezichthouder verleent een vergunning tenzij:

  • a. hij op grond van de voornemens of de antecedenten van de personen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a, b of c, van oordeel is dat de betrouwbaarheid van een van deze personen niet buiten twijfel staat;

  • b. hij van oordeel is dat de deskundigheid van een of meer van de personen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a en b, onvoldoende is om het beroep of bedrijf van trustkantoor uit te oefenen;

  • c. hij van oordeel is dat de groep waartoe het trustkantoor behoort een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur heeft die in zodanige mate ondoorzichtig is, dat deze een belemmering vormt of zou kunnen vormen voor het adequaat uitoefenen van toezicht op het trustkantoor;

  • d. hij van oordeel is dat, gelet op hetgeen het trustkantoor ingevolge artikel 3, eerste lid, onderdelen f en g, bij de aanvraag heeft overgelegd, het trustkantoor niet in staat zal zijn te voldoen aan de op grond van artikel 10 te stellen regels.

Artikel 5

  • 2 Een wijziging als bedoeld in het eerste lid wordt niet doorgevoerd, indien de toezichthouder het voornemen daartoe afwijst binnen zes weken na ontvangst van de melding, bedoeld in het eerste lid, of, indien de toezichthouder om nadere gegevens of inlichtingen heeft verzocht, binnen zes weken na ontvangst van die gegevens of inlichtingen.

Paragraaf 3. Intrekken van de vergunning

Artikel 6

De toezichthouder kan een vergunning intrekken:

  • a. op verzoek van de houder;

  • b. in geval de houder in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van hem de toepassing van de schuldsaneringsregeling, bedoeld in titel III van de Faillissementswet, is uitgesproken;

  • c. in geval van ontbinding of, indien de houder een natuurlijke persoon is, overlijden van de houder;

  • d. in geval de houder gedurende een termijn van meer dan zes maanden kennelijk niet langer werkzaamheden als trustkantoor verricht;

  • e. in geval de houder in gebreke blijft om te voldoen aan de verplichtingen, hem bij of krachtens deze wet opgelegd;

  • f. in geval de toezichthouder informatie bekend wordt die, was zij hem bekend geweest op het moment van het verlenen van de vergunning, ertoe zou hebben geleid dat de vergunning niet zou zijn verleend;

  • g. in geval de toezichthouder na de tenuitvoerlegging van de in artikel 8, negende lid, bedoelde executoriale titel, niet de ingevolge dat artikel verschuldigde betaling heeft ontvangen.

Paragraaf 4. Het register

Artikel 7

  • 1 De toezichthouder houdt een register waarin zijn ingeschreven de trustkantoren die op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid, hun diensten mogen verlenen en de trustkantoren die op grond van een ontheffing als bedoeld in artikel 2, vierde lid, hun diensten mogen verlenen.

  • 2 In het register worden ten aanzien van een trustkantoor de volgende gegevens opgenomen:

    • a. de naam, het adres en de statutaire zetel van het trustkantoor en, indien van toepassing, de naam en het adres van zijn bijkantoren;

    • b. de datum van inschrijving van het trustkantoor in het register;

    • c. het nummer van inschrijving van het trustkantoor bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken; en

    • d. de aan de vergunning of de ontheffing verbonden voorschriften en gestelde beperkingen, tenzij de bescherming van de persoonlijke levenssfeer of van gerechtvaardigde bedrijfsbelangen zich daartegen verzet.

  • 3 De toezichthouder draagt zorg voor de doorhaling van de inschrijving van een trustkantoor waarvan de vergunning dan wel de ontheffing is ingetrokken.

  • 4 De toezichthouder houdt de gegevens in het register voor een ieder kosteloos ter inzage.

Paragraaf 5. Kosten

Artikel 8

  • 1 De aanvrager is ter zake van een aanvraag van een vergunning of van een ontheffing aan de toezichthouder een bedrag verschuldigd.

  • 2 Het trustkantoor dat is ingeschreven in het register is, ter dekking van de kosten verbonden aan het toezicht op de ingeschreven trustkantoren, aan de toezichthouder een bedrag verschuldigd.

  • 3 De hoogte van de in dit artikel bedoelde bedragen wordt zodanig vastgesteld dat het totaal van de in rekening te brengen bedragen gezamenlijk ten hoogste gelijk is aan de kosten die de toezichthouder maakt ter zake van de behandeling van de vergunningaanvragen, de ontheffingsaanvragen en ter zake van het toezicht dat de toezichthouder uitoefent op ingeschreven trustkantoren.

  • 4 De in dit artikel bedoelde bedragen worden vastgesteld door Onze Minister.

  • 5 Het ingevolge dit artikel verschuldigde bedrag wordt betaald binnen vier weken na dagtekening van de brief waarbij de betalingsverplichting is opgelegd.

  • 6 Bij gebreke van betaling wordt het verschuldigde bedrag vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop de in het vijfde lid bedoelde termijn is verstreken.

  • 7 Indien het verschuldigde bedrag niet binnen de gestelde termijn is betaald, stuurt de toezichthouder een schriftelijke aanmaning om binnen twee weken na dagtekening van de aanmaning dit bedrag, verhoogd met de rente en de kosten van de aanmaning, alsnog te betalen. De aanmaning bevat de aanzegging, dat het bedrag, voor zover dit niet binnen de gestelde termijn wordt betaald, overeenkomstig het achtste lid zal worden ingevorderd.

  • 8 Bij gebreke van tijdige betaling kan de toezichthouder het bedrag, verhoogd met de kosten van de aanmaning en van de invordering, bij dwangbevel invorderen.

  • 10 Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de toezichthouder.

  • 11 Het verzet schorst de tenuitvoerlegging niet, tenzij de voorzieningenrechter desgevraagd anders beslist.

Hoofdstuk 3. Toezicht en inlichtingen

Artikel 9

  • 1 De toezichthouder kan bij:

    • a. in het register ingeschreven trustkantoren;

    • b. trustkantoren waarop een vrijstelling als bedoeld in artikel 2, derde lid, van toepassing is;

    • c. een ieder die met een in de onderdelen a of b bedoeld trustkantoor in een groep is verbonden;

    • d. een ieder van wie of waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze handelt in strijd met de bij of krachtens deze wet gestelde regels; alle inlichtingen inwinnen of doen inwinnen, die redelijkerwijs nodig zijn voor de uitoefening van de taken en bevoegdheden die hij op grond van deze wet heeft en teneinde na te gaan of de bij of krachtens deze wet gestelde bepalingen worden nageleefd.

  • 2 Degene van wie de inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, worden verlangd, verstrekt deze binnen de door de toezichthouder te stellen redelijke termijn.

  • 3 Ten aanzien van de personen die door de toezichthouder zijn belast met het inwinnen van inlichtingen of met de uitoefening van andere taken en bevoegdheden die de toezichthouder heeft op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde, zijn de artikelen 5:12, 5:13, 5:15, 5:16, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien een onderzoek als bedoeld in artikel 14, eerste lid, wordt ingesteld, degene bij wie het onderzoek wordt ingesteld en die niet ingevolge deze wet onder toezicht staat, slechts is gehouden tot het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden.

Artikel 10

  • 1 Met het oog op een integere bedrijfsvoering worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld aan trustkantoren. Hieronder worden begrepen regels met betrekking tot de administratieve organisatie – met inbegrip van de financiële administratie – en de interne controle, zodanig dat:

    • a. het trustkantoor de identiteit kent van de uiteindelijk belanghebbende of over informatie beschikt waaruit blijkt dat er geen uiteindelijk belanghebbende is;

    • b. het trustkantoor kennis heeft van de herkomst en de bestemming van de gelden van de doelvennootschap;

    • c. het trustkantoor kennis heeft van de relevante delen van de structuur van de groep waartoe de doelvennootschap behoort;

    • d. het trustkantoor kennis heeft van het doel waarmee de in onderdeel c bedoelde structuur is opgezet;

    • e. het trustkantoor:

      • 1°. beschikt over een op risico gebaseerd beleid om te bepalen of de uiteindelijk belanghebbende een politiek prominent persoon is;

      • 2°. de beslissing tot het aangaan van een relatie met een politiek prominent persoon laat nemen of laat goedkeuren door personen die daartoe door het trustkantoor gemachtigd zijn;

      • 3°. adequate maatregelen treft om de bron van het vermogen vast te stellen die bij de zakelijke relatie worden gebruikt; en

      • 4°. doorlopende controle uitoefent op de zakelijke relatie.

    • f. het trustkantoor de identiteit kent van de koper en van de houders van een gekwalificeerde deelneming in de koper, indien door het trustkantoor een dienst wordt verleend als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, onder 3°;

    • g. het trustkantoor in zijn hoedanigheid van trustee de identiteit kent van de insteller van een trust in de zin van het Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts;

    • h. door het trustkantoor geen dienst wordt verleend, indien niet wordt voldaan aan onderdeel a of f.

  • 2 Een trustkantoor zendt binnen een door de toezichthouder te stellen redelijke termijn aan de toezichthouder desgevraagd een rapportage omtrent zijn bedrijfsvoering en administratieve organisatie en interne controle. De toezichthouder bepaalt de wijze waarop de rapportage geschiedt en de periode waarop de rapportage betrekking heeft.

Artikel 11

  • 1 De toezichthouder kan, indien niet is voldaan aan artikel 5, eerste of derde lid, of indien zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 6, onderdeel e, aan het trustkantoor dan wel aan de bevoegde organen, een aanwijzing geven om ten aanzien van met name aan te geven onderwerpen een bepaalde gedragslijn te volgen. Het trustkantoor dan wel de bevoegde organen aan wie de aanwijzing is gegeven, volgt dan wel volgen deze op binnen een door de toezichthouder te stellen termijn.

  • 2 Indien de deskundigheid of betrouwbaarheid van de in artikel 3, eerste lid, onderdelen a, b of c bedoelde personen, voor zover zij via een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur het beleid bepalen of mede bepalen van het trustkantoor, niet langer buiten twijfel staat, kan de toezichthouder de aanwijzing geven dat deze personen het beleid van het trustkantoor niet meer kunnen bepalen of mede bepalen.

Hoofdstuk 4. Bepalingen inzake uitwisseling van gegevens of inlichtingen

Artikel 12

  • 1 Gegevens en inlichtingen die ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde omtrent afzonderlijke rechtspersonen, vennootschappen of natuurlijke personen zijn verstrekt of zijn verkregen en gegevens en inlichtingen die van een instantie als bedoeld in artikel 13, eerste lid, zijn ontvangen, worden niet gepubliceerd en zijn geheim.

  • 2 Het is aan een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze wet of van krachtens deze wet genomen besluiten enige taak vervult, verboden van gegevens of inlichtingen, ingevolge deze wet verstrekt of van een instantie als bedoeld in artikel 13, eerste lid, verkregen, of van gegevens of inlichtingen, bij het onderzoek van zakelijke gegevens en bescheiden ontvangen, verder of anders gebruik te maken of daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitoefening van zijn taak of door deze wet wordt geëist.

  • 3 Het eerste en tweede lid laten ten aanzien van degene op wie het tweede lid van toepassing is, onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 13

  • 1 In afwijking van artikel 12, eerste en tweede lid, kan de toezichthouder gegevens of inlichtingen, verkregen bij de vervulling van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, verstrekken aan Nederlandse of buitenlandse overheidsinstanties dan wel aan Nederlandse of buitenlandse van overheidswege aangewezen instanties die zijn belast met het toezicht op financiële markten of op rechtspersonen, vennootschappen of natuurlijke personen die op die markten werkzaam zijn, tenzij:

    • a. de verstrekking van gegevens of inlichtingen in internationaal verband niet kan plaatsvinden op basis van wederkerigheid;

    • b. de gegevens betrekking hebben op een rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon waaraan of aan wie het trustkantoor diensten verleent, onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van de Sanctiewet 1977, de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, de Nederlandse belastingwetgeving, de bilaterale belastingverdragen en verdragen tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen dan wel de toepasselijkheid van bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties met betrekking tot het toezicht op de financiële markten of op natuurlijke personen en rechtspersonen die op die markten werkzaam zijn;

    • c. het doel waarvoor de gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende is bepaald;

    • d. het beoogde gebruik van de gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen die op die markten werkzaam zijn;

    • e. de verstrekking van de gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse wet of de openbare orde;

    • f. de geheimhouding van de gegevens of inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;

    • g. de verstrekking van de gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen; of

    • h. onvoldoende is gewaarborgd dat de gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.

  • 2 Voor zover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een buitenlandse overheidsinstantie dan wel van een buitenlandse van overheidswege aangewezen instantie, die is belast met het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen die op die markten werkzaam zijn, verstrekt de toezichthouder deze niet aan een Nederlandse of buitenlandse instantie als bedoeld in het eerste lid, tenzij de buitenlandse instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt.

  • 3 Indien een buitenlandse instantie als bedoeld in het eerste of tweede lid aan de toezichthouder verzoekt om de gegevens of inlichtingen die op grond van dat lid zijn verstrekt te mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, wordt dat verzoek slechts ingewilligd:

    • a. indien het beoogde gebruik niet in strijd is met het eerste lid; of

    • b. indien die buitenlandse instantie op een andere wijze dan in deze wet voorzien vanuit Nederland met inachtneming van de daarvoor geldende procedures voor dat andere doel de beschikking over die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen.

  • 4 Indien het in het derde lid bedoelde verzoek betrekking heeft op een onderzoek naar strafbare feiten, wordt dit niet ingewilligd dan na toestemming van Onze Minister van Justitie.

Artikel 14

  • 1 Ter uitvoering van verdragen tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen dan wel ter uitvoering van bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties met betrekking tot het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen die op die markten werkzaam zijn, kan de toezichthouder ten behoeve van een instantie die werkzaam is in een Staat die met Nederland partij is bij een verdrag of die met Nederland valt onder eenzelfde bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, en die in die Staat is belast met de uitvoering van wettelijke regelingen inzake het toezicht op de financiële markten, inlichtingen vragen aan of een onderzoek instellen of doen instellen bij ieder ingeschreven trustkantoor dat ingevolge deze wet onder zijn toezicht valt dan wel bij een ieder waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij over gegevens of inlichtingen beschikt die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van de wettelijke regelingen als hiervoor bedoeld.

  • 2 Degene aan wie gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste lid worden gevraagd, verstrekt deze gegevens of inlichtingen binnen een door de toezichthouder te stellen termijn.

Artikel 15

  • 1 De toezichthouder verstrekt aan de Stichting Autoriteit Financiële Markten, voor de toepassing van de Wet op het financieel toezicht, de gegevens of inlichtingen die hij heeft verkregen bij de vervulling van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak en die betrekking hebben op de betrouwbaarheid van de personen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a, b of c, voorzover deze naar het oordeel van de toezichthouder van belang zijn of zouden kunnen zijn voor het toezicht dat door de Stichting Autoriteit Financiële Markten wordt uitgeoefend.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien de gegevens of inlichtingen zijn verkregen van een buitenlandse overheidsinstantie of van een buitenlandse van overheidswege aangewezen instantie als bedoeld in artikel 13, tenzij die buitenlandse instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt.

Artikel 16

  • 1 De toezichthouder kan toestaan dat een functionaris van een buitenlandse instantie als bedoeld in artikel 14, eerste lid, deelneemt aan de uitvoering van een verzoek als bedoeld in dat lid.

  • 2 Degene bij wie een onderzoek als bedoeld in artikel 14, eerste lid, wordt ingesteld, verleent aan de in het eerste lid bedoelde functionaris alle medewerking die nodig is voor een goede uitvoering van dat onderzoek, met dien verstande dat degene bij wie het onderzoek wordt ingesteld en die niet ingevolge deze wet onder toezicht staat, slechts is gehouden tot het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde functionaris volgt de aanwijzingen op van de persoon die met de uitvoering van het verzoek is belast.

Artikel 17

  • 1 Schriftelijke afspraken tussen de toezichthouder en andere toezichthoudende autoriteiten die tot uitwerking van de in artikel 13 bedoelde informatie-uitwisseling dienen, worden ter voorafgaande instemming van Onze Minister voorgelegd. Onze Minister kan zijn instemming slechts onthouden indien naar zijn oordeel de belangen die worden gediend door verdragen of bindende besluiten als bedoeld in artikel 14, eerste lid, dan wel het algemeen belang zich tegen die afspraken verzetten onderscheidenlijk verzet.

  • 2 In schriftelijke afspraken als bedoeld in het eerste lid met toezichthoudende autoriteiten van een staat waarmee het Koninkrijk geen verdrag als bedoeld in dat lid heeft gesloten, wordt bepaald dat deze afspraken bij de totstandkoming nadien van een dergelijk verdrag met die staat wederom ter instemming aan Onze Minister worden voorgelegd. In dat geval toetst Onze Minister die afspraken aan het betrokken verdrag.

  • 3 Instemming als bedoeld in het eerste lid of tweede lid wordt geacht te zijn verleend, indien Onze Minister niet heeft beslist binnen vier weken na ontvangst van het desbetreffende voorstel of, indien hij om nadere inlichtingen heeft verzocht, binnen vier weken na ontvangst daarvan.

  • 4 Van schriftelijke afspraken als bedoeld in het eerste lid waarmee Onze Minister heeft ingestemd, wordt door de toezichthouder mededeling gedaan in de Staatscourant.

Hoofdstuk 5. Advies en rapportage

Artikel 18

  • 2 Eenmaal per jaar, uiterlijk op 1 mei, wordt door de toezichthouder verslag uitgebracht aan Onze Minister over de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden in het voorgaande kalenderjaar. Dit verslag wordt door de zorg van de toezichthouder openbaar gemaakt, met dien verstande dat gegevens met betrekking tot afzonderlijke trustkantoren niet openbaar worden gemaakt zonder hun schriftelijke toestemming.

Hoofdstuk 7. Dwangsom en bestuurlijke boete

Artikel 20

  • 3 Onze Minister kan regels stellen ter zake van de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 21

  • 2 De boete komt toe aan de toezichthouder.

  • 3 Onze Minister kan regels stellen ter zake van de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 22

  • 1 Het bedrag van de boete wordt bepaald op de wijze als voorzien in de bijlage bij deze wet, met dien verstande dat de boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste € 900 000 bedraagt.

  • 2 De bijlage bepaalt bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen boete.

  • 3 De bijlage kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd.

  • 4 De toezichthouder kan het bedrag van de boete lager stellen dan in de bijlage is bepaald, indien het bedrag van de boete in een bepaald geval op grond van bijzondere omstandigheden onevenredig hoog is.

Artikel 23

Degene jegens wie door de toezichthouder een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat hem wegens een overtreding een boete zal worden opgelegd, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel 24

  • 1 Indien de toezichthouder voornemens is een boete op te leggen, geeft hij de betrokkene daarvan kennis onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.

  • 2 In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht, stelt de toezichthouder de betrokkene in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd, tenzij het een overtreding betreft die in de bijlage, bedoeld in artikel 22, is aangewezen.

Artikel 25

  • 1 De toezichthouder legt de boete op bij beschikking.

  • 2 De beschikking vermeldt in ieder geval:

    • a. het feit ter zake waarvan de boete wordt opgelegd, alsmede het overtreden voorschrift;

    • b. het bedrag van de boete en de gegevens op basis waarvan dit bedrag is bepaald; en

    • c. de termijn, bedoeld in artikel 27, eerste lid, waarbinnen de boete moet worden betaald.

Artikel 26

  • 1 De werking van de beschikking tot oplegging van een boete wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt de werking van de beschikking tot oplegging van een boete voor een overtreding die op grond van artikel 24, tweede lid, is aangewezen, opgeschort totdat de bezwaartermijn is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt, op het bezwaar is beslist.

Artikel 27

  • 1 De boete wordt betaald binnen zes weken na de inwerkingtreding van de beschikking waarbij zij is opgelegd.

  • 2 Bij gebreke van betaling wordt de boete vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop sedert de bekendmaking van de beschikking zes weken zijn verstreken, tenzij het een overtreding betreft die op grond van artikel 24, tweede lid, is aangewezen.

  • 3 Indien de boete niet tijdig is betaald, stuurt de toezichthouder schriftelijk een aanmaning om binnen twee weken de boete, verhoogd met de rente en de kosten van de aanmaning, alsnog te betalen. De aanmaning bevat de aanzegging, dat de boete, voor zover deze niet binnen de gestelde termijn wordt betaald, overeenkomstig het vierde lid zal worden ingevorderd.

  • 4 Bij gebreke van tijdige betaling kan de toezichthouder de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning en van de invordering, bij dwangbevel invorderen.

  • 6 Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de toezichthouder.

  • 7 Het verzet schorst de tenuitvoerlegging niet, tenzij de voorzieningenrechter desgevraagd anders beslist.

  • 8 Het verzet kan niet worden gegrond op de stelling dat de boete ten onrechte of op een te hoog bedrag is vastgesteld.

Artikel 28

  • 1 De bevoegdheid een boete op te leggen vervalt indien ter zake van de overtreding een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2 Het recht tot strafvervolging met betrekking tot een overtreding als bedoeld in artikel 21 vervalt, indien de toezichthouder ter zake van die overtreding reeds een boete heeft opgelegd.

Artikel 29

  • 1 De bevoegdheid een boete op te leggen vervalt drie jaren na de dag waarop de overtreding is begaan.

  • 2 De termijn bedoeld in het eerste lid wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij een boete wordt opgelegd.

Artikel 30

De werkzaamheden in verband met het opleggen van een dwangsom of van een boete worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van de overtreding en het daaraan voorafgaande onderzoek.

Hoofdstuk 8. Openbaarmaking van overtredingen

Artikel 31

De toezichthouder kan, in afwijking van artikel 12, teneinde de naleving van deze wet te bevorderen ter openbare kennis brengen:

  • a. zijn weigering om een aangevraagde vergunning of ontheffing te verlenen, wanneer deze weigering niet meer in beroep kan worden getroffen en de aanvrager handelt als was hem de vergunning of ontheffing verleend;

  • b. het feit dat een rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon waarop naar zijn oordeel het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van toepassing is, niet over een vergunning beschikt;

  • c. het feit dat een rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon die beschikt over een vergunning, zich niet houdt aan de voorschriften of de beperkingen die aan die vergunning zijn verbonden of zijn gesteld;

  • d. het feit dat een rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon waarop een vrijstelling als bedoeld in artikel 2, derde lid of een ontheffing als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van toepassing is, zich niet houdt aan de voorschriften of de beperkingen die aan die vrijstelling of ontheffing zijn verbonden of gesteld;

  • e. het feit dat een trustkantoor de aanwijzing op grond van artikel 11 niet heeft opgevolgd.

Artikel 32

Degene jegens wie door de toezichthouder een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat de toezichthouder zijn handelen of nalaten op grond van artikel 31 ter openbare kennis zal brengen, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel 33

  • 1 De toezichthouder geeft, indien hij voornemens is op grond van artikel 31 een feit ter openbare kennis te brengen, de betrokkene daarvan kennis onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.

  • 2 In aanvulling op artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht, is de toezichthouder niet gehouden de betrokkene in de gelegenheid te stellen om zijn zienswijze naar voren te brengen, indien van de betrokkene geen adres bekend is en het adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.

Artikel 34

De beschikking om op grond van artikel 31 een feit ter openbare kennis te brengen vermeldt in ieder geval:

  • a. het feit dat ter openbare kennis wordt gebracht;

  • b. de wijze waarop het feit ter openbare kennis wordt gebracht; en

  • c. de termijn waarna het feit ter openbare kennis wordt gebracht.

Artikel 35

Tenzij de bevordering van de naleving van deze wet geen uitstel toelaat, wordt de werking van de beschikking om op grond van artikel 31 een feit ter openbare kennis te brengen opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

Artikel 36

In afwijking van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht treedt de beschikking om op grond van artikel 31 een feit ter openbare kennis te brengen in werking op de dag waarop het feit ter openbare kennis is gebracht zonder dat de werking voor de duur van de beroepstermijn of, indien beroep is ingesteld, van het beroep wordt opgeschort, indien van de betrokkene geen adres bekend is en het adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.

Artikel 37

  • 1 De bevoegdheid om op grond van artikel 31 een feit ter openbare kennis te brengen vervalt indien ter zake van het feit een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2 Het recht tot strafvervolging met betrekking tot een feit als bedoeld in artikel 31 vervalt, indien de toezichthouder het feit reeds ter openbare kennis heeft gebracht.

Artikel 38

  • 1 De bevoegdheid om op grond van artikel 31 een feit ter openbare kennis te brengen vervalt drie jaren na de dag waarop het feit heeft plaats gehad.

  • 2 De termijn bedoeld in het eerste lid wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij het feit ter openbare kennis wordt gebracht.

Artikel 39

De werkzaamheden in verband met het op grond van artikel 31 ter openbare kennis brengen van een feit worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van het feit en het daaraan voorafgaande onderzoek.

Hoofdstuk 9. Wijzigingen van andere wetten

Hoofdstuk 10. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 50

  • 1 Een rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet vanuit een vestiging in Nederland als trustkantoor werkzaam is, wordt geacht niet in strijd te handelen met het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde trustkantoor meldt zich binnen acht weken na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet schriftelijk bij de toezichthouder en verstrekt binnen een door de toezichthouder te stellen termijn de gegevens en inlichtingen die de toezichthouder nodig acht om te beoordelen of het trustkantoor voldoet aan het bij of krachtens deze wet bepaalde. Deze melding wordt beschouwd als een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid.

  • 3 Op de aanvraag voor een vergunning beslist de toezichthouder binnen een jaar na de ontvangst van de in het tweede lid, eerste volzin, bedoelde gegevens en inlichtingen, of, indien de toezichthouder om nadere gegevens of inlichtingen heeft verzocht, binnen een jaar na de ontvangst van die nadere gegevens en inlichtingen.

  • 4 In afwijking van artikel 4:5, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt het besluit om een aanvraag voor een vergunning niet te behandelen, aan het trustkantoor bekendgemaakt binnen acht weken nadat de in het tweede lid, eerste volzin, bedoelde gegevens en inlichtingen zijn verstrekt of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

  • 5 Indien het trustkantoor niet of niet tijdig heeft voldaan aan het tweede lid, is het eerste lid niet langer van toepassing.

  • 6 Indien de toezichthouder op grond van de gegevens en inlichtingen waarvan hij ingevolge het tweede lid, eerste volzin, kennis heeft genomen van oordeel is dat het trustkantoor niet voldoet aan het bij of krachtens deze wet bepaalde, is het in het eerste lid bepaalde niet langer van toepassing.

Artikel 51

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 17 december 2003

Beatrix

De Minister van Financiën ,

G. Zalm

Uitgegeven de vijftiende januari 2004

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner

Bijlage als bedoeld in artikel 22 van de wet toezicht trustkantoren

Artikel 1

Voor de overtredingen genoemd in tabel 1 en tabel 2, begaan na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, zijn de boetebedragen vastgesteld als volgt:

Tariefnummer:

Bedrag (vast tarief):

1.

€ 453

2.

€ 907

3.

€ 5 445

4.

€ 21 781

5.

€ 87 125

Artikel 2

  • 1 Indien een boete wordt opgelegd voor het overtreden van een bepaling als genoemd in tabel 11, is bij de vaststelling van de hoogte van deze boete de volgende categorie-indeling naar omzet van toepassing met de daarbij behorende factor.2

    Categorie-indeling normgeadresseerden

    Categorie I: trustkantoren met een omzet van minder dan € 45 400; factor: 0,5;

    Categorie II: trustkantoren met een omzet van ten minste € 45 400 maar minder dan € 90 800; factor: 1;

    Categorie III: trustkantoren met een omzet van ten minste € 90 800 maar minder dan € 226 900; factor: 2;

    Categorie IV: trustkantoren met een omzet van ten minste € 226 900 maar minder dan € 453 800; factor: 3;

    Categorie V: trustkantoren met een omzet van ten minste € 453 800; factor: 4.

  • 2 De boete wordt vastgesteld door het bedrag, bedoeld in artikel 1, te vermenigvuldigen met de factor behorende bij de categorie naar omzet, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Indien de gegevens omtrent de omzet niet aan de toezichthouder beschikbaar zijn gesteld, kan de toezichthouder aan degene aan wie de boete wordt opgelegd, verzoeken deze gegevens binnen een door hem te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldoet aan dit verzoek, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete categorie V van toepassing.

Artikel 3

Indien het een overtreding betreft waarvoor tariefnummer 1 of 2 is vastgesteld, behoeft de betrokkene op grond van artikel 24, tweede lid, niet in de gelegenheid te worden gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.

TABEL 1

Overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens artikel:

Tariefnummer:

3, derde lid

3

5

2

9, tweede lid

3

9, derde lid3

3

10

3

11

3

14, tweede lid

3

16, tweede lid

3

TABEL 2

Overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens artikel:

Tariefnummer:

2, eerste lid

5

2, derde lid

3

2, vierde lid

3

2, vijfde lid

3

9, tweede lid

3

9, derde lid4

3

11

3

14, tweede lid

3

16, tweede lid

3

  1. In tabel 1 zijn die bepalingen opgesomd die zich richten tot trustkantoren. ^ [1]
  2. In tabel 2 zijn die bepalingen opgesomd die zich in beginsel tot een ieder richten. ^ [2]
  3. Voorzover het betreft het voorschrift van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het voorschrift inzage te verlenen in zakelijke gegevens en bescheiden. ^ [3]
  4. Zie voetnoot 3. ^ [4]