Herziening aftrek omzetbelasting bij de vóór 1 januari 2003 onder paragraaf 8, onderdeel [...] vallende lichamen c.q. samenwerkingsverbanden

[Regeling vervallen per 26-06-2009.]
Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2008 en zichtdatum 20-09-2024.
Geldend van 19-12-2003 t/m 25-06-2009

Herziening aftrek omzetbelasting bij de vóór 1 januari 2003 onder paragraaf 8, onderdeel 4, respectievelijk paragraaf 10 Toelichting Gemeenten vallende lichamen c.q. samenwerkingsverbanden

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Inleiding

[Regeling vervallen per 26-06-2009]

Per 1 januari 2003 is het Besluit van 25 april 1969, nr. D69/4141, OB/BTW-104 (Bijlage M, Toelichting Gemeenten) vervallen). Als gevolg daarvan kunnen onder meer de goedkeuringen die waren opgenomen in paragraaf 8, onderdeel 4, en paragraaf 10 van genoemd besluit (hierna: Toelichting Gemeenten) niet meer worden toegepast. Op grond van vorenbedoelde goedkeuringen) bleven bepaalde lichamen c.q. samenwerkingsverbanden die op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) voor bepaalde prestaties jegens publiekrechtelijke lichamen als ondernemer zouden zijn aangemerkt, voor die prestaties buiten de heffing. Het vervallen van vorenbedoelde goedkeuringen heeft voor een aantal van die lichamen c.q. samenwerkingsverbanden) tot gevolg, dat zij vanaf 1 januari 2003 voor de desbetreffende prestaties in de heffing van omzetbelasting dienen te worden betrokken.

Vraag

[Regeling vervallen per 26-06-2009]

De vraag is gesteld in hoeverre de hiervoor bedoelde lichamen c.q. samenwerkingsverbanden voor (on)roerende zaken die zij (mede) gebruikten/gebruiken voor prestaties die bij hen vóór 1 januari 2003 op grond van paragraaf 8, onderdeel 4, respectievelijk paragraaf 10 van de Toelichting Gemeenten buiten de heffing van omzetbelasting bleven, vanaf 1 januari 2003 aanspraak kunnen maken op herziening van omzetbelasting op de voet van artikel 15 van de Wet juncto de artikelen 11 tot en met 14 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (hierna: de Beschikking).

Antwoord

[Regeling vervallen per 26-06-2009]

Ik kan mij ermee verenigen dat de onderhavige lichamen c.q. samenwerkingsverbanden voor de hiervoor bedoelde (on)roerende zaken herziening van omzetbelasting wordt verleend op de voet van artikel 15 van de Wet juncto de artikelen 11 tot en met 14 van de Beschikking, indien deze lichamen c.q. samenwerkingsverbanden tot 1 januari 2003 met een rechtsgeldig beroep op paragraaf 8, onderdeel 4, respectievelijk paragraaf 10 van de Toelichting Gemeenten, buiten de heffing van omzetbelasting zijn gebleven en vanwege de intrekking van deze faciliteiten vanaf 1 januari 2003 in de heffing van omzetbelasting dienen te worden betrokken.

Bijlage 1. Tekst paragraaf 8 en paragraaf 10 van de per 1 januari 2003 ingetrokken Toelichting Gemeenten

[Regeling vervallen per 26-06-2009]

§ 8. Interne leveringen aan de niet-ondernemerssfeer/Andere interne prestaties aan de niet-ondernemerssfeer/Aanwijzing alleen voor prestaties jegens derden/Prestaties van zelfstandige ondernemingen aan de niet-ondernemerssfeer

[Regeling vervallen per 26-06-2009]

1. Bij overheveling van goederen door onderdelen van een gemeente als ondernemer naar onderdelen die niet als ondernemer optreden (de niet-ondernemerssfeer) is sprake van het beschikken over goederen voor andere dan bedrijfsdoeleinden, ten gevolge waarvan deze goederen het bedrijfsvermogen van de ondernemer verlaten. Hier is dan een levering in de zin van artikel 3, 1, g, van de wet). Ter zake daarvan is belasting verschuldigd over de aanschaffings- of voortbrengingskosten van de goederen (artikel 8, 4, van de wet).

2. Verrichtingen – andere dan bedoeld onder 1 – vanuit de ondernemerssfeer van de gemeente ten behoeve van de niet-ondernemerssfeer zijn niet aan de heffing onderworpen.

3. Hoewel zulks alleen voor de aanleg en het onderhoud van tuinen uitdrukkelijk is bepaald, kan voorshands ook ter zake van het ten behoeve van de niet-ondernemerssfeer verrichten van de andere in artikel 3, Uitv. besch. OB ’68) aangewezen prestaties heffing van belasting achterwege blijven, mits aan de in § 11, 4, gegeven regelen voor de toepassing van de vooraftrek de hand wordt gehouden (zie in dit verband ook de memorie van antwoord aan de Tweede Kamer betreffende het ontwerp van Wet OB ’68, hoofdstuk VIII, artikel 7, lid 3, tweede alinea). Mitsdien behoeft wegens het ten behoeve van de niet-ondernemerssfeer verrichten van in artikel 3 Uitv. besch. OB ’68 aangewezen prestaties geen belasting te worden voldaan.

4. De afzonderlijke ondernemingen, bedoeld in § 7,2), blijven, wat de verhouding tot de niet-ondernemerssfeer betreft, onderdelen van de gemeente. Voor de toepassing van 1, 2 of 3 is daarom het onderscheiden in verschillende ondernemingen niet van belang. Ook op lichamen waarvan uitsluitend een gemeente onmiddellijk of middellijk aandeelhouder, deelnemer of lid is, alsmede lichamen waarvan de bestuurders uitsluitend door een gemeente onmiddellijk of middellijk worden benoemd en ontslagen en waarvan het vermogen bij liquidatie uitsluitend ter beschikking van de gemeente komt, kan 1, 2 of 3 toepassing vinden.

§ 10. Samenwerkingsverbanden

[Regeling vervallen per 26-06-2009]

1. Worden bepaalde handelingen welke, zo zij door de gemeente zelf zouden worden verricht, niet tot de ondernemerssfeer zouden behoren, bijvoorbeeld op het gebied van ruimtelijke ordening, bouw- en woningtoezicht, administratie en controle, uitgeoefend door een samenwerkingsverband tussen verschillende gemeenten – dat zelf ook een publiekrechtelijk lichaam kan zijn op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Stb. 1950, K 120) – dan kan dit verband voor de toepassing van de omzetbelasting worden beschouwd als te behoren tot de deelnemende gemeenten. Onderlinge prestaties tussen een dergelijk samenwerkingsverband en de deelnemende gemeenten kunnen dus als interne prestaties worden beschouwd.

2. Andere samenwerkingsverbanden dan de onder 1 bedoelde kunnen niet zonder meer met de deelnemende gemeenten worden vereenzelvigd. Deze treden als ondernemer op, indien zij zelfstandig een bedrijf uitoefenen.