Notitie 'Helderheid in de bekostiging van het hoger onderwijs'

Geraadpleegd op 26-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2015.
Geldend van 28-01-2004 t/m heden

Notitie ’Helderheid in de bekostiging van het hoger onderwijs’

Inleiding

Deze notitie is bedoeld om de bekostigde universiteiten en hogescholen helderheid te verschaffen over de interpretatie en toepassing van de bestaande bekostigingsregels voor de tellingen van de bekostigingsparameters van 1 oktober 2003 en volgende jaren. Daarvoor heb ik deze zomer voor het eerst het zogenaamde Bekostigingsoverleg met het hoger onderwijsveld gevoerd. Het overleg was er op gericht om mij duidelijkheid te verschaffen over eventuele ongewenste neveneffecten en administratieve lasten van door mij voorgenomen maatregelen. Die neveneffecten zijn in kaart gebracht en hebben geleid tot een definitief oordeel van mij op welke wijze de bestaande onhelderheid weggenomen kan worden.

In de afgelopen jaren is duidelijk geworden dat de bekostigingsregels op een aantal punten inderdaad niet eenduidig zijn. Instellingen hebben daarom op onderdelen een eigen interpretatie moeten volgen. Die eigen interpretatie strookte niet altijd met de systematiek en de bedoeling van de wet- en regelgeving. Ik heb daarbij geconstateerd dat meer hogescholen dan universiteiten zich genoodzaakt zagen om tot een eigen interpretatie te komen. Een en ander heeft er overigens ook toe geleid dat de instellingen op onderdelen tot onderlinge afspraken en ook gedragscodes zijn gekomen of trachten te komen. Die gedragscodes - bij het HBO bijvoorbeeld wat betreft Uitbesteding en bij het WO wat betreft publiek/privaat - juich ik toe, maar kunnen uiteraard niet mijn eigen verantwoordelijkheid vervangen. Wel sluit ik, waar dat naar mijn opvatting verantwoord was, aan bij deze onderlinge afspraken en gedragscodes.

De maatregelen doen niet af aan de bestaande verantwoordingslijnen. De verantwoordelijkheden van raden van toezicht, van colleges van bestuur, van bestuursraden, van examencommissies en andere organen van de instelling blijven volledig in stand. Ook het accreditatiestelsel, het toezicht door de Inspectie en de accountantsverklaring bij de jaarstukken van de instellingen moeten blijven zorgen voor een bestuurscultuur bij de instellingen die recht doet aan de bestuurlijke integriteit, die van maatschappelijk verantwoordelijke instellingen verwacht mag worden. Ik ga er hierbij vanuit de interpretatie van de bekostigingsregels, zoals hierbij weergegeven, ook nadrukkelijk betrokken worden bij het interne toezicht van de instellingen en bij de publieke verantwoording.

De instelling blijft verantwoordelijk voor een doelmatige en rechtmatige besteding van de rijksbijdrage en dat moet blijken uit de jaarstukken.

In deze notitie wordt een aantal thema’s behandeld, ontleend aan Ruimte voor Rekenschap. De thema’s zijn als volgt opgebouwd. Ieder thema is onderverdeeld in drie onderdelen:

  • 1. Wat we hiermee bedoelen: omschrijving en definitie van het thema

  • 2. Wat we hieraan gaan doen: beschrijving van het soort maatregelen

  • 3. Welke maatregelen we gaan treffen: de feitelijke maatregelen

De notitie wordt afgesloten met een samenvatting van alle genoemde maatregelen. Die maatregelen bestaan onder meer uit aanpassing van de Richtlijn voor het verslag, zodat ik in staat zal zijn aan de hand van de jaarstukken te controleren of de instellingen zich houden aan de voorschriften, die ik in deze notitie heb gegeven; aanscherping van de regelgeving dus, naast de regels en voorschriften die in het wetsvoorstel Korte Klap zijn neergelegd. De maatregelen bestaan voorts uit een aantal uitspraken over hoe de bestaande regelgeving moet worden uitgelegd en toegepast. Ik realiseer mij dat sommige uitspraken door velen als volstrekt vanzelfsprekend zullen worden beschouwd en een gevoel oproepen dat men in de achterliggende jaren al dienoverenkomstig handelde. Omdat die opvattingen en interpretatie soms impliciet bleven, ontbrak een referentiekader dat voor iedereen gold. Deze notitie draagt bij aan de behoefte een einde te maken aan een situatie van die onhelderheid.

In algemene zin geldt dat gedrag van financieel-strategische aard dat uitsluitend gericht is op het maximaliseren van de rijksbijdrage - ook nog ten koste van andere instellingen - onaanvaardbaar is en blijft. Het is aan de besturen van de instellingen - en met hen aan de raden van toezicht - daarop toe te zien.

De maatregelen passen alle binnen de regels van de bestaande verdeelmodellen HBO en WO, betreffen dus de bestaande bekostigingsregels. Er is geen sprake van nieuw beleid in deze notitie.

Volledigheidshalve wordt een beschrijving van de beide bekostigingsmodellen WO en HBO als bijlage bij deze notitie gevoegd. De beschrijving was eerder opgenomen in het rapport ’Ruimte voor Rekenschap’.

Thema 1

Uitbesteding

Wat we hiermee bedoelen

Het gedeeltelijk uitbesteden van bekostigd onderwijs aan een niet door de overheid bekostigde private organisatie, tegen betaling voor de geleverde prestaties.

Dus: een universiteit of hogeschool laat een andere organisatie een deel van het onderwijsprogramma verzorgen waarvoor ze door de overheid bekostigd wordt. Dit thema is gericht op uitbesteding van opleidingen die in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO) staan en dus opleidingen zijn in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek (WHW). Contractonderwijs valt hier buiten, omdat dat een zaak is van de universiteit of hogeschool zelf en ze er ook geen geld voor krijgen van de overheid. Onder dit thema valt uitdrukkelijk niet de samenwerking op het gebied van onderwijs en onderzoek met andere bekostigde instellingen, met onderzoeksinstituten of met academische ziekenhuizen.

Wat we hieraan gaan doen

Uitgangspunt is dat het verzorgen van een deel van het onderwijsprogramma uitbesteed mag worden als een instelling zich aan de wet houdt. Dan gaat het bijvoorbeeld om de eisen omtrent kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid van het onderwijs.

Een universiteit of hogeschool mag het verzorgen van een deel van het onderwijsprogramma uitbesteden onder de volgende voorwaarden:

  • De uitbestedende instelling zal altijd de kern van het onderwijscurriculum zelf moeten blijven verzorgen.

  • In het jaarverslag moet een instelling goed en duidelijk melden en verantwoorden wat er uitbesteed is.

  • De instelling blijft verantwoordelijk voor alle verplichtingen die in de wet staan. Daar zullen de uitbestedende universiteit of hogeschool (de uitbesteder) en de uitvoerende partij (de uitvoerder) heldere afspraken over moeten maken.

  • De hoogte van de door de uitvoerder in rekening te brengen kosten moet in redelijke verhouding staan met wat hij moet doen. Het is de verantwoordelijkheid van de uitbesteder om afspraken te maken die de kosten van de uitvoerder dekken. Er mag door de uitbesteding geen concurrentievervalsing ontstaan.

  • Een aantal wettelijke bepalingen is rechtstreeks van toepassing. Dat betekent onder andere dat een toets op de doelmatigheid van de opleiding wordt gedaan op de plaats waar de opleiding verzorgd wordt: bij de uitvoerder dus.

  • De verantwoordelijkheden en verplichtingen van de uitbesteder moeten worden doorgecontracteerd naar de uitvoerder. Dat betekent bijvoorbeeld dat de uitvoerder de Onderwijsinspectie, een visitatiecommissie of de departementale Accountantsdienst moet toelaten.

  • De ”Europese richtlijn voor overheidsopdrachten diensten” is onverkort van toepassing.

  • Voor een student zal volkomen helder moeten zijn dat hij als student is ingeschreven aan een opleiding van een bekostigde instelling, waar hij ook zijn collegegeld dient te voldoen.

Welke maatregelen we gaan treffen

  • Aanpassing van de richtlijn voor het verslag waarin verantwoording ten aanzien van de uitbesteding wordt voorgeschreven.

  • De aangepaste richtlijn is voor het eerst van toepassing bij het verslag over het begrotingsjaar 2003.

  • De richtlijn zal voor 1 november van dit jaar worden aangepast.

Thema 2

Investeren van publieke middelen in private activiteiten

Wat we hiermee bedoelen

Als de bekostiging van de overheid aan universiteiten of hogescholen (rijksbijdrage) bijvoorbeeld wordt gebruikt:

  • in een privaatrechtelijke rechtspersoon (bijvoorbeeld een contractstichting), of

  • voor voorzieningen voor studenten (bijvoorbeeld huisvesting of sportfaciliteiten), of

  • om investeringen te doen in gebouwen in het buitenland, of

  • voor de ontwikkeling van onbekostigd onderwijs.

Het gaat hier uitdrukkelijk niet om investeringen die de instelling normaal doet in verband met het beheer en bestuur van de instelling (schoonmaak, huisvesting, catering, leveranciers etc). Het gaat om investeringen van een instelling in commerciële activiteiten voor of in samenwerking met derde, die op geen enkele wijze een relatie hebben met de kernactiviteiten onderwijs, onderzoek en kennisoverdracht.

Wat we hieraan gaan doen

Het besteden van de rijksbijdrage aan private activiteiten is (en blijft) volgens de wet toegestaan. Die activiteiten kunnen immers een bijdrage leveren aan de verhoging van de kwaliteit van het onderwijs of onderzoek, of aan de doelmatigheid of toegankelijkheid van het onderwijs.

Een universiteit of hogeschool mag publieke middelen aan private activiteiten besteden als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • De activiteit is in lijn met de werkzaamheden waarvoor de universiteit of hogeschool een rijksbijdrage van de overheid ontvangt. Als activiteiten worden uitbesteed aan een private rechtspersoon, blijft de universiteit of hogeschool verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitgevoerde activiteiten.

  • Uitgangspunt bij investeringen in private activiteiten is dat deze aansluiten op vastgestelde onderwijscurricula en onderzoekslijnen en deze ondersteunen.

  • Investeren in een private activiteit moet dus bijdragen aan:

    • de kwaliteitsverhoging van het onderwijs en / of het onderzoek; en / of

    • de kennisoverdracht aan de maatschappij; en / of

    • de doelmatigheid of toegankelijkheid van het onderwijs.

    • De investering moet in redelijke verhouding staan met wat de uitvoerder moet doen. Het is de verantwoordelijkheid van de universiteit of hogeschool om afspraken te maken die de kosten van de private partij dekken. Er mag door de investering geen concurrentievervalsing ontstaan.

Thema 3

Het verlenen van vrijstellingen

Wat we hiermee bedoelen

De instelling kan een student vrijstelling verlenen voor het afleggen van tentamens of examens. Die vrijstelling gebeurt op basis van eerder afgelegde (en gehaalde) tentamens of examens, of op basis van buiten het hoger onderwijs opgedane kennis of vaardigheden. De examencommissie verleent de vrijstellingen; in de onderwijs en examenregeling is geregeld op welke gronden ze dat kan doen.

Studenten kunnen naast het diploma van hun eerste opleiding ook een diploma krijgen voor een tweede opleiding. Bij de tweede opleiding krijgen ze een aantal vrijstellingen, waardoor die bijvoorbeeld binnen een jaar kan worden afgerond. Beide diploma’s tellen mee voor bekostiging door de overheid.

Een ander voorbeeld: buitenlandse studenten die een groot deel van de opleiding in het buitenland volgen. Ze kunnen ook een Nederlands diploma krijgen, terwijl er door de Nederlandse universiteit of hogeschool nauwelijks onderwijs wordt gegeven. Dat diploma telt mee voor bekostiging door de overheid.

Laatste voorbeeld: deelnemers aan een avondcursus, die daarvan een diploma krijgen. Omdat de cursus niet in het CROHO geregistreerd staat betreft dit geen getuigschrift in de zin van de wet. Vervolgens worden zij als extraneus ingeschreven bij een vergelijkbare (wel in het CROHO opgenomen) opleiding; ze krijgen dan een doctoraaldiploma, dat meetelt voor bekostiging door de overheid.

Wat we hieraan gaan doen

Het verlenen van vrijstellingen mag. Erkenning van ’elders verworven competenties’ wordt aangemoedigd, zolang er voldaan wordt aan de kwaliteitseisen die de wet stelt. Omdat de bekostiging van universiteiten en hogescholen voor een deel is gebaseerd op het aantal getuigschriften dat ze afgeven, kan het verlenen van veel vrijstellingen veel bekostiging opleveren voor een geringe onderwijsinspanning. In het HBO tellen getuigschriften alleen mee als een student de drie jaren voorafgaand aan het afgeven van het getuigschrift was ingeschreven op de hogeschool.

Bovenstaande voorbeelden zijn niet in strijd met de bestaande regelgeving. Dat blijft ook zo. Maar dat wil niet zeggen dat strategisch gedrag van een instelling wordt geaccepteerd. Indien een instelling zich erop toe legt om groepen studenten te werven, die zonder enige inspanningvan de kant van de instelling een getuigschrift uitgereikt kunnen krijgen, om zo te proberen de rijksbijdrage te verhogen, dan verhoudt zich dat niet met de bestuurlijke integriteit.

Thema 4

Bekostiging van buitenlandse studenten

Wat we hiermee bedoelen

  • a. Buitenlandse studenten in het buitenland die deelnemen aan distance learning (leren op afstand) via een Nederlandse instelling

  • b. Buitenlandse studenten die in feite (grotendeels) in het buitenland studeren.

  • c. Buitenlandse studenten die in Nederland een deel van de opleiding c.q. stage volgen

  • d. Buitenlandse studenten die het laatste jaar zowel bij een buitenlandse als een Nederlandse hogeschool zijn ingeschreven en die een Nederlands diploma behalen.

Er zijn drie manieren waarop buitenlandse studenten in Nederland komen studeren:

  • Er komt een buitenlandse student voor een Nederlandse student in de plaats in het kader van een uitwisselingsprogramma. De instellingen brengen in dat geval onderling geen kosten bij elkaar in rekening. De Nederlandse student blijft voor de bekostiging meetellen, maar de buitenlandse telt niet mee. Aan een dergelijke uitwisseling moet een overeenkomst ten grondslag liggen. De overeenkomst moet worden gemeld in het jaarverslag.

  • Een buitenlandse student komt op individuele basis in Nederland studeren met het oog op het behalen van een getuigschrift, de zogenaamde free mover. Deze student moet als reguliere student worden behandeld dus ook wat betreft de bekostiging. Hij dient zich zelf in te schrijven en zelf zijn collegegeld te betalen.

  • Er komt een buitenlandse student naar Nederland in het kader van een uitwisselingsprogramma, maar er gaat geen Nederlandse student voor naar het buitenland. Wanneer deze uitwisselingsstudent geen CROHO-opleiding komt volgen, kan hij niet worden ingeschreven als student en dus niet meetellen voor de bekostiging. Dit is een geval van contractonderwijs.

Wat we hieraan gaan doen

  • a. Buitenlandse studenten in het buitenland die deelnemen aan distance learning via een Nederlandse instelling

    Hoewel distance learning door de overheid wordt gestimuleerd houdt het (huidige) bekostigingssysteem er geen rekening mee. Op dit punt zal eerst beleid moeten worden ontwikkeld, voordat maatregelen in het kader van de bekostiging zullen volgen. Dit zal in het nieuwe HO-verdeelmodel worden meegenomen.

    Dit gaat overigens over Nederlandse studenten. Buitenlandse studenten in het buitenland, die via distance learning hun studie volgen, worden niet door de instelling als student ingeschreven en tellen dus niet mee voor de bekostiging.

  • b. Buitenlandse studenten die in feite (grotendeels) in het buitenland studeren

    Buitenlandse studenten kunnen alleen worden ingeschreven bij een bekostigde opleiding als zij hun onderwijs daar ook daadwerkelijk volgen. Het meetellen voor bekostiging van studenten die in het buitenland verblijven is dus niet aan de orde. Of het nu gaat om distance learning, of dat de Nederlandse instelling zelf programma’s in het buitenland aanbiedt maakt niet uit. Het gaat erom dat de buitenlandse studenten niet in Nederland onderwijs volgen. Deze studenten mogen niet meetellen voor bekostiging

  • c. Buitenlandse studenten die in Nederland een deel van de opleiding c.q. stage volgen

    Buitenlandse studenten die hier een stage of een korte opleiding komen volgen die niet beschouwd kan worden als een CROHO-opleiding, kunnen niet worden ingeschreven bij een bekostigde opleiding. De wet - en dus de bekostiging - gaat uit van volwaardige bachelor-en masteropleidingen. De overheid betaalt dus niet voor aanbieden van delen van opleidingen (ook wel voorgestructureerde korte opleidingen genoemd). Dit soort activiteiten zijn contractactiviteiten. Daarvoor kan de instelling een student een bedrag laten betalen, dat al dan niet de gemaakte kosten dekt. Als deze studenten wél worden ingeschreven bij bekostigde opleidingen - en ze dus geen diploma halen - leidt dat tot een groot aantal uitvallers. Dat heeft gevolgen voor de bekostiging van hogescholen, omdat het bekostigingssysteem van het HBO daarmee rekening houdt. Ik zal nauwgezet de uitval bij instellingen in de gaten houden. Als de uitval groter is dan een bepaald (nog niet vastgesteld) percentage vraagt het ministerie de instelling om een toelichting. Als deze toelichting niet overtuigend is, volgt een ’zoeklichtonderzoek’ door de Accountantsdienst. Er kunnen dan sancties worden opgelegd.

  • d. Buitenlandse studenten die het laatste jaar zowel bij een buitenlandse als een Nederlandse hogeschool zijn ingeschreven en die een Nederlands diploma behalen.

    Als een buitenlandse student in Nederland komt studeren om een diploma te halen en voldoet aan de eisen voor inschrijven telt hij mee voor de bekostiging. Voor het HBO geldt dat ’excessieve diplomabekostiging’ niet meer mogelijk is (zie thema 3): de bekostiging door de overheid is dus in overeenstemming met de onderwijsinspanning die een hogeschool levert.

Welke maatregelen we gaan treffen

  • Er zal beleid worden ontwikkeld ten aanzien van distance learning.

  • In de wetgeving ’Korte klap’ is geregeld dat alleen studenten waarvan de NAW (naam, adres en woonplaats) gegevens bekend zijn - dus studenten die daadwerkelijk onderwijs in Nederland genieten - meetellen voor de bekostiging.

  • In de richtlijn voor het verslag wordt opgenomen dat de uitwisselingsovereenkomsten met buitenlandse instellingen gemeld worden, zulks met ingang van het verslag over het jaar 2003. De richtlijn zal voor 1 november 2003 worden aangepast.

Thema 5

Collegegeld niet betaald door student zelf

Wat we hiermee bedoelen

Het door de student zelf betalen van collegegeld wordt gezien als een signaal dat de student de intentie heeft om onderwijs te volgen. In een aantal gevallen hebben studenten hun collegegeld niet zelf betaald. Dit kan om verschillende redenen zijn gebeurd, bijvoorbeeld omdat de student in een moeilijke financiële positie zit. In sommige gevallen wordt het collegegeld daarom via een speciaal (nood)fonds door de instelling betaald.

Wat we hieraan gaan doen

Sommige studenten kunnen ondersteuning krijgen: afstudeersteun (dat is geregeld in artikel 7.51 van de WHW). Als studenten aan de in de wet genoemde voorwaarden voldoen moet de instelling hen afstudeersteun betalen. Als hiervoor een fonds is ingesteld, en het geld in dat fondskomt uit de rijksbijdrage, dan is dat geld doelmatig besteed.

Echter, naast dit fonds voor afstudeersteun mag een instelling ook een eigen (nood)fonds vormen, waaruit het collegegeld voor specifieke studenten betaald wordt. Het geld in dit fonds mag echter niet uit de rijksbijdrage komen.

Welke maatregelen we gaan treffen

  • Het wetsvoorstel Korte Klap bevat een aantal r5regelingen omtrent de betaling van collegegeld:

  • De instelling moet de rijksbijdrage doelmatig besteden. Van niet-doelmatige besteding van de rijksbijdrage is in ieder geval sprake als bedragen daaruit worden gebruikt voor het op enige manier compenseren van het door studenten betaalde collegegeld, respectievelijk examengeld.

  • Collegegeld mag namens een student (door derden) worden betaald, mits de student schriftelijk verklaart dat hij hiermee instemt. Op de inschrijfformulieren zal de student dat aan moeten kunnen geven. De aangepaste inschrijfformulieren zullen met ingang van 1 september 2004 worden gebruikt.

  • Door bovenstaande uitspraken is vervolgens helder hoe de instelling dient te handelen als het om een eigen (nood)fonds gaat.

  • Deze uitspraken gelden vanaf 1 september 2004.

Thema 6

Studenten volgen modules van opleidingen

Wat we hiermee bedoelen

Een ’module’ (of een ’voorgestructureerde leerroute’) is een deel van een in het CROHO geregistreerde opleiding die leidt tot een deelcertificaat. De instelling biedt modules van een CROHO-opleiding met certificaat als aparte leerroute aan. Studenten worden ingeschreven voor de in het CROHO geregistreerde opleiding, maar ze volgen die opleiding niet daadwerkelijk en zijn ook niet gericht op het halen van het einddiploma.

Wat we hieraan gaan doen

Als iemand normaal gesproken modules wil volgen, is er sprake van contractonderwijs en niet van het volgen van een opleiding. Zie ook thema 4. De instelling moet eencommercieel tarief in rekening brengen met het oog op concurrentievervalsing. Onderwijscontractanten mogen niet als student worden ingeschreven aan een bekostigde opleiding. Daarmee doe ik niet af aan het belang van de huidige ontwikkelingen waar delen van bepaalde opleidingen leiden naar sommige beroepen. Ik zal met de HBO-Raad overleggen over erkenning van deze zogenaamde sub-degrees.

Daarnaast is het uiteraard mogelijk dat een student een bekostigde opleiding vroegtijdig verlaat. De examencommissie kan dan een verklaring geven, waarin in ieder geval de tentamens zijn vermeld die hij gehaald heeft (dat is geregeld in art. 7.11, tweede lid van de WHW). Dit kan bijvoorbeeld in het geval van studieonderbreking of overstap naar een andere opleiding. Een dergelijke verklaring is geen parameter in de bekostiging en dit leidt dus niet tot ongewenste effecten.

Thema 7

De student volgt een andere opleiding dan waarvoor hij is ingeschreven

Wat we hiermee bedoelen

Inschrijving van een student aan een in het CROHO geregistreerde opleiding, terwijl hij daadwerkelijk een andere al dan niet in het CROHO opgenomen opleiding volgt.

Er bestaan verschillende varianten, waarbij zij aangetekend dat studenten normaal gesproken zelf bepalen voor welke opleiding ze wensen te worden ingeschreven:

  • A

    • Studenten worden ingeschreven in de opleiding die het meeste geld oplevert (die de hoogste prijsfactor hebben).

    • Studenten worden ingeschreven in een reguliere opleiding, maar volgen in werkelijkheid postinitieel onderwijs, kopcursussen, bedrijfsopleidingen etc.

    • Als een opleiding nog niet is opgenomen in het CROHO, en studenten dus niet meetellen voor de bekostiging, worden studenten bij een verwante opleiding ingeschreven.

  • B

    • Contractanten volgen een kopcursus en worden als extraneus ingeschreven in een initiële CROHO-opleiding, waardoor zij een HBO-diploma krijgen.

  • C

    • De hogeschool biedt een (oriënterend) voorbereidend jaar anderstaligen aan buitenlanders aan die op grond van hun diploma in principe direct toelaatbaar zijn tot een opleiding. De studenten van zo’n jaar tellen mee voor de bekostiging.

Wat we hieraan gaan doen

  • A Voor het meetellen voor bekostiging moet een opleiding geregistreerd zijn in het CROHO. Als een student bij opleiding A is ingeschreven, maar in werkelijkheid een andere opleiding of contractonderwijs volgt, dan is die inschrijving bij opleiding A onrechtmatig en telt die student ten onrechte mee voor de bekostiging .

  • B Contractanten worden tevens ingeschreven als extraneï bij een opleiding die is geregistreerd in het CROHO. Ze nemen deel aan de examens die leiden tot een getuigschrift van die opleiding. Ze zijn dus niet ingeschreven bij een andere opleiding dan de opleiding die daadwerkelijk gevolgd wordt. In het HBO tellen getuigschriften van extraneï niet mee voor de bekostiging, in het WO wel; de instellingen mogen zelf het examengeld vaststellen.

    Helder moet hierbij zijn dat strategisch gedrag van instellingen, gericht op het werven van grote groepen contractanten, die zonder onderwijsinspanning van de instelling een getuigschrift krijgen uitgereikt, niet acceptabel is. Zie ook thema 3.

  • C Een oriënterend voorbereidend jaar wordt vaak aangeboden aan buitenlandse studenten, die de Nederlandse taal nog niet goed genoeg beheersen om het onderwijs succesvol te kunnen volgen. Die studenten kunnen worden ingeschreven (dat is geregeld in artikel 7.28 van de WHW). Voorwaarde is wel dat de studenten de intentie hebben om de hele opleiding te volgen. Wanneer dat niet zo is, staat deze cursus op zichzelf en is het dus geen onderdeel van een reguliere opleiding.

    Als de instelling een cursus aanbiedt onder het mom van een ’oriënterend voorbereidend jaar’ leidt dat tot een grootaantal uitvallers. Dat heeft gevolgen voor de bekostiging van hogescholen, omdat het bekostigingssysteem van het HBO daarmee rekening houdt. Ik zal nauwgezet de uitval bij instellingen in de gaten houden. Als de uitval groter is dan een bepaald (nog niet vastgesteld) percentage vraagt het ministerie de instelling om een toelichting. Als deze toelichting niet overtuigend is, volgt een ’zoeklichtonderzoek’ door de Accountantsdienst. Er kunnen dan sancties worden opgelegd.

Thema 8

Bekostiging van maatwerktrajecten

Wat we hiermee bedoelen

Instellingen ontwikkelen maatwerktrajecten waarbij een derde - een externe organisatie of bedrijf - een bijdrage betaalt voor het op maat snijden van een bestaande opleiding.

Wat we hieraan gaan doen

Het ontwikkelen van maatwerktrajecten mag als een student een opleiding volgt die in het CROHO geregistreerd is en de intentie heeft een diploma te halen. Door de maatwerktrajecten samen met het bedrijfsleven te ontwikkelen ontstaan efficiënte leerwegen.

Aan maatwerktrajecten moeten wel voorwaarden worden gesteld. Er moet worden voorkomen dat de toegankelijkheid voor ”reguliere” studenten wordt beperkt. Ook moeten instellingen zich niet concentreren op het aanbieden van maatwerktrajecten met het oog op het ontvangen van een bijdrage van zowel de overheid als van de andere partij.

Die voorwaarden luiden als volgt:

  • Voor het maatwerktraject wordt een overeenkomst gemaakt. Daarin staan de wensen van het bedrijf en de inspanningen van de universiteit of hogeschool. Ook wat een bedrijf meer moet betalen dan de kosten van een reguliere opleiding staan in die overeenkomst. Dat zijn de enige ’meerkosten’ die zijn toegestaan.

  • Het moet voor het bedrijf duidelijk zijn dat studenten en getuigschriften van het maatwerktraject normaal meetellen voor bekostiging door de overheid. Dat geldt uiteraard als de deelnemers worden ingeschreven als studenten aan een in het CROHO geregistreerde opleiding.

  • Maatwerktrajecten kunnen alleen worden aangeboden als er ook een regulier traject van de opleiding wordt aangeboden om de toegankelijkheid van de opleiding voor reguliere studenten te garanderen.

  • In het jaarverslag moet door de instelling worden opgenomen voor welke bedrijven of organisaties welke maatwerktrajecten zijn georganiseerd en hoeveel studenten daarbij zijn betrokken.

  • De naleving van de voorwaarden bij het afsluiten van maatwerktrajecten zal worden gecontroleerd via zoeklichtacties door de departementale Accountantsdienst.

Welke maatregelen we gaan treffen

  • Bovenstaande voorwaarden moeten worden beschouwd als uitspraken geldend vanaf 1 september 2003.

  • De richtlijn voor het verslag wordt aangepast wat betreft de maatwerktrajecten en is van toepassing met ingang van het verslag over het jaar 2003. Voor 1 november van dit jaar wordt de richtlijn aangepast.

Thema 9

Bekostiging van het kunstonderwijs

Wat we hiermee bedoelen

Het kunstonderwijs kent een eigen bekostigingssystematiek. Studenten tellen mee voor bekostiging voor elk jaar dat zij zijn ingeschreven. Het diploma levert een half jaar extra bekostiging op.

Twee voorbeelden:

  • Studenten volgen hun opleiding in achtereenvolgende jaren aan meerdere instellingen

  • Getalenteerde studenten volgen een langdurige stage van meer dan een jaar in het buitenland.

Wat we hier aan gaan doen

De bekostiging van het kunstonderwijs wijkt af van de rest van het hoger beroepsonderwijs. De bekostiging houdt rekening met de mobiliteit van studenten en geschiedt op jaarbasis. Studenten die hun opleiding in achtereenvolgende jaren aan meerdere instellingen volgen, mogen maar bij één instelling per jaar meetellen voor de bekostiging. Bij een langdurige stage van meer dan een jaar in het buitenland dienen studenten niet mee te tellen voor de bekostiging.

Samenvatting van de in dit stuk genoemde maatregelen en toezicht op de naleving

A. Richtlijn voor het verslag

De Richtlijn voor het verslag wordt voor 1 november van dit jaar aangepast. De instellingen zijn verplicht om met ingang van het verslagjaar 2003 op de volgende onderdelen in het verslag (d.w.z. in het jaarverslag en in de jaarrekening) verantwoording af te leggen:

  • De instelling moet melden en verantwoorden wat er uitbesteed is.

  • De instelling dient een overzicht te geven van de bedragen uit de rijksbijdrage die gemoeid zijn met investeringen in private activiteiten, met aanduiding van de activiteiten waarvoor die bedragen zijn geïnvesteerd.

  • De instelling dient de bestaande uitwisselingsovereenkomsten met andere instellingen te vermelden, met opgave van het aantal Nederlandse en buitenlandse studenten dat per overeenkomst van de uitwisseling gebruik heeft gemaakt.

  • De instelling dient te vermelden voor welke bedrijven of organisaties maatwerktrajecten zijn georganiseerd en hoeveel studenten daarbij zijn betrokken.

B. Uitspraken

De uitspraken zijn van kracht met ingang van 1 september 2003 ten aanzien van:

  • De voorwaarden waaronder uitbesteding is toegestaan.

  • De voorwaarden waaronder investeren van publieke middelen in private activiteiten is toegestaan.

  • De wijze waarop de instelling dient om te gaan met een eigen (nood) fonds.

  • Het wel of niet inschrijven als studenten van buitenlanders.

  • Het niet inschrijven als student van contractanten.

  • Het inschrijven van studenten in die opleiding die ook daadwerkelijk wordt gevolgd.

  • De voorwaarden waaronder maatwerktrajecten zijn toegestaan.

C. Toezicht

Het toezicht zal worden verscherpt door controle op de jaarstukken ten aanzien van:

  • Uitbesteding.

  • Het investeren van publieke middelen in private activi-teiten.

  • Het organiseren van maatwerktrajecten.

D. Controle gegevens

Het toezicht zal worden verscherpt door controle van de gegevens in het Centraal register inschrijving hoger onderwijs (Criho) ten aanzien van:

  • de aantallen uitvallers.

E. Controleprotocollen

Het toezicht zal worden verscherpt door aanscherping van de Controleprotocollen ten aanzien van:

  • De rechtmatigheid van de inschrijving als student of als extraneus.

  • De naleving van de in dit stuk gegeven uitspraken wat betreft inschrijving van buitenlanders.

  • De naleving van de uitspraak dat studenten dienen te worden ingeschreven bij de opleiding die ze daadwerkelijk volgen.

  • De besteding van andere dan rijksmiddelen voor het instandhouden van een eigen (nood)fonds door de instelling.

Het slechts bij één instelling meetellen voor de bekosti-ging van studenten in het kunstonderwijs.

De

staatsseretaris

van onderwijs, cultuur en wetenschappen,

drs. A.D.S.M. Nijs MBA