Antwoord
[Regeling vervallen per 24-09-2008]
Er is sprake van niet voor verwezenlijking vatbare aanspraken als er dwingende maatschappelijke
redenen zijn om af te zien van de aanspraken. Dit kan het geval zijn bij faillissement,
surséance van betaling en schuldsanering. Het moet dus gaan om bijzondere situaties
waarin de financiële middelen van het lichaam waarbij de aanspraken zijn ondergebracht,
niet toereikend zijn. Is daarvan geen sprake, dan dient de uitkering te worden voortgezet
zolang het lichaam waarbij de aanspraken zijn ondergebracht daarvoor nog voldoende
middelen bezit. Deze uitleg wordt bevestigd in de uitspraak van Hof Amsterdam van
27 november 2000, nr. 99/2650, gepubliceerd in Vakstudienieuws 2001/19.23.
Van schuldsanering is sprake indien alle schuldeisers afzien van (een deel van) hun
vorderingen. Indien alleen de digra afziet van zijn pensioenrechten en eventuele overige
vorderingen, is naar mijn oordeel geen sprake van schuldsanering.
In de parlementaire behandeling ter gelegenheid van de invoering van artikel 19b (voorheen:
11c), eerste lid, onderdeel c, van de Wet LB is vermeld dat de invoering van deze
bepaling er toe strekt om oneigenlijke handelingen met aanspraken die zijn verzekerd
bij een eigen pensioenlichaam of werkmaatschappij tegen te gaan. Om een overkill te
voorkomen is de zinsnede ‘behoudens voorzover de aanspraak niet voor verwezenlijking
vatbaar is’ toegevoegd. Deze toevoeging voorkomt dat aanspraken in de belastingheffing
worden betrokken voorozover deze om zakelijke redenen worden prijsgegeven in geval
van bijzondere situaties zoals faillissement, surséance van betaling of schuldsanering.
Aangezien in deze situaties de aanspraken feitelijk geen waarde hebben, kunnen ze
ook geen voorwerp vormen van oneigenlijke handelingen. Het zou het niet redelijk zijn
ze toch te belasten.
In de bijzondere situaties die door de wetgever zijn genoemd, is het voortbestaan
van het lichaam waarbij de aanspraken zijn ondergebracht, in het geding. Door het
afzien van aanspraken in deze situaties buiten de heffing te laten vormt artikel 19b,
eerste lid, onderdeel c, van de Wet LB geen belemmering voor het eventuele voortbestaan
van het lichaam. De schuldenlast wordt verminderd zonder gevolgen voor de loonbelasting.
Wellicht ten overvloede wijs ik erop dat het naar mijn oordeel niet juist is om voor
het begrip ‘niet voor verwezenlijking vatbare aanspraken’ zonder meer aansluiting
te zoeken bij de jurisprudentie die is gewezen inzake de vrijstelling van voordelen
uit een onderneming verkregen door het prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare
rechten door schuldeisers. Deze vrijstelling voor de debiteur van een vordering is
geregeld in artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 (voorheen: artikel
8, eerste lid, onderdeel c, Wet IB 1964). Bij die vrijstelling wordt de vraag of sprake
is van dergelijke rechten beoordeeld vanuit het standpunt van de crediteur. De bepaling
van artikel 19b, eerste lid, onderdeel c, slot, van de Wet LB bevat evenwel een vrijstelling
voor de crediteur van de door hemzelf prijsgegeven pensioenaanspraak. Er dient dan
sprake te zijn van een objectief waarneembare situatie van niet vatbaar zijn voor
verwezenlijking.