Bijlage 1. behorende bij artikel 2 van de Regeling seinen luchtvaart
1. Het luchtvaartuig dat een reddingsvoertuig naar een luchtvaartuig of voertuig wil
leiden dat in nood verkeert, geeft dit met de volgende, eventueel herhaalde, bewegingen
aan:
-
a. minstens één keer cirkelen boven het reddingsvoertuig,
-
b. op lage hoogte vlak voor het reddingsvoertuig langs vliegen en
-
1°. schommelen met de vleugels,
-
2°. het openen en sluiten van de gashandel, of
-
3°. het veranderen van de spoed van de propeller,
-
c. koers zetten in de richting waarin het reddingsvoertuig wordt gestuurd.
2. De volgende, eventueel herhaalde, bewegingen van een luchtvaartuig betekenen dat
de hulp van het reddingsvoertuig waaraan het sein wordt gegeven niet langer nodig
is:
op lage hoogte vlak achter het reddingsvoertuig langs vliegen en
-
1°. schommelen met de vleugels,
-
2°. het openen en sluiten van de gashandel, of
-
3°. het veranderen van de spoed van de propeller.
3. Reddingsvoertuigen reageren als volgt op de seinen, bedoeld in onderdeel 1 of 2:
4. Overlevenden gebruiken de volgende grondseinen naar luchtvaartuigen:
5. Reddingseenheden gebruiken de volgende grondseinen naar luchtvaartuigen:
-
a. werkzaamheden afgerond: LLL
-
b. wij hebben alle inzittenden gevonden: LL
-
c. wij hebben sommige inzittenden gevonden: ++
-
d. wij zijn niet in staat door te gaan en komen terug naar de basis: XX
-
e. zijn opgesplitst in twee groepen; van iedere groep is de richting aangegeven: ←/→
-
f. informatie ontvangen dat het luchtvaartuig zich in de volgende richting bevindt: →→
-
g. niets gevonden; zullen doorgaan met zoeken: NN.
6. De grondseinen, bedoeld in onderdeel 4 of 5, worden ten minste 2,5 m (8 voet) hoog
en zo opvallend mogelijk gemaakt. Aandacht voor deze seinen kan met andere middelen
worden verkregen, zoals radio, vuur, rook en reflectie.
7. De volgende seinen van luchtvaartuigen betekenen dat de grondseinen zijn begrepen:
-
a. bij dag: schommelen met de vleugels,
-
b. bij nacht: twee maal in- en uitschakelen van de landingslichten, of indien niet aanwezig,
twee maal aan- en uitzetten van de navigatielichten.
8. Het uitblijven van het sein, bedoeld in onderdeel 7, betekent dat het grondsein
niet is begrepen.
9. Wanneer een gezagvoerder bemerkt dat een luchtvaartuig, voertuig of vaartuig in
nood verkeert is deze verplicht, tenzij hij hiertoe niet in staat is of de omstandigheden
dit onredelijk of onnodig maken:
-
a. zicht te houden op het in nood verkerende toestel, totdat zijn aanwezigheid niet langer
noodzakelijk is,
-
b. zijn positie vast te stellen als daarover geen zekerheid bestaat,
-
c. het reddingscoördinatiecentrum of de luchtverkeersdienst indien mogelijk de volgende
informatie te verstrekken:
-
1°. het type luchtvaartuig, voertuig of vaartuig in nood, diens identificatie en toestand,
-
2°. diens positie, uitgedrukt in geografische coördinaten of in afstand en ware koers
gezien vanuit een bepaald landkenmerk of van een radionavigatiehulpmiddel,
-
3°. tijdstip van waarneming, uitgedrukt in uren en minuten gecoördineerde wereldtijd,
-
4°. aantal waargenomen personen,
-
5°. of personen in de omgeving van het in nood verkerende toestel zijn waargenomen,
-
6°. het aantal personen in vlotten,
-
7°. de waarschijnlijke fysieke conditie van overlevenden,
-
d. te handelen volgens de opdrachten van het reddingscoördinatiecentrum of de luchtverkeerdienst.
10. Wanneer het eerste luchtvaartuig dat de plaats van een ongeval bereikt, niet van
een zoek- of reddingsdienst is, is het belast met de leiding van de plaatselijke activiteiten
van alle andere luchtvaartuigen totdat het eerste luchtvaartuig van een zoek- of reddingsdienst
de locatie bereikt. Als het luchtvaartuig echter in de tussentijd niet in staat is
te communiceren met het reddingscoördinatiecentrum of de luchtverkeersdienst, draagt
het met wederzijdse goedkeuring zijn verantwoordelijkheid over aan een luchtvaartuig
dat wel in staat is die communicatie te verzorgen, tot de komst van het eerste luchtvaartuig
van de zoek- of reddingsdienst.
11. Wanneer het noodzakelijk is voor een luchtvaartuig om een voertuig of vaartuig
te leiden naar de plaats waar een luchtvaartuig, voertuig of vaartuig in nood is,
doet de gezagvoerder dat door nauwkeurige aanwijzingen te geven met elk willekeurig
middel dat ter beschikking is. Wanneer geen radiocontact tot stand kan worden gebracht,
gebruikt het luchtvaartuig de seinen, bedoeld in onderdeel 1 of 2.
12. Wanneer het noodzakelijk is voor een luchtvaartuig om informatie te verstrekken
aan overlevenden of reddingseenheden en tweezijdig radiocontact niet mogelijk is,
dropt het, indien uitvoerbaar, communicatiemiddelen waarmee wel rechtstreeks radiocontact
mogelijk is, of verstrekt het de informatie door deze te droppen.
13. Wanneer een grondsein zichtbaar is, geeft het luchtvaartuig aan of dit sein is
begrepen middels de seinen, bedoeld in onderdeel 7 of 8, of via de methode als bedoeld
in onderdeel 12.
14. Wanneer een noodsein of -bericht of een soortgelijke boodschap door een luchtvaartuig
is opgevangen middels telegrafie of radiotelefonie, is de gezagvoerder verplicht:
-
a. de positie van het toestel in nood vast te leggen als deze is gegeven,
-
b. indien mogelijk een peiling van de uitzending te verrichten,
-
c. het reddingscoördinatiecentrum of de luchtverkeersdienst alle beschikbare informatie
te verstrekken, en
-
d. te overwegen om in afwachting van instructies koers te zetten naar de positie die
in het bericht is vermeld.