Regeling seinen luchtvaart

[Regeling treedt (deels) in werking per 09-06-2004.]
Geraadpleegd op 21-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 23-06-2000 en zichtdatum 18-12-2024.
Geldend van 12-12-2014 t/m heden

Regeling houdende regels voor de luchtvaart voor het geven en ontvangen van seinen in nood, bij spoed, bij zoek- en reddingsacties en bij onderschepping (Regeling seinen luchtvaart)

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Defensie;

Gelet op artikel 33 van het Luchtverkeersreglement;

Gezien aanhangsel 1 en 2 en bijvoegsel A van Bijlage 2 (Rules of the Air) en Bijlage 12 (Search and Rescue) van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. grondsein: visueel signaal dat wordt gegeven door middel van een figuur op de grond;

  • b. lichtsein: visueel signaal dat wordt gegeven door middel van een kunstmatige lichtbron;

  • c. morsesein: signaal dat bestaat uit korte en lange tekens uit het morsealfabet;

  • d. noodsein: signaal dat blijk geeft van een ernstige situatie waarbij gevaar dreigt en onmiddellijk hulp is vereist;

  • e. spoedsein: signaal dat blijk geeft van een ernstige situatie waarbij mogelijk gevaar dreigt en hulp is gewenst.

Hoofdstuk 2. Zoek- en reddingsseinen

Artikel 2

Ten behoeve van zoek- en reddingsacties worden door de desbetreffende luchtvaartuigen, reddingsvoertuigen, reddingseenheden en overlevenden de seinen, bedoeld in bijlage 1 bij deze regeling, gebruikt. In deze bijlage is tevens aangegeven hoe overeenkomstig deze seinen wordt gehandeld.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Staatssecretaris

van Verkeer en Waterstaat

M.H. Schultz van Haegen

Bijlage 1. behorende bij artikel 2 van de Regeling seinen luchtvaart

1. Het luchtvaartuig dat een reddingsvoertuig naar een luchtvaartuig of voertuig wil leiden dat in nood verkeert, geeft dit met de volgende, eventueel herhaalde, bewegingen aan:

  • a. minstens één keer cirkelen boven het reddingsvoertuig,

  • b. op lage hoogte vlak voor het reddingsvoertuig langs vliegen en

    • 1°. schommelen met de vleugels,

    • 2°. het openen en sluiten van de gashandel, of

    • 3°. het veranderen van de spoed van de propeller,

  • c. koers zetten in de richting waarin het reddingsvoertuig wordt gestuurd.

2. De volgende, eventueel herhaalde, bewegingen van een luchtvaartuig betekenen dat de hulp van het reddingsvoertuig waaraan het sein wordt gegeven niet langer nodig is:

op lage hoogte vlak achter het reddingsvoertuig langs vliegen en

  • 1°. schommelen met de vleugels,

  • 2°. het openen en sluiten van de gashandel, of

  • 3°. het veranderen van de spoed van de propeller.

3. Reddingsvoertuigen reageren als volgt op de seinen, bedoeld in onderdeel 1 of 2:

  • a. ter bevestiging:

    • 1°. het hijsen van een vlag met verticale rode en witte strepen,

    • 2°. het met een lamp herhaald seinen van de letter T met het sein – in morse code,

    • 3°. het veranderen van koers in de gewenste richting;

  • b. om aan te geven dat men niet aan de vraag kan voldoen:

    • 1°. het hijsen van een blauw met wit geblokte vlag,

    • 2°. het met een lamp herhaald seinen van de letter N met het sein –. in morse code.

4. Overlevenden gebruiken de volgende grondseinen naar luchtvaartuigen:

  • a. hulp gevraagd: V

  • b. medische hulp gevraagd: X

  • c. nee of ontkennend: N

  • d. ja of bevestigend: Y

  • e. verplaatsend in deze richting: →

5. Reddingseenheden gebruiken de volgende grondseinen naar luchtvaartuigen:

  • a. werkzaamheden afgerond: LLL

  • b. wij hebben alle inzittenden gevonden: LL

  • c. wij hebben sommige inzittenden gevonden: ++

  • d. wij zijn niet in staat door te gaan en komen terug naar de basis: XX

  • e. zijn opgesplitst in twee groepen; van iedere groep is de richting aangegeven: ←/→

  • f. informatie ontvangen dat het luchtvaartuig zich in de volgende richting bevindt: →→

  • g. niets gevonden; zullen doorgaan met zoeken: NN.

6. De grondseinen, bedoeld in onderdeel 4 of 5, worden ten minste 2,5 m (8 voet) hoog en zo opvallend mogelijk gemaakt. Aandacht voor deze seinen kan met andere middelen worden verkregen, zoals radio, vuur, rook en reflectie.

7. De volgende seinen van luchtvaartuigen betekenen dat de grondseinen zijn begrepen:

  • a. bij dag: schommelen met de vleugels,

  • b. bij nacht: twee maal in- en uitschakelen van de landingslichten, of indien niet aanwezig, twee maal aan- en uitzetten van de navigatielichten.

8. Het uitblijven van het sein, bedoeld in onderdeel 7, betekent dat het grondsein niet is begrepen.

9. Wanneer een gezagvoerder bemerkt dat een luchtvaartuig, voertuig of vaartuig in nood verkeert is deze verplicht, tenzij hij hiertoe niet in staat is of de omstandigheden dit onredelijk of onnodig maken:

  • a. zicht te houden op het in nood verkerende toestel, totdat zijn aanwezigheid niet langer noodzakelijk is,

  • b. zijn positie vast te stellen als daarover geen zekerheid bestaat,

  • c. het reddingscoördinatiecentrum of de luchtverkeersdienst indien mogelijk de volgende informatie te verstrekken:

    • 1°. het type luchtvaartuig, voertuig of vaartuig in nood, diens identificatie en toestand,

    • 2°. diens positie, uitgedrukt in geografische coördinaten of in afstand en ware koers gezien vanuit een bepaald landkenmerk of van een radionavigatiehulpmiddel,

    • 3°. tijdstip van waarneming, uitgedrukt in uren en minuten gecoördineerde wereldtijd,

    • 4°. aantal waargenomen personen,

    • 5°. of personen in de omgeving van het in nood verkerende toestel zijn waargenomen,

    • 6°. het aantal personen in vlotten,

    • 7°. de waarschijnlijke fysieke conditie van overlevenden,

  • d. te handelen volgens de opdrachten van het reddingscoördinatiecentrum of de luchtverkeerdienst.

10. Wanneer het eerste luchtvaartuig dat de plaats van een ongeval bereikt, niet van een zoek- of reddingsdienst is, is het belast met de leiding van de plaatselijke activiteiten van alle andere luchtvaartuigen totdat het eerste luchtvaartuig van een zoek- of reddingsdienst de locatie bereikt. Als het luchtvaartuig echter in de tussentijd niet in staat is te communiceren met het reddingscoördinatiecentrum of de luchtverkeersdienst, draagt het met wederzijdse goedkeuring zijn verantwoordelijkheid over aan een luchtvaartuig dat wel in staat is die communicatie te verzorgen, tot de komst van het eerste luchtvaartuig van de zoek- of reddingsdienst.

11. Wanneer het noodzakelijk is voor een luchtvaartuig om een voertuig of vaartuig te leiden naar de plaats waar een luchtvaartuig, voertuig of vaartuig in nood is, doet de gezagvoerder dat door nauwkeurige aanwijzingen te geven met elk willekeurig middel dat ter beschikking is. Wanneer geen radiocontact tot stand kan worden gebracht, gebruikt het luchtvaartuig de seinen, bedoeld in onderdeel 1 of 2.

12. Wanneer het noodzakelijk is voor een luchtvaartuig om informatie te verstrekken aan overlevenden of reddingseenheden en tweezijdig radiocontact niet mogelijk is, dropt het, indien uitvoerbaar, communicatiemiddelen waarmee wel rechtstreeks radiocontact mogelijk is, of verstrekt het de informatie door deze te droppen.

13. Wanneer een grondsein zichtbaar is, geeft het luchtvaartuig aan of dit sein is begrepen middels de seinen, bedoeld in onderdeel 7 of 8, of via de methode als bedoeld in onderdeel 12.

14. Wanneer een noodsein of -bericht of een soortgelijke boodschap door een luchtvaartuig is opgevangen middels telegrafie of radiotelefonie, is de gezagvoerder verplicht:

  • a. de positie van het toestel in nood vast te leggen als deze is gegeven,

  • b. indien mogelijk een peiling van de uitzending te verrichten,

  • c. het reddingscoördinatiecentrum of de luchtverkeersdienst alle beschikbare informatie te verstrekken, en

  • d. te overwegen om in afwachting van instructies koers te zetten naar de positie die in het bericht is vermeld.