Op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel g, van de Wet is het door een ondernemer
beschikken over goederen voor andere dan bedrijfsdoeleinden, waardoor deze goederen
zijn bedrijfsvermogen verlaten, aan te merken als een belaste levering. De bedoeling
van het aangehaalde artikelonderdeel is om te voorkomen dat een belastingplichtige
ondernemer die bij de aankoop van een voor zijn bedrijf bestemd goed de op dit goed
drukkende BTW heeft kunnen aftrekken, dit goed BTW-vrij naar privé kan overbrengen,
en aldus een onredelijk voordeel geniet in vergelijking met een gewone consument die
hetzelfde goed met berekening van BTW aanschaft.
Uit de jurisprudentie valt af te leiden, dat artikel 3, eerste lid, onderdeel g, van
de Wet dezelfde betekenis heeft als het met dit artikelonderdeel corresponderende
artikel 5, lid 6, van de Zesde BTW-richtlijn (hierna: de Richtlijn). Ingevolge artikel
5, lid 6, van de Richtlijn wordt de onttrekking van een goed door een belastingplichtige
voor andere dan bedrijfsdoeleinden belast, als met betrekking tot dat goed of de bestanddelen
daarvan recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van omzetbelasting is ontstaan.
Het vorenstaande impliceert dat omzetbelasting wordt geheven op grond van artikel
3, eerste lid, onderdeel g, van de Wet als aan de volgende twee voorwaarden wordt
voldaan:
Ad 1. In de beschreven situatie wordt aan de eerste voorwaarde voldaan, omdat de landbouwer
een perceel grond dat hij tot dusverre in het kader van zijn onderneming aanwendt,
permanent gaat gebruiken als ondergrond voor een woning die hij uitsluitend voor privé-doeleinden
gaat aanwenden. Door dit gebruik verlaat het perceel grond het bedrijfsvermogen van
de landbouwer.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat:
-
– de landbouwgrond na het verkrijgen van een bouwvergunning door de landbouwer voor
de toepassing van de Wet wordt aangemerkt als een bouwterrein in de zin van artikel
11, vierde lid, van de Wet;
-
– het enkele feit dat de grond moet worden aangemerkt als bouwterrein, niet betekent
dat de grond het bedrijfsvermogen van de landbouwer verlaat. De landbouwer kan in
zijn hoedanigheid van ondernemer naast zijn activiteiten als landbouwer immers ook
andere prestaties verrichten. Zo zal de landbouwer indien hij het desbetreffende perceel
(bouw)grond aan een derde levert, deze levering niet verrichten in de hoedanigheid
van landbouwer. Als zodanig kan deze levering niet op grond van artikel 27 van de
Wet buiten de heffing blijven.
Ad 2. Aan de hand van de zich bij de betrokken landbouwer voordoende feiten en omstandigheden
moet worden nagegaan, of de landbouwer met betrekking tot het onttrokken perceel grond
geheel of gedeeltelijk aftrek van omzetbelasting heeft genoten.
Er is naar mijn oordeel in deze bij de landbouwer sprake van de aftrek van omzetbelasting
indien:
-
a. de landbouwer destijds (bij de levering van de grond of na de levering van de grond,
maar binnen de herzieningsperiode gebruik heeft gemaakt van de in artikel 27, zesde
lid, van de Wet opgenomen mogelijkheid om de landbouwregeling niet op hem van toepassing
te doen zijn. Als een landbouwer hiervoor opteert, valt hij onder het reguliere BTW-regime;
dit regime houdt onder meer in, dat de landbouwer de aan hem in rekening gebrachte
omzetbelasting voor de aan hem geleverde goederen en diensten via zijn BTW-aangifte
in aftrek kan brengen.
-
b. de landbouwer via het landbouwforfait is gecompenseerd voor de aan hem ter zake van
de levering van de grond in rekening gebrachte omzetbelasting. De in artikel 27 van
de Wet opgenomen landbouwregeling is gestoeld op de in artikel 25 van de Richtlijn
opgenomen forfaitaire regeling voor landbouwproducenten. Als zodanig heeft de landbouwregeling
een tweeledig doel. Enerzijds wordt via het landbouwforfait aan de ondernemers die
van landbouwers goederen en diensten afnemen de BTW-druk op die goederen en diensten
teruggegeven, anderzijds heeft het landbouwforfait ten doel de landbouwers te compenseren
voor de omzetbelasting die drukt op de door hen aangeschafte goederen en diensten.
Bij het vaststellen van de hoogte van het landbouwforfait wordt ook rekening gehouden
met de omzetbelasting die drukt op de door landbouwers gebruikte bedrijfsmiddelen.
In dit verband is relevant, dat in artikel 25, lid 5, letter c, van de Richtlijn is
aangegeven, dat de via het landbouwforfait verleende compensatie elke andere vorm
van aftrek uitsluit. In lijn hiermee is in § 33 van de Toelichting Landbouw aangegeven,
dat afnemers van de door landbouwers geleverde bedrijfsmiddelen geen aanspraak hebben
op de forfaitaire aftrek.