Inkomstenbelasting, toepassing urencriterium

Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 08-07-2004 en zichtdatum 08-07-2004.
Geldend van 08-07-2004 t/m heden

Inkomstenbelasting, toepassing urencriterium

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Aan mij zijn vragen gesteld over de toepassing van het in artikel 3.6 van de Wet IB 2001 opgenomen urencriterium. De vragen en antwoorden zijn hierna opgenomen.

Vragen

Een belastingplichtige heeft een onderneming. Hij verricht daarnaast werkzaamheden waaruit hij belastbaar loon geniet. Om te kunnen voldoen aan het urencriterium van artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 moet hij de tijd die hij in totaal besteedt aan de onderneming en aan de werkzaamheden, grotendeels aan de onderneming besteden.

Tellen de uren die de belastingplichtige besteedt aan woon-werkverkeer mee bij

  • a. de bepaling van het urencriterium en

  • b. de vraag of hij de tijd die hij in totaal besteedt aan de onderneming en het verrichten van werkzaamheden in de zin van de afdelingen 3.3 en 3.4 van de Wet IB 2001, grotendeels besteedt aan de onderneming?

Antwoorden

  • a. Ja, de uren die de belastingplichtige besteedt aan woon-werkverkeer tellen mee voor het urencriterium.

    De Hoge Raad besliste in zijn arrest van 14 maart 2003, nr. 37 975, BNB 2003/201, dat als tijd die in beslag wordt genomen door het drijven van een onderneming alle tijd geldt die wordt besteed aan werkzaamheden die worden verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming.

    Het reizen van de woning naar de plaats waar de onderneming is gevestigd, geschiedt met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. De tijd die is besteed aan deze reizen, telt dan ook mee voor het urencriterium.

  • b. Ja, de uren die de belastingplichtige besteedt aan woon-werkverkeer kwalificeren ook bij de beoordeling van het in het artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001genoemde grotendeelscriterium.

    Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat voor het grotendeelscriterium de reistijd voor het woon-werkverkeer bij de werkzaamheden ten behoeve van de onderneming enerzijds en ten behoeve van de werkzaamheden in de zin van de afdelingen 3.3 en 3.4 van de Wet IB 2001 anderzijds op gelijke wijze worden behandeld. Dit leidt ertoe dat, nu de reistijd voor het woon-werkverkeer in de ondernemingssfeer kwalificeert, ook de reistijd voor het woon-werkverkeer bij de andere werkzaamheden in aanmerking wordt genomen.

Verder kan worden opgemerkt dat de tijd die wordt besteed aan het woon-werkverkeer bij de werkzaamheden waaruit hij belastbaar loon geniet, ook daadwerkelijk is besteed aan het verrichten van die werkzaamheden in ruime zin. Net als bij de onderneming is het oogmerk waarmee de activiteit wordt verricht, van doorslaggevende betekenis. Dat de reistijd (meestal) niet voor afzonderlijke beloning in aanmerking komt doet daar niet aan af.

Het bovenstaande is voor de Wet IB 1964 van overeenkomstige toepassing.