Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 17
mei 2004, no. TRCJZ/2004/4039, Directie Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming
met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
Gelet op richtlijn nr. 70/524/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen
in veevoeding (Pb EG L 270), richtlijn nr. 79/373/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 betreffende het verkeer
van mengvoeders (PbEG L 86), richtlijn nr. 82/471/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 juni 1982 betreffende bepaalde
in diervoeding gebruikte produkten (PbEG L 213), richtlijn nr. 93/74/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 september 1993 betreffende diervoeders
met bijzonder voedingsdoel (PbEG L 237), richtlijn nr. 94/39/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 25 juli 1994 tot vaststelling
van de lijst van bestemmingen voor diervoeders met bijzonder voedingsdoel (PbEG L
207) en richtlijn nr. 96/25/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 1996 betreffende het verkeer en het
gebruik van voedermiddelen, tot wijziging van de richtlijnen 70/524/EEG, 74/63/EEG, 82/471/EEG en 93/74/EEG, en tot intrekking van richtlijn 77/101/EEG (PbEG L 125);
Gelet op de artikelen 4, eerste lid, 5, tweede lid, 8, 11, eerste lid, en 36, eerste lid, van de Kaderwet diervoeders;
De Raad van State gehoord (advies van 2 juli 2004, nummer W11.04.0207/V);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
van 9 juli 2004, no. TRCJZ/2004/4702, Directie Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming
met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
Hebben goedgevonden en verstaan: