Besluit regels toelage op het salaris voor de voorzitter van het College van procureurs-generaal

Geraadpleegd op 03-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2013 en zichtdatum 01-12-2024.
Geldend van 01-07-2010 t/m heden

Besluit van 9 augustus 2004, houdende regels met betrekking tot de toelage op het salaris voor de voorzitter van het College van procureurs-generaal

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 2 juli 2004, nr. 5295112/04/6;

Gelet op artikel 130, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie;

De Raad van State gehoord (advies van 15 juli 2004, nr. W03.04.0328/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 29 juli 2004, nr. 5300659/04/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Het bedrag van de toelage van de procureur-generaal, die tot voorzitter van het College van procureurs-generaal is benoemd, bedoeld in artikel 130, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, is gelijk aan het verschil tussen het salaris dat hij als procureur-generaal geniet en het salaris dat hij zou genieten indien hij zou zijn benoemd in een ambt dat in artikel 7, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in categorie 2 is ingedeeld en daarin zou zijn aangesteld voor een zelfde arbeidsduur.

Artikel 2

Voor de toepasselijkheid van het bij en krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bepaalde, uitgezonderd de artikelen 7, 13 tot en met 15 en 17, eerste en zesde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en de artikelen 5, 6 en 8e van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, wordt ten aanzien van de procureur-generaal, die tot voorzitter van het College van procureurs-generaal is benoemd, onder «salaris» en «bezoldiging» mede verstaan de toelage die hij als voorzitter van het College van procureurs-generaal geniet, met dien verstande dat in artikel 1, tweede lid, van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren in plaats van «op grond van artikel 6, 8d of 8e» wordt gelezen: op grond van artikel 8d.

Artikel 3

[Red: Wijzigt het Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak. ]

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt wat de artikelen 1 en 2 betreft terug tot en met het tijdstip waarop artikel I, onderdeel Q, van de Veegwet modernisering rechterlijke organisatie in werking is getreden.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 9 augustus 2004

Beatrix

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de negentiende augustus 2004

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner