Algemeen
[Regeling vervallen per 24-12-2006]
Door de invoering van de Wet IB 2001 blijkt onduidelijkheid te zijn ontstaan over
de toepassing van de stakingsaftrek van artikel 3.79 bij een verplichte opheffing
van de oudedagsreserve ingeval gebruik wordt gemaakt van een geruisloze doorschuivingsbepaling
in de zin van artikel 3.59, 3.62, 3.63 of 3.65 van de Wet IB 2001. Die onduidelijkheid
is onder meer een gevolg van een gewijzigde positionering van de oudedagsreserve onder
de huidige Wet IB 2001 ten opzichte van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna:
Wet IB 1964) en uitlatingen tijdens de parlementaire behandeling.
Voor de volledigheid meld ik dat onder de Wet IB 1964 bij de toepassing van één van
de hiervoor genoemde overeenkomstige geruisloze doorschuivingsbepalingen met betrekking
tot onttrokken vermogensbestanddelen geen recht bestond op de stakingsvrijstelling.
Dit standpunt is onder de Wet IB 2001 ongewijzigd.
Een van de kenmerken van een geruisloze doorschuiving is dat de onderneming voor de
bepaling van de winst geacht wordt niet te zijn gestaakt.
Aangezien onder de Wet IB 1964 de oudedagsreserve was geregeld in een andere afdeling,
te weten afdeling 5A, dan de winst uit onderneming, afdeling 2, bestond bij een opheffing
van de oudedagsreserve in geval van een geruisloze doorschuiving van een onderneming
recht op de toepassing van de stakingsvrijstelling, omdat de niet-stakingsfictie niet
doorwerkte naar regelingen buiten de winstsfeer (HR 28 april 1982, nr. 20 827, BNB
1982/184). De winstbepaling is thans geregeld in afdeling 3.2. (artikelen 3.2 tot
en met 3.79 van de Wet IB 2001). De oudedagsreserve (artikel 3.53) en de stakingsaftrek
(artikel 3.79) vormen een onderdeel hiervan, zodat de niet-stakingsfictie in geval
van een geruisloze doorschuiving van een onderneming ook geldt voor de toepassing
van de stakingsaftrek en – ware er geen voorzieningen opgenomen in artikel 3.59, derde
lid, artikel 3.62, derde lid, artikel 3.63, zevende lid, en artikel 3.65, tweede lid,
van de Wet IB 2001 – ook voor de regeling van de oudedagsreserve.
Als gevolg van laatstgenoemde artikelen in verbinding met atikel 3.70 van de Wet IB
2001 moet de oudedagsreserve worden opgeheven omdat de geruisloos doorgeschoven onderneming
voor de regeling van de oudedagsreserve wel wordt geacht te zijn gestaakt. Door deze
terugneming van de niet-stakingsfictie in relatie tot opmerkingen tijdens de parlementaire
behandeling is er onduidelijkheid ontstaan over de vraag of bij een opheffing van
de oudedagsreserve in geval van een geruisloze doorschuiving van de gehele onderneming
de stakingsaftrek geldt voor de winst vanwege de opheffing van de oudedagsreserve.