Paragraaf 7 van het verrekenprijsbesluit heeft aanleiding gegeven tot een discussie
over de vraag of deze paragraaf in overstemming is met hoofdstuk 8 van de OESO-richtlijnen
(CCA’s). Om eventuele onduidelijkheden en misverstanden te vermijden wordt hierbij
paragraaf 7 van het verrekenprijsbesluit ingetrokken. In plaats daarvan dient voor
CCA’s aansluiting te worden gezocht bij het arm’s-lengthbeginsel zoals uitgewerkt
in de OESO-richtlijnen, en in het bijzonder bij hoofdstuk 8 van de OESO-richtlijnen.
Het arm’s-lengthbeginsel houdt in dat de beloning is gerelateerd aan de uitgeoefende
functies (met inachtneming van de gelopen risico’s en gebruikte activa). Dit betekent
dat de hoogte van de beloning van de deelnemers aan een CCA niet (wezenlijk) mag verschillen
van de beloning die de betreffende bedrijven zouden ontvangen, indien zij zouden samenwerken
buiten een CCA-verband, behoudens de eventuele synergetische voordelen die de deelnemers
behalen doordat zij samenwerken in CCA-verband.
De OESO-richtlijnen schrijven in hoofdstuk 8 voor dat het relatieve aandeel van iedere
deelnemer in de bijdragen aan de CCA overeenstemt met het relatieve aandeel van die
deelnemer in de totale verwachte voordelen. Of hiervan sprake is dient in de praktijk
per geval beoordeeld te worden. Het arm’s-lengthbeginsel brengt volgens Nederland
met zich mee dat zowel het relatieve aandeel van iedere deelnemer in de bijdragen
aan de CCA als het relatieve aandeel van die deelnemer in de totale verwachte voordelen,
vastgesteld worden op basis van de waarde in het economische verkeer. Indien echter
aannemelijk is dat de gemiddelde relatieve toegevoegde waarde van de individuele prestaties
die de verschillende deelnemers aan de CCA bijdragen ongeveer gelijk is, is het in
overeenstemming met het arm’s-lengthbeginsel om bij de bepaling of ieders aandeel
in de totale verwachte voordelen overeenstemt met ieders aandeel in de bijdragen uit
te gaan van de kostprijs van de bijdragen. Terzake wordt verwezen naar voorbeeld 16
hierna. Indien belanghebbenden kiezen voor een verdeling van de verwachte voordelen
op basis van de kostprijs van de bijdrage, zal hiervoor een onderbouwing nodig zijn,
waaruit de gelijkheid van de gemiddelde relatieve toegevoegde waarde van de bijdrage
van de deelnemers aannemelijk wordt.
De slotalinea van paragraaf 7 van het verrekenprijsbesluit behandelde reeds de situatie
dat sommige landen het in rekening brengen van een winstopslag niet aanvaarden, terwijl
ze wel accepteren dat een vergoeding voor het met de activiteiten gemoeide vermogen
in rekening wordt gebracht. Beide methoden kunnen tot dezelfde uitkomst leiden. Ook
na het intrekken van paragraaf 7 van het verrekenprijsbesluit kan de keuze voor een
bepaalde handelwijze met het oog op de aanvaardbaarheid van de in rekening gebrachte
bedragen in bepaalde landen voor de Nederlandse belastingheffing worden gevolgd, mits
het resultaat in overeenstemming is met de OESO-richtlijnen.
Hierna volgen enkele voorbeelden over CCA’s m.b.t. R&D-activiteiten ter illustratie
van de bovenstaande uitgangspunten.
Voorbeelden
12. In concernvennootschap A, respectievelijk concernvennootschap B is het hoofdkantoor
van continent A respectievelijk het hoofdkantoor van continent B ondergebracht. Beide
houden zich bezig met de productie en verkoop van concernproducten. Beide hebben een
R&D centrum. Het concern besluit onderzoek te gaan doen naar de ontwikkeling van een
nieuw product. De marktvooruitzichten voor het product zijn goed, maar er dient belangrijk
onderzoek plaats te vinden voordat het product klaar is voor productie en verkoop.
Het product heeft potentie voor de markt in continent A en B.
Concernvennootschap A en B besluiten een cost-contributionovereenkomst te sluiten
voor het verrichten van het noodzakelijke onderzoek. A stelt de onderzoekscapaciteit
en de eerste ontwikkelingsresultaten ter beschikking en B stelt kennis, know how en
onderzoekers ter beschikking. A en B komen een aantal momenten overeen waarop concernvennootschap
A en B gezamenlijk beslissen over de volgende fase van het project. De verhouding
tussen de marktwaarde van de bijdrage van A en die van B bedraagt 1:1. De totale verwachte
waarde van het ontwikkelresultaat van het product is in continent A even groot als
in continent B. A en B komen overeen dat ieder van de deelnemers de kosten van de
eigen bijdrage draagt. Daarnaast is bepaald dat concernvennootschap A zowel juridisch
als economisch eigenaar van het ontwikkelresultaat wordt voor zover het continent
A betreft en concernvennootschap B wordt juridisch en economisch eigenaar van het
ontwikkelresultaat voor zover het continent B betreft. De strategische projectplanning
en aansturing (inclusief controle en besluitvorming van het project) vindt op een
gelijkwaardige wijze plaats.
Conclusie: de cost-contributionovereenkomst leidt tot een arm’s-length resultaat.
Zowel A als B kunnen als deelnemer in de CCA worden aangemerkt, omdat beide deelnemers
tegenover hun bijdrage een deel van het recht verkrijgen dat wordt ontwikkeld, welk
recht zij bovendien zelfstandig kunnen exploiteren/gebruiken (zie paragraaf 8.10 van
de OESO-richtlijnen). Tenslotte stemt het relatieve aandeel van beide deelnermers
in de bijdragen overeen met het relatieve aandeel in de totale verwachte voordelen
(d.w.z. het recht dat de deelnermers verkrijgen).
13. Concernvennootschap A houdt zich bezig met de ontwikkeling, productie en verkoop
van consumentenproducten in continent A. Concernvennootschap A heeft initieel onderzoek
verricht naar de haalbaarheid van de ontwikkeling van een nieuw product. De conclusie
is dat het product waarschijnlijk succesvol ontwikkeld kan worden. De marktvooruitzichten
voor het product zijn goed. Het product is ook zeer geschikt voor de markt in continent
B en C. Concernvennootschappen B en C houden zich bezig met de ontwikkeling, productie
en verkoop van soortgelijke producten voor de markten in continent B en C.
Concernvennootschap A, B en C besluiten een zogenaamde cost-contributionovereenkomst
te sluiten voor het verrichten van het onderzoek dat noodzakelijk is om het nieuwe
product te ontwikkelen. Teneinde tot een succesvolle ontwikkeling te komen, worden
de volgende afspraken gemaakt:
-
– Gelijkwaardige bijdrage door allen: het opstellen van een onderzoekprogramma en de
besluitvorming per in het onderzoekprogramma geïdentificeerde voortgangsfase van het
project (strategische projectplanning en aansturing (inclusief controle en besluitvorming)
van het project).
-
– Bijdrage door A: Resultaten van het intitiële onderzoek. Kosten die gemaakt zijn voor
de ontwikkeling: € 1 mio. Waarde in het economisch verkeer van het onderzoeksresultaat:
€ 2 mio.
-
– Bijdrage door B: ontwikkelcapaciteit (personeel + vaste activa). De kosten die naar
verwachting verband houden met deze ontwikkelcapaciteit zijn € 1,8 mio. Als deze ontwikkelcapaciteit
op contract research basis van derden zou moeten worden ingehuurd, zou hiervoor €
2 mio moeten worden betaald (= waarde in het economische verkeer).
-
– Bijdrage door C: liquide middelen ten bedrage van 2 mio voor de verwachte additionele
kosten (inkoop materialen van derden en inhuur van derden).
De deelnemers komen overeen dat ieder van de deelnemers de kosten van de eigen bijdrage
draagt. De totale verwachte waarde van het ontwikkelresultaat in de continenten A,
B respectievelijk C is naar verwachting gelijk, zodat de waarde van het te ontwikkelen
recht naar verwachting voor al de continenten gelijk is. De concernvennootschappen
komen overeen dat concernvennootschap A, B en C juridisch en economisch eigenaar worden
van het ontwikkelresultaat voor zover het continent A, B respectievelijk C betreft.
Conclusie: de cost-contributionovereenkomst leidt tot een arm’s-length resultaat.
Zowel A, B als C kunnen als deelnemer in de CCA worden aangemerkt, omdat de deelnemers
tegenover hun bijdrage een deel van het recht verkrijgen dat wordt ontwikkeld, welk
recht zij bovendien zelfstandig kunnen exploiteren/gebruiken (zie paragraaf 8.10 van
de OESO-richtlijnen). Tenslotte stemt het relatieve aandeel van de deelnemers in de
bijdragen overeen met het relatieve aandeel in de totale verwachte voordelen (d.w.z.
het recht dat de deelnemers verkrijgen).
14. Concernvennootschap A, concernvennootschap B en concernvennootschap C houden zich
bezig met de productie en verkoop van soortgelijke consumentenproducten in continent
A, continent B respectievelijk continent C. Concernvennootschap A heeft een R&D centrum.
Concernvennootschap B en C hebben een aantal productdeskundigen in dienst die tevens
kennis hebben van de ontwikkeling van producten, maar hebben geen eigen R&D centrum.
Concernvennootschap A heeft een initieel onderzoek verricht naar de ontwikkeling van
een nieuw product. De marktvooruitzichten voor het product voor continent B en C zijn
goed, maar er dient belangrijk onderzoek plaats te vinden voordat het product klaar
is voor productie en verkoop. De totale verwachte waarde van het ontwikkelresultaat
in de continenten B en C is naar verwachting gelijk. Voor continent A lijkt het product
niet interessant.
Concernvennootschappen A, B en C besluiten een cost-contributionovereenkomst te sluiten
met de volgende voorwaarden:
-
– B en C stellen gezamenlijk en met een gelijke bijdrage een onderzoekprogramma op ten
behoeve van de (door)ontwikkeling van het product. Daarnaast stellen zij gelijke capaciteit
ter beschikking ten aanzien van de aansturing van het project (strategische projectplanning
en aansturing (inclusief controle en besluitvorming) van het project).
-
– Bijdrage door A: Resultaten van het intitiële onderzoek. Kosten die gemaakt zijn voor
de ontwikkeling: € 1 mio. Waarde in het economisch verkeer van het onderzoeksresultaat:
€ 2 mio.
-
– Bijdrage door A: Ontwikkelcapaciteit (personeel + vaste activa): De R&D afdeling van
A werkt het projectplan uit en legt de uitwerking voor aan B en C. Vervolgens neemt
de R&D afdeling van A de uitvoering van het onderzoek ter hand. Hierbij legt de R&D
afdeling van A regelmatig verantwoording af aan B en C ten aanzien van de gang van
zaken. De kosten die naar verwachting verband houden met deze ontwikkelcapaciteit
zijn € 1,8 mio. Waarde in het economisch verkeer van de ontwikkelcapaciteit als in
opdracht wordt gewerkt: € 2 mio.
-
– Bijdrage door B en C: ieder een betaling aan A ten bedrage van € 2 mio als vergoeding
voor de bijdrage van A. Daarnaast draagt ieder de helft van de additionele kosten
betaald aan derden (inkoop materialen, inhuur derden) ten bedrage van € 2 mio.
-
– De deelnemers dragen ieder de kosten van de eigen bijdrage.
-
– B en C verkrijgen het juridisch en economische eigendom van het ontwikkelresultaat
voor continent B respectievelijk continent C.
Conclusie: A is geen deelnemer in de cost-contributionovereenkomst omdat A zelf geen
voordeel kan ontlenen aan het ontwikkelresultaat (zie paragraaf 8.10 van de OESO-richtlijnen).
A verkoopt feitelijk het initiële ontwikkelresultaat aan B en C in combinatie met
het verrichten van contract researchactiviteiten voor B en C. B en C kunnen beide
wel als deelnemers in de CCA worden aangemerkt, omdat voor hen geldt dat zij tegenover
hun bijdrage (geld en aansturing) een deel van het recht verkrijgen dat wordt ontwikkeld,
welk recht zij bovendien zelfstandig kunnen exploiteren/gebruiken (zie paragraaf 8.10
van de OESO-richtlijnen). A stelt ontwikkelcapaciteit en het initiële ontwikkelresultaat
ter beschikking met een waarde in het economische verkeer van in totaal € 4 mio en
ontvangt als tegenprestatie een bedrag aan geld van € 4 mio. Een dergelijke beloning
is at arm’s-length. De bijdrage van beide deelnemers in de CCA (B en C) en het te
verwachten voordeel (het recht dat zij verkrijgen) stemmem met elkaar overeen. Hoewel
het contract voor A derhalve niet als een CCA kan worden aangemerkt, is de beloning
die uit het contract volgt voor alle deelnemers als at arm’s-length aan te merken.
15. Concernvennootschap A houdt zich bezig met de ontwikkeling, productie en verkoop
van consumentenproducten. Concernvennootschap B heeft 2 personen in dienst met een
financiële en een administratieve achtergrond. Concernvennootschap A heeft een initieel
onderzoek verricht naar de ontwikkeling van een nieuw product. De marktvooruitzichten
voor het product zijn goed voor continent A en continent B, maar er dient aanvullend
onderzoek plaats te vinden voordat het product klaar is voor productie en verkoop.
De totale verwachte waarde van het ontwikkelresultaat voor de continenten A en B is
naar verwachting gelijk. Concernvennootschap A en B besluiten een cost-contributionovereenkomst
te sluiten onder de volgende voorwaarden:
-
– Bijdrage door A: initiële ontwikkelingsresultaten en ontwikkelcapaciteit. Totale kosten
die hiermee zijn gemoeid: € 5 mio. Totale waarde in het economische verkeer: € 10
mio.
-
– B betaalt aan A € 5 mio en 50% van de kosten voor zover deze de geprognosticeerde
kosten van € 5 mio overschrijden.
-
– A respectievelijk B worden economisch eigenaar van het ontwikkelresultaat voor zover
het continent A, respectievelijk continent B betreft.
-
– A wordt juridisch eigenaar.
In aanvulling op het contract blijkt dat A de gehele aansturing van het project (inclusief
de controle en de besluitvorming) verzorgt.
Conclusie: de functies van A behelzen de gehele R&D-activiteit (van de besluitvorming
over welk onderzoek wordt verricht tot de uitvoering zelf). A stuurt daarbij geheel
zelfstandig de R&D-activiteit aan. In de contractuele voorwaarden is bepaald dat de
risico’s die samenhangen met deze R&D-activiteit voor 50% voor rekening van B komen
(B betaalt € 5 mio en 50% van de kosten voor zover deze de geprognosticeerde kosten
overschrijden en wordt economisch eigenaar van het ontwikkelde recht). B heeft echter
niet de benodigde functionele expertise om het voor zijn rekening komende risico dat
samenhangt met de R&D activiteit te managen. Feitelijk wordt het gehele risico gemanaged
door A, zodat het gehele risico dan ook aan A dient te worden toegerekend.
De beloning die A ontvangt moet in lijn zijn met de door hem uitgeoefende functies
en de daarbij behorende risico’s. Bij de op basis van de overeenkomst met B overeengekomen
vergoeding wordt A – ten onrechte – slechts beloond voor zijn ontwikkelactiviteiten
voor zover deze niet de aansturing en het daaraan toegerekende risico betreffen. De
voorwaarden van het tussen A en B gesloten contract zijn daarmee niet at arm’s length.
16. Concernvennootschap A en concernvennootschap B houden zich bezig met de ontwikkeling,
productie en verkoop van soortgelijke consumentenproducten in respectievelijk continent
A en continent B. A en B besluiten gezamenlijk een nieuw product te ontwikkelen. Hun
ontwikkelingsafdelingen zijn vergelijkbaar, d.w.z. het kwalitatieve niveau (know how
en ervaring) en de kostenstructuur zijn vergelijkbaar. De kosten die samenhangen met
de bijdragen gedurende het gehele ontwikkeltraject verhouden zich als 1:1. De verwachte
waarde van het ontwikkelresultaat op continent A respectievelijk continent B verhoudt
zich ook als 1:1. A en B besluiten een cost-contributionovereenkomst aan te gaan met
de volgende voorwaarden:
-
– A en B stellen gezamenlijk en met een gelijke bijdrage een onderzoekprogramma op ten
behoeve van de (door)ontwikkeling van het product. Daarnaast stellen zij gelijke capaciteit
ter beschikking ten aanzien van de aansturing van het project (strategische projectplanning
en aansturing (inclusief controle en besluitvorming) van het project).
-
– De deelnemers dragen ieder de kosten van de eigen bijdrage.
-
– A en B verkrijgen het juridische en economische eigendom van het ontwikkelresultaat
op continent A respectievelijk continent B.
Conclusie: A en B kunnen worden aangemerkt als deelnemers in de CCA, omdat zij tegenover
hun bijdrage een deel van het recht verkrijgen dat wordt ontwikkeld, welk recht zij
bovendien zelfstandig kunnen exploiteren/gebruiken (zie paragraaf 8.10 van de OESO-richtlijnen).
De deelnemers hebben verder aannemelijk gemaakt dat de gemiddelde relatieve toegevoegde
waarde van de prestaties die zij bijdragen vergelijkbaar is. Bij het bepalen van de
verhouding tussen ieders aandeel in de totale verwachte voordelen kunnen A en B uitgaan
van de kostprijs van deze bijdragen.
Indien de gemiddelde relatieve toegevoegde waarde van de prestaties die door A en
B zijn bijgedragen niet vergelijkbaar zouden zijn geweest, bijvoorbeeld doordat de
kennis en ervaring van de medewerkers van A en B sterk verschillend zijn, kan niet
worden uitgegaan van de kostprijs van de bijdragen voor de bepaling van de verhouding
in de totale verwachte voordelen, maar dient uit te worden gegaan van de waarde in
het economische verkeer van de bijdragen.
De hiervoor gegeven voorbeelden zijn gebaseerd op een gestileerde weergave van de
werkelijkheid. In de praktijk zal het moeilijk zijn om de exacte waarde in het economische
verkeer van de bijdragen van de deelnemers in de CCA te bepalen en om de exacte waarde
in het economische verkeer van de voordelen die uit de CCA volgen te bepalen. Ook
voor de vraag of verhouding in de totale verwachte voordelen uit de CCA gerelateerd
mag worden aan de kosten die toe te rekenen zijn aan de bijdragen van de deelnemers,
in plaats van aan de waarde in het economische verkeer van deze bijdragen, zal het
in de praktijk moeilijk zijn om vast te stellen of de door beide deelnemers geleverde
bijdrage een vergelijkbare gemiddelde relatieve toegevoegde waarde kennen. In het
bijzonder bij het beoordelen van CCA’s dient daarom door de Belastingdienst rekening
te worden gehouden met het feit dat transfer pricing geen exacte wetenschap is. Dit
laat onverlet dat van belastingplichtigen kan worden verwacht dat zij aannemelijk
maken dat onafhankelijke partijen in vergelijkbare omstandigheden een soortgelijke
overeenkomst zouden sluiten.
Overgangsmaatregel
Bij de controle van internationaal opererende bedrijven zijn knelpunten rondom de
toepassing van CCA’s naar voren gekomen die tot de intrekking van paragraaf 7 van
het verrekenprijsbesluit hebben doen besluiten. In het kader van de discussie over
de modernisering van de vennootschapsbelasting wordt onder meer de fiscale behandeling
van R&D activiteiten bezien, waarbij op voorhand niet kan worden uitgesloten dat dit
implicaties kan hebben voor het gebruik van CCA’s. Het is de verwachting dat de modernisering
van de vennootschapsbelasting per 1 januari 2007 zijn beslag heeft. Hierdoor kan zich
de situatie voordoen dat op basis van de verduidelijkingen in dit besluit een bestaande
CCA zou moeten worden aangepast hetgeen kan leiden tot een aanpassing van de thans
binnen het concern gehanteerde voorwaarden en/of het verrekenprijssysteem. De modernisering
van de vennootschapsbelasting zou eventueel wederom tot aanpassing van de binnen het
concern gehanteerde voorwaarden en/of het verrekenprijssysteem kunnen leiden.
Ik acht het daarom redelijk dat de fiscale behandeling van op 30 maart 2001 bestaande
CCA’s die op basis van de OESO-richtlijnen en de op dat moment geldende aanvullende
regelgeving die het arm’s-lengthbeginsel interpreteerde zijn goedgekeurd dan wel goedkeuring
hadden kunnen krijgen, wordt gecontinueerd tot 1 januari 2007. Per die datum zal de
modernisering van de vennootschapsbelasting waarschijnlijk zijn beslag krijgen. Uiteraard
zal belastingplichtigen in overeenstemming met de algemene beginselen van behoorlijk
bestuur vanaf 1 januari 2007 een redelijke termijn worden gegeven om, indien en voor
zover nodig, de binnen het concern gehanteerde voorwaarden en/of het verrekenprijssysteem
in overeenstemming te brengen met de regelgeving.