Nee, zodanige beperking is bij de eigen woning niet mogelijk.
Onder het regime van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) werd
met betrekking tot een eigen woning een bijtelling gedaan ter grootte van het forfaitair
bepaalde bedrag van het onttrokken voordeel. De omvang van de bijtelling was niet
gerelateerd aan het bedrag van de werkelijk gemaakte kosten. Voor beperking van de
bijtelling tot het bedrag van de werkelijk gemaakte kosten bestond dan ook geen aanleiding.
In de memorie van toelichting betreffende artikel 3.2.2.9 (thans artikel 3.19) Wet
IB 2001 is opgemerkt dat de bijtelling privé-gebruik eigen woning is verplaatst naar
de winstbepaling van een onderneming teneinde het verband met de winst uit een onderneming
aan te geven en dit op een inzichtelijke wijze in te passen. Aansluitend is daarbij
opgemerkt: ‘Inhoudelijk heeft deze verplaatsing geen gevolgen, aangezien artikel 42a,
negende lid, van de Wet IB 1964 de bepaling van de onttrekking en de wijze van verwerking
in de winst identiek bepaalde.’ (MvT, Kamerstukken II 1999/2000, 26 727, nr. 3)
Er bestaat dan ook geen aanleiding om de bijtelling privé-gebruik woning in artikel
3.19 Wet IB 2001 te beperken tot het bedrag van de werkelijk gemaakte kosten, indien
dit lager is dan het op basis van het tweede lid van dit artikel te bepalen bedrag
van de onttrekking.
Onder het regime van de Wet IB 1964 (artikel 42, tweede lid) werden de aan het houden
van een personenauto verbonden kosten tot een forfaitair bedrag geacht niet te zijn
gemaakt ten behoeve van de onderneming. Het niet in aanmerking nemen van kosten is
wezenlijk anders dan het doen van een bijtelling. Het verschil uit zich hierin dat
in het eerste geval wordt volstaan met het niet in aanmerking nemen van het bedrag
van de werkelijk gemaakte kosten indien deze minder bedragen dan het forfaitair bepaalde
bedrag, terwijl de bijtelling een waarderingsvoorschrift is met betrekking tot het
als onttrekking in aanmerking te nemen voordeel dat gelegen is in het voor privé-doeleinden
kunnen aanwenden van de personenauto.
Bij de parlementaire behandeling van artikel 3.2.2.10 ( thans artikel 3.20) van de
Wet IB 2001 is op vragen vanuit de Tweede Kamer uitdrukkelijk bevestigd dat het ondanks
een aantal inhoudelijke wijzigingen niet de bedoeling was om wijzigingen aan te brengen
in de bestaande situatie, waarin gelet op de jurisprudentie ter zake de kostencorrectie
nimmer groter kon zijn dan het bedrag van de werkelijk gemaakte kosten. Geantwoord
werd: ‘…dat inderdaad geen groter bedrag als onttrekking in aanmerking wordt genomen
dan het bedrag van de ten behoeve van de onderneming gemaakte, aan het houden van
de auto verbonden kosten.’ (NV, Kamerstukken II 1999/2000, 26 727, nr. 7, blz. 143).
De expliciete bedoeling van de wetgever om geen inhoudelijke wijzigingen aan te brengen
verklaart dus waarom de bijtelling privé-gebruik auto wel beperkt blijft tot de werkelijke
kosten indien deze lager zijn.