Regeling externe veiligheid inrichtingen

Geraadpleegd op 23-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 21-12-2007.
Geldend van 01-07-2007 t/m 31-12-2007

Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 8 september 2004, nr. EV2004084072, houdende regels met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Regeling externe veiligheid inrichtingen)

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. besluit: Besluit externe veiligheid inrichtingen;

  • b. bestemmingsgrens: grens van het perceel waarop de bouw of vestiging van een geprojecteerd kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object toelaatbaar is;

  • c. bijlage: bij deze regeling horende bijlage;

  • d. categoriale inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onderdelen a tot en met d, van het besluit;

  • e. circulaire CPR 15: circulaire van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer inzake CPR 15, kenmerk DGM/SVS/97560078 van 27 oktober 1997, getiteld ‘Risico-analyse methodiek CPR-15 bedrijven’;

  • f. CPR: Commissie Preventie van Rampen door gevaarlijke stoffen;

  • g. CPR 15-2: richtlijn 15-2 van de CPR, getiteld ‘Opslag gevaarlijke stoffen, chemische afvalstoffen en bestrijdingsmiddelen in emballage, opslag van grote hoeveelheden’, eerste druk, uitgave 1991;

  • h. CPR 15-3: richtlijn 15-3 van de CPR, getiteld ‘Opslag bestrijdingsmiddelen in emballage’, eerste druk, uitgave 1990;

  • i. PGS: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, gepubliceerd onder verantwoordelijkheid van de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Verkeer en Waterstaat, en

  • j. PGS 3: publicatie nr. 3 van de PGS, getiteld ‘Richtlijnen voor kwantitatieve risicoanalyse (paarse boek)’, uitgave 2005.

§ 2. Afstanden voor categoriale inrichtingen (nieuwe situaties)

Artikel 2

  • 2 Voor de toepassing van bijlage 1, tabel 6:

    • a. is de hoogste afscheider- of verdampingstemperatuur bepalend. Indien die hoogste temperatuur wordt bepaald door een afscheidervat waarin minder dan 400 kg ammoniak aanwezig is, mag in afwijking van de vorige zin de afstand worden toegepast die behoort bij de werktemperatuur die heerst in het afscheidervat met de op een na hoogste werktemperatuur, en

    • b. wordt, indien de desbetreffende installatie niet is uitgerust met een pompbeveiliging, de bij de opstellingsuitvoeringen 2 en 3 vermelde afstand vermeerderd met 30 meter.

  • 3 Voor de toepassing van bijlage 1, tabel 7, wordt, indien een of meer van de installaties in opstellingsuitvoering 2 of 3 niet is uitgerust met een pompbeveiliging, de afstand die volgt uit tabel 7 vermeerderd met 30 meter.

  • 4 Indien bij de vaststelling van een besluit als bedoeld in de artikelen 10, 11, eerste en tweede lid, 15, eerste lid, 17, eerste lid, 19, eerste tot en met derde lid, 28, 37, 39b en 40, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en van een besluit tot het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 11 van de Woningwet zodanige voorschriften aan dat besluit zijn verbonden of op zodanige wijze toepassing is gegeven aan artikel 8.22 of 8.23 van de wet, dat binnen drie jaar na vaststelling van dat besluit aan de afstanden, bedoeld in het eerste lid, voorzover het betreft kwetsbare objecten, wordt voldaan, zijn, in afwijking van dat lid, gedurende die drie jaar de in acht te nemen afstanden tot de op het tijdstip van vaststelling van dat besluit aanwezige kwetsbare objecten, de op dat tijdstip bestaande afstanden, indien die afstanden groter zijn dan de afstanden die overeenkomen met de risicocontour 10–5 per jaar.

§ 3. Inrichtingen waarvoor het plaatsgebonden risico berekend mag worden

Artikel 3

  • 2 Indien het bevoegd gezag toepassing geeft aan het eerste lid, wordt:

    • a. het plaatsgebonden risico berekend met gebruikmaking van de parameterwaarden die zijn opgenomen in de bijlage bij circulaire CPR 15, en

    • b. in het belang van een doelmatige brandbestrijding en brandpreventie een zodanige afstand, gerekend vanaf de uitwendige scheidingsconstructie, bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2003, van het gebouw of het onderdeel daarvan of van de buitenzijde van de opslagplaats in de buitenlucht, waar gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage worden opgeslagen, tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten in acht genomen, dat dat gebouw of dat onderdeel daarvan of die opslagplaats bij brand voldoende bereikbaar is en dat het overslaan van brand naar andere gebouwen of opslagplaatsen wordt voorkomen.

§ 4. Referentiepunten voor de toepassing van grens- en richtwaarden en afstanden

Artikel 4

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt aan de grens- en richtwaarden, bedoeld in het eerste lid, voldaan, onderscheidenlijk zoveel mogelijk voldaan, op:

    • a. de grens van het gebied dat bestemd is voor het verblijf van zieken, ouderen, gehandicapten of minderjarigen, indien het desbetreffende object een ziekenhuis, bejaardenhuis, verpleeghuis, school, gebouw of een gedeelte van een gebouw dat bestemd is voor dagopvang van minderjarigen, openluchtzwembad of speeltuin is, en

    • b. de grens van het gebied dat bestemd is voor het verblijf van personen, indien het desbetreffende object een sportterrein of een kampeer- of ander recreatieterrein bestemd voor het verblijf van personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen is.

Artikel 5

  • 1 De afstanden, bedoeld in de artikelen 2 en 9, gelden vanaf:

    • a. het vulpunt voor LPG, het ondergrondse of ingeterpte, onderscheidenlijk bovengrondse, reservoir, gerekend vanaf de aansluitpunten van de leidingen alsmede het bovengrondse deel van de leidingen en de pomp bij het reservoir en, indien bijlage 1, tabel 1, van toepassing is, de afleverzuil;

    • b. de uitwendige scheidingsconstructie, bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2003, van het gebouw of het onderdeel daarvan of van de buitenzijde van de opslagplaats in de buitenlucht, waar gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage worden opgeslagen, en

    • c. de machinekamer van de koel- of vriesinstallatie en de bij die installatie behorende, met de buitenlucht in verbinding staande leidingen naar de verdamper of verdampers en het afscheidervat of vloeistofvat, tot de gevel van kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten.

  • 2 In afwijking van het eerste lid gelden de afstanden, bedoeld in de artikelen 2 en 9, tot:

    • a. de grens van het gebied dat bestemd is voor het verblijf van zieken, ouderen, gehandicapten of minderjarigen, indien het desbetreffende object een ziekenhuis, bejaardenhuis, verpleeghuis, school, gebouw of een gedeelte van een gebouw dat bestemd is voor dagopvang van minderjarigen, openluchtzwembad of speeltuin is, en

    • b. de grens van het gebied dat bestemd is voor het verblijf van personen, indien het desbetreffende object een sportterrein of een kampeer- of ander recreatieterrein bestemd voor het verblijf van personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen is.

  • 3 Met betrekking tot geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gelden de afstanden, bedoeld in artikel 2, tot de plaats waar de gevel van het desbetreffende object gebouwd mag worden.

  • 4 In afwijking van het derde lid gelden de afstanden, bedoeld in artikel 2, tot de bestemmingsgrens, indien het desbetreffende object een object is als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a of onderdeel b.

§ 5. Invloedsgebied in verband met de verantwoording van het groepsrisico

Artikel 6

  • 2 De afstanden tot de grens van het invloedsgebied, bedoeld in bijlage 2, tabellen 1 tot en met 3, gelden onderscheidenlijk:

    • a. voor LPG-tankstations: vanaf het vulpunt voor LPG, het ondergrondse of ingeterpte, onderscheidenlijk bovengrondse, reservoir, gerekend vanaf de aansluitpunten van de leidingen alsmede het bovengrondse deel van de leidingen en de pomp bij het reservoir;

    • b. voor inrichtingen waar gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage worden opgeslagen: vanaf de uitwendige scheidingsconstructie, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, of, indien van toepassing, de buitenzijde van de opslagplaats in de buitenlucht, en

    • c. voor koel- en vriesinstallaties met ammoniak: vanaf de machinekamer of, indien van toepassing, de leidingen en het afscheidervat of vloeistofvat, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c.

§ 6. Berekening van het plaatsgebonden risico en groepsrisico

Artikel 7

  • 1 In de gevallen, bedoeld in de artikelen 14, eerste lid, 15, eerste lid, 16, 17, eerste lid, 18, eerste lid, en 24, eerste lid, van het besluit, worden het plaatsgebonden risico, onderscheidenlijk het groepsrisico, berekend met toepassing van PGS 3, met dien verstande dat voor de berekening van het groepsrisico in het gebied, gelegen tussen de risicocontour 10-5 per jaar en de grens van het invloedsgebied, worden meegerekend:

    • a. de in dat gebied op het tijdstip waarop de berekening wordt uitgevoerd aanwezige kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, en

    • b. de in dat gebied op het tijdstip waarop de berekening wordt uitgevoerd geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Artikel 8

  • 2 Voor de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, bedoeld in het eerste lid, wordt uitsluitend gebruikgemaakt van gegevens die zijn opgenomen in:

§ 7. Saneringsafstanden voor categoriale inrichtingen (bestaande situaties)

Artikel 9

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 8 september 2004

De

Staatssecretaris

van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P.L.B.A. van Geel

Bijlage 1

Afstanden met betrekking tot het plaatsgebonden risico als bedoeld in de artikelen 2 en 9 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (categoriale inrichtingen)

Tabellen 1, 2 en 2a: LPG-tankstations

Tabel 3: Inrichtingen waar gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage worden opgeslagen (CPR 15-2 en 15-3 inrichtingen)

Tabellen 4 en 5: Inrichtingen waar gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage worden opgeslagen (CPR 15-2 en 15-3 inrichtingen) en waar niet meer dan honderd maal per jaar zeer vergiftige stoffen of preparaten in de open lucht worden gelost en geladen

Tabellen 6 en 7: Koel- en vriesinstallaties met ammoniak

LPG-tankstations

Tabel 1. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10–6 per jaar (zie artikel 2, eerste lid, onderdeel a)

Doorzet (m3) per jaar

Afstand (m) vanaf vulpunt

Afstand (m) vanaf ondergronds1of ingeterpt reservoir

Afstand (m) vanaf afleverzuil

1000–15002

110

25

15

< 10002

45

25

15

1 Voor LPG-tankstations met een bovengronds reservoir geldt een afstand van 120 meter vanaf dat reservoir tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Die afstand geldt ongeacht de doorzet van LPG per jaar.

2 Indien in de milieuvergunning is vastgelegd dat de doorzet van LPG minder dan 1500 m3 onderscheidenlijk 1000 m3 per jaar is, gelden de hier vermelde afstanden.

Tabel 2. Afstanden in meters tot kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–5 per jaar (zie artikel 9, eerste lid)

Doorzet (m3) per jaar

Afstand (m) vanaf

vulpunt

Afstand (m) vanaf ondergronds of ingeterpt reservoir

< 1500

25

15

Tabel 2a. Afstanden in meters tot kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6 per jaar (zie artikel 9, tweede lid, onderdeel a)

Doorzet (m3) per jaar

Afstand (m) vanaf vulpunt

Afstand (m) vanaf ondergronds1 of ingeterpt reservoir

Afstand (m) vanaf afleverzuil

1000–15002

40

25

15

500–10002

35

25

15

< 5002

25

25

15

1 Voor LPG-tankstations met een bovengronds reservoir geldt een afstand van 120 meter vanaf dat reservoir tot kwetsbare objecten. Die afstand geldt ongeacht de doorzet van LPG per jaar.

2 Indien in de milieuvergunning is vastgelegd dat de doorzet van LPG minder dan 1500 m3, 1000 m3 onderscheidelijk 500 m3 per jaar is, gelden de hier vermelde afstanden.

Inrichtingen waar gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage worden opgeslagen (CPR 15-2 en 15-3 inrichtingen)

Tabel 3. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10–6 per jaar, met een minimum van 20 meter met het oog op de bereikbaarheid van de opslagplaats bij brand en het voorkomen van brandoverslag (zie artikel 2)

Oppervlakte opslag (m2)

brandbestrijdingssysteem

0–

100

100–

200

200–

300

300–

400

400–

500

500–

600

600–

1500

1500–

2500

beschermingsniveau 1

automatische sprinklerinstallatie

20

20

20

20

20

20

35

50

automatische sproei-(deluge-)installatie

20

20

20

20

20

20

35

50

automatische gasblusinstallatie

20

20

20

20

20

20

n.v.t. *

n.v.t. *

hi-ex installatie inside air

20

20

20

20

20

20

20

20

hi-ex installatie met rookluiken

20

20

20

20

20

20

30

n.v.t. **

lokale brandweer; droog systeem

20

20

20

251

251

n.v.t. ***

n.v.t.***

n.v.t. ***

bedrijfsbrandweer cat. 1 of 2; droog systeem

20

20

20

251

251

251

100

215

bedrijfsbrandweer cat. 1 of 2; handbediende deluge

20

20

20

20

20

20

50

95

bedrijfsbrandweer cat. 1; ter plaatse blussen

110

175

240

240

240

240

240

n.v.t.**

 

beschermingsniveau 2

bedrijfsbrandweer cat. 1 of 2 of overheidsbrandweer inzetbaar < 6 min.

130

190

250

250

250

250

420

n.v.t.**

bedrijfsbrandweer of overheidsbrandweer inzetbaar < 15 min.

135

215

290

290

290

290

430

n.v.t.**

 

beschermingsniveau 3

preventieve maatregelen overeenkomstig CPR 15-2 of 15-3

65

115

165

165

165

205

220

235

* Een automatische gasblusinstallatie is geschikt voor een opslagplaats met een oppervlakte voor de opslag van ten hoogste 600 m2.

** Het genoemde brandbestrijdingssysteem is geschikt voor een opslagplaats met een oppervlakte voor de opslag van ten hoogste 1500 m2.

*** Het genoemde brandbestrijdingssysteem is geschikt voor een opslagplaats met een oppervlakte voor de opslag van ten hoogste 500 m2.

1 Die afstand is berekend op basis van brandoverslag.

Inrichtingen waar gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage worden opgeslagen (CPR 15-2 en 15-3 inrichtingen) en waar niet meer dan honderd maal per jaar zeer vergiftige stoffen of preparaten in de open lucht worden gelost en geladen, voorzover die handelingen1 leiden tot grotere afstanden dan de afstanden vermeld in tabel 3

Tabel 4. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10–6 per jaar, afhankelijk van de bronsterkte b in kilogrammen per transportverpakking met een zeer vergiftige vaste poedervormige stof (T+) (zie artikel 2)

b (kg)2

Afstand (m)

0,25

50

0,5

65

1

90

2

115

5

175

10

245

1 Onder een handeling wordt verstaan het geheel van aanvoer, opslag en afvoer van een transportverpakking die zeer vergiftige stoffen of preparaten bevat. Indien zakken door middel van krimpfolie of banden op een pallet zijn bevestigd, geldt de pallet als één transportverpakking.

2 De bronsterkte volgt uit: b = 0,1 · p · a · ƒ10μm, waarin p de grootte van de verpakking (kg) is, a het gehalte actieve stof en ƒ10μm de fractie van het poeder met een korrelgrootte <10μm.

Tabel 5. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10–6 per jaar, afhankelijk van de inhoud in liters van het vat met een zeer vergiftige vloeistof (T+) (zie artikel 2)

Inhoud (l)

Afstand (m)

50

40

100

60

200

75

Koel- en vriesinstallaties en warmtepompen met ammoniak als koudemiddel

Tabel 6. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10–6 per jaar (zie de artikelen 2, eerste lid, onderdeel d, en 9, tweede lid, onderdeel b)

Type installatie1

Hoeveelheid ammoniak2

Opstellingsuitvoering3

Afstand (m) vanaf machinekamer bij diameter vloeistofleiding naar verdamper ≤ DN50

Afstand (m) vanaf machinekamer bij diameter vloeistofleidingnaar verdamper > DN50 en ≤ DN 80

Afstand (m) vanaf vloeistofleiding4 bij diameter vloeistofleiding naar verdamper ≤ DN50

Afstand (m) vanaf vloeistofleiding4 bij diameter vloeistofleiding naar verdamper > DN50 en ≤ DN 80

< –25 °C

1500–3500 kg

1

5

5

5

5

   

2

   

3

35

35

             
 

3500–6000 kg

1

   

2

30

40

25

40

   

3

65

65

25

40

             
 

6000–8000 kg

1

     

 

 
   

2

30

45

30

40

   

3

75

75

30

40

             
 

8000–10.000 kg

1

   

2

30

45

30

45

   

3

85

85

30

45

–25 tot –5 °C

1500–3500 kg

1

   

2

   

3

45

45

             
 

3500–6000 kg

1

50

   

2

60

75

55

70

   

3

75

90

55

70

             
 

6000–8000 kg

1

50

   

2

65

85

60

80

   

3

85

100

60

80

             
 

8000– 10.000 kg

1

50

   

2

70

85

65

85

   

3

95

105

65

85

> –5 °C

1500–3500 kg

1

   

2

   

3

45

45

             
 

3500–6000 kg

1

60

   

2

70

85

55

75

   

3

85

95

55

75

             
 

6000–8000 kg

1

65

   

2

80

95

60

85

   

3

90

105

60

85

             
 

8000– 10.000 kg

1

50

65

   

2

85

105

65

90

   

3

95

110

65

90

1 Het betreft installaties die zijn voorzien van een pompbeveiliging, met een maximale werktemperatuur die lager is dan –25 °C, een maximale werktemperatuur tussen –25 °C en –5 °C, onderscheidenlijk een maximale werktemperatuur die hoger is dan –5 °C. Hierbij wordt onder werktemperatuur verstaan de afscheider- of verdampingstemperatuur. Een pompbeveiliging, als bedoeld in de eerste volzin, bestaat per koudemiddelpomp uit een zodanige combinatie van elementen en voorzieningen, dat bij een breuk van de afvoerleiding van de pomp die pomp onmiddellijk buiten werking wordt gesteld, zodat de toevoer van ammoniak naar de leiding wordt afgesneden.

2 De hoeveelheid ammoniak is de totale hoeveelheid ammoniak die in de installatie aanwezig is, inclusief de hoeveelheid in een afscheidervat met minder dan 400 kg ammoniak.

3 Opstellingsuitvoering 1: opstelling waarbij alle ammoniakvoerende onderdelen zijn opgesteld in de machinekamer of in de productieruimte, eventueel met uitzondering van de condensor met verbindend leidingwerk. Laatstgenoemde onderdelen kunnen buiten opgesteld zijn.

Opstellingsuitvoering 2: opstelling als bij opstellingsuitvoering 1, met dien verstande dat de leidingen naar en van de verdamper of verdampers met de buitenlucht in verbinding staan.

Opstellingsuitvoering 3: opstelling als bij opstellingsuitvoering 2, met dien verstande dat het afscheidervat of vloeistofvat buiten opgesteld zijn.

4 Vloeistofleiding: met de buitenlucht in verbinding staande ammoniakvoerende leidingen naar de verdamper of verdampers.

5 De aanduiding ‘–‘ houdt in dat het plaatsgebonden risico rondom de desbetreffende installatie kleiner is dan 10–6 per jaar en dat geen afstand tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten in acht genomen behoeft te worden, onderscheidenlijk daarmee geen rekening gehouden behoeft te worden.

Meer dan één koel- en vriesinstallatie met ammoniak als koudemiddel in een machinekamer

Tabel 7. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10–6 per jaar, bij de aanwezigheid van meerdere koel- en vriesinstallaties met ammoniak als koudemiddel in een machinekamer (zie de artikelen 2, eerste lid, onderdeel e, en 9, tweede lid, onderdeel c)
 

Inhoud installatie a1

≤ 6000 kg

Inhoud installatie a1 > 6000 kg en ≤ 8000 kg

Inhoud installatie a1 > 8000 kg

Inhoud installatie b2 ≤ 3500 kg

Zie afstand die in tabel 6 is vermeld bij een zelfde installatie3 als installatie a, doch met een inhoud die behoort tot de eerstvolgende hogere inhoudscategorie

Zie afstand die in tabel 6 is vermeld bij een zelfde installatie3 als installatie a, vermeerderd met 10 meter

Inhoud installatie b2 > 3500 kg

Zie afstand die in tabel 6 is vermeld bij een zelfde installatie3 als installatie a, doch met een inhoud die behoort tot de tweede hogere inhoudscategorie

Zie afstand die in tabel 6 is vermeld bij een zelfde installatie3 als installatie a, vermeerderd met 20 meter

1 Installatie waarvoor ingevolge tabel 6 van bijlage 1 de grootste afstand geldt.

2 Installatie die de grootste inhoud heeft, installatie a niet meegerekend.

3 Installatie van hetzelfde type, met dezelfde opstellingsuitvoering en een vloeistofleiding met dezelfde diameter.

Bijlage 2

Afstanden in meters tot de grens van het invloedsgebied in verband met de verantwoording van het groepsrisico, bedoeld in de artikelen 12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, en 13, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het besluit, met betrekking tot categoriale inrichtingen.

LPG-tankstations

Tabel 1

Doorzet (m3) per jaar

Afstand (m) tot grens invloedsgebied

< 1500

150

CPR 15-2 en 15-3 inrichtingen

Tabel 2

Brandbestrijdingssysteem

Oppervlakte

0–300 m2

afstand (m) tot grens invloedsgebied

Oppervlakte

300–600 m2

afstand (m) tot grens invloedsgebied

Oppervlakte

600–2500 m2

afstand (m) tot grens invloedsgebied

beschermingsniveau 1

   

automatische sprinklerinstallatie

n.v.t.

90

300

automatische sproei-(deluge-)installatie

n.v.t.

90

300

automatische gasblusinstallatie

n.v.t.

90

n.v.t.1

hi-ex installatie inside air

n.v.t.

90

320

hi-ex installatie met rookluiken

300

350

350

lokale brandweer; droog systeem

n.v.t.

70

n.v.t.2

bedrijfsbrandweer cat. 1 of 2; droog systeem

n.v.t.

90

320

bedrijfsbrandweer cat. 1 of 2; handbediende deluge

n.v.t.

90

320

bedrijfsbrandweer cat. 1; ter plaatse blussen

300

350

350

     

beschermingsniveau 2

   

bedrijfsbrandweer cat. 1 of 2 of overheidsbrandweer inzetbaar < 6 min.

300

380

930

bedrijfsbrandweer of overheidsbrandweer inzetbaar < 15 min.

300

380

930

     

beschermingsniveau 3

   

preventieve maatregelen overeenkomstig CPR 15-2 of 15-3

275

520

930

1Een automatische gasblusinstallatie is geschikt voor een opslagplaats met een oppervlakte voor de opslag van ten hoogste 600 m2Het genoemde brandbestrijdingssysteem is geschikt voor een opslagplaats met een oppervlakte voor de opslag van ten hoogste 500 m2.

2 Het genoemde brandbestrijdingssysteem is geschikt voor een opslagplaats met een oppervlakte voor de opslag van ten hoogste 500 m2

Koel- en vriesinstallaties en warmtepompen met ammoniak als koudemiddel

Tabel 3

Type installatie1

Hoeveelheid ammoniak2

Opstellingsuitvoering3

Afstand (m) tot grens invloedsgebied bij diameter vloeistofleiding naar verdamper

≤ DN50

Afstand (m) tot grens invloedsgebied bij diameter vloeistofleiding naar verdamper

> DN50 en ≤ DN80

< –25 °C

1500–3500 kg

1

4

4

   

2

   

3

 

3500–6000 kg

1

   

2

   

3

 

6000–8000 kg

1

   

2

   

3

 

8000–10.000 kg

1

   

2

   

3

310

310

–25 tot –5 °C

1500–3500 kg

1

   

2

   

3

 

3500–6000 kg

1

   

2

   

3

260

260

 

6000–8000 kg

1

   

2

   

3

280

280

 

8000–10.000 kg

1

   

2

120

   

3

300

300

> –5 °C

1500–3500 kg

1

   

2

   

3

 

3500–6000 kg

1

   

2

   

3

360

360

 

6000–8000 kg

1

170

   

2

170

   

3

400

400

 

8000–10.000 kg

1

200

200

   

2

200

200

   

3

400

400

1 Het betreft installaties die zijn voorzien van een pompbeveiliging, met een maximale werktemperatuur die lager is dan -25 °C, een maximale werktemperatuur tussen -25 °C en -5 °C, onderscheidenlijk een maximale werktemperatuur die hoger is dan -5 °C. Hierbij wordt onder werktemperatuur verstaan de afscheider- of verdampingstemperatuur. Voor de toepassing van bovenstaande tabel is de hoogste afscheider- of verdampingstemperatuur bepalend. Indien die hoogste temperatuur wordt bepaald door een afscheidervat waarin minder dan 400 kg ammoniak aanwezig is, mag in afwijking van de vorige volzin de afstand worden toegepast die behoort bij de werktemperatuur die heerst in het afscheidervat met de op een na hoogste werktemperatuur. Een pompbeveiliging, als bedoeld in de eerste volzin, bestaat per koudemiddelpomp uit een zodanige combinatie van elementen en voorzieningen, dat bij een breuk van de afvoerleiding van de pomp die pomp onmiddellijk buiten werking wordt gesteld, zodat de toevoer van ammoniak naar de leiding wordt afgesneden.

2 Als noot 2 onder bijlage 1, tabel 6.

3 Als noot 3 onder bijlage 1, tabel 6.

4 De aanduiding ‘–’ houdt in dat de grens van het invloedsgebied in het desbetreffende geval niet relevant is. Het groepsrisico, de mogelijkheden voor rampbestrijding en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking behoeven in dat geval niet te worden verantwoord.

Bijlage 3

Spoorwegemplacementen (zie artikel 1a)

Almelo

Amersfoort Goederen

Amsterdam Westhaven

Arnhem Goederen

Axel aansluiting

Beverwijk

Blerick

Born

Coevorden

Delfzijl

Deventer

Dordrecht

Emmen

Eindhoven

Hengelo

Kijfhoek

Lage Zwaluwe

Maastricht

Moerdijk

Onnen

Roermond

Roodeschool

Roosendaal

Rotterdam Botlek

Rotterdam Europoort

Rotterdam Maasvlakte

Rotterdam Pernis

Rotterdam Waalhaven zuid

Rotterdam IJsselmonde

Sas van Gent

Sittard

Sloehaven I

Sloehaven II

Terneuzen

Terneuzen aansluiting

Uitgeest

Containeruitwisselingspunt (CUP) Valburg

Venlo

Zwolle