Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden

Geraadpleegd op 16-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 29-06-2009 en zichtdatum 01-01-2011.
Geldend van 25-03-2009 t/m 30-09-2010

Wet van 16 september 2004, houdende regeling van DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is te regelen dat DNA-onderzoek plaatsvindt bij personen die zijn veroordeeld wegens bepaalde misdrijven, teneinde bij te dragen aan de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van deze personen;

 Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

Artikel 2

  • 2 Het bevel, de tenuitvoerlegging dan wel de verdere tenuitvoerlegging van het bevel kan achterwege blijven indien zich naar het oordeel van de officier van justitie zwaarwegende redenen voordoen het DNA-onderzoek aan ander celmateriaal van de veroordeelde dan afgenomen celmateriaal te laten plaatsvinden.

  • 3 De officier van justitie die het bevel heeft gegeven, benoemt een deskundige, verbonden aan een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen laboratoria, met de opdracht een DNA-onderzoek te verrichten en hem een met redenen omkleed verslag uit te brengen.

  • 4 De officier van justitie geeft de veroordeelde schriftelijk kennis van de uitslag van het DNA-onderzoek indien zijn DNA-profiel overeenkomt met een ander verwerkt DNA-profiel en het belang van het onderzoek dat toelaat.

  • 5 DNA-profielen worden slechts verwerkt voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden, het College bescherming persoonsgegevens gehoord, regels gesteld voor het verwerken van DNA-profielen en celmateriaal.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden over de wijze van uitvoering van het tweede en derde lid nadere regels gesteld.

Artikel 3

  • 1 Het bevel, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef, is gedagtekend en ondertekend en bevat de plaats waar en de datum en het tijdstip waarop het bevel ten uitvoer zal worden gelegd.

  • 2 Het bevel omschrijft het misdrijf waarvoor de betrokken persoon is veroordeeld en vermeldt de strafbeschikking of het vonnis of arrest waarbij de veroordeling heeft plaatsgevonden.

  • 3 Het bevel bevat voorzover mogelijk de naam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en woon- of verblijfplaats van de veroordeelde.

  • 4 Het bevel vermeldt het rechtsmiddel dat openstaat tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde, en de termijn waarbinnen dat rechtsmiddel kan worden aangewend.

Artikel 4

  • 1 Indien noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging van het bevel, kan de officier van justitie de aanhouding van de veroordeelde bevelen. Het bevel tot aanhouding is schriftelijk en bevat de reden van aanhouding. Een afschrift van het bevel wordt de aangehouden persoon onverwijld uitgereikt.

  • 2 De aanhouding wordt verricht door een opsporingsambtenaar, die daartoe elke plaats kan betreden en doorzoeken.

  • 3 De opsporingsambtenaar stelt de identiteit vast van de aangehouden persoon.

  • 4 Indien de aangehouden persoon ontkent de persoon te zijn tegen wie het bevel, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef, is gericht, of indien omtrent zijn identiteit twijfel bestaat, is de opsporingsambtenaar bevoegd voor de vaststelling van zijn identiteit naar zijn burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, zijn sociaal-fiscaalnummer te vragen. Voorzover noodzakelijk voor de vaststelling van zijn identiteit, is de opsporingsambtenaar tevens bevoegd de aangehouden persoon aan zijn kleding te onderzoeken, alsmede voorwerpen die hij bij zich draagt of met zich mee voert te onderzoeken. Het derde, vierde en vijfde lid van artikel 55b van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Voorzover noodzakelijk voor de vaststelling van zijn identiteit, kan de aangehouden persoon op bevel van de officier van justitie voor ten hoogste zes uren worden opgehouden, met dien verstande dat de tijd tussen middernacht en negen uur 's morgens niet wordt meegerekend. Het bevel tot ophouding is schriftelijk en bevat de reden van ophouding. Het bevel wijst de aangehouden persoon, aan wie onverwijld een afschrift van het bevel wordt uitgereikt, zo duidelijk mogelijk aan. De officier van justitie kan ten aanzien van de opgehouden persoon maatregelen ter vaststelling van zijn identiteit bevelen. Als zodanige maatregelen worden aangemerkt de maatregelen genoemd in artikel 61a, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafvordering. Indien noodzakelijk voor de vaststelling van de identiteit van de aangehouden persoon, kan de officier van justitie schriftelijk bevelen dat de termijn van zes uren eenmaal met ten hoogste zes uren wordt verlengd.

  • 7 Voor de tenuitvoerlegging van het bevel mag de aangehouden veroordeelde wiens identiteit is vastgesteld, niet langer dan zes uren worden opgehouden, met dien verstande dat de tijd tussen middernacht en negen uur 's morgens niet wordt meegerekend.

Artikel 5

  • 2 Het celmateriaal wordt door een arts of een verpleegkundige afgenomen. In bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen kan het celmateriaal worden afgenomen door een persoon die voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden over de wijze van uitvoering van dit artikel nadere regels gesteld.

Artikel 6

  • 2 Voorzover noodzakelijk voor de inbeslagneming van voorwerpen waarop vermoedelijk celmateriaal van de veroordeelde aanwezig is, kan de officier van justitie de woning van de veroordeelde zonder toestemming van de bewoner betreden en doorzoeken. Artikel 99, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Zodra het DNA-onderzoek is verricht, doet de officier van justitie de in beslag genomen voorwerpen teruggeven aan degene bij wie ze in beslag zijn genomen.

Artikel 7

  • 1 De veroordeelde kan tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel, binnen veertien dagen na de dag waarop zijn celmateriaal is afgenomen onderscheidenlijk de dag waarop de mededeling, bedoeld in artikel 6, derde lid, is betekend, een bezwaarschrift indienen bij de rechtbank die in eerste aanleg vonnis heeft gewezen, dan wel de rechtbank in het arrondissement waar tegen de strafbeschikking verzet had kunnen worden gedaan. De zesde afdeling van Titel I van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Het bezwaarschrift is met redenen omkleed.

  • 3 De rechtbank beslist zo spoedig mogelijk.

  • 4 Zolang tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel een bezwaarschrift kan worden ingediend en zolang een ingediend bezwaarschrift niet is ingetrokken of daarop niet is beslist, wordt op basis van het celmateriaal van de veroordeelde geen DNA-profiel bepaald.

  • 5 Indien de rechtbank het bezwaarschrift gegrond verklaart, beveelt zij de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal van de veroordeelde terstond wordt vernietigd.

Artikel 8

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder de duur van de voorlopige hechtenis begrepen de duur van de inverzekeringstelling.

Artikel 12

[Red: Wijzigt de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.]

Artikel 13

DNA-profielen van veroordeelden die voor de inwerkingtreding van deze wet op grond van artikel 23, eerste lid, onder a, van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn verwerkt, worden geacht te zijn verwerkt op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef, voorzover deze veroordeelden op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet een straf of maatregel als bedoeld in artikel 8 ondergaan.

Artikel 15

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor veroordeelden wegens verschillende misdrijven verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 16 september 2004

Beatrix

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de achtentwintigste september 2004

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner