Rechtspositieregeling lokaal indienstgenomen werknemers 2005

Geraadpleegd op 28-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2014 en zichtdatum 01-01-2015.
Geldend van 01-01-2014 t/m 31-12-2014

Ministeriële regeling van 23 september 2004, nr. HDPO/RR/AR-750/04, houdende regels ter nadere bepaling van de rechtspositie van lokaal indienstgenomen werknemers bij vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland (Rechtspositieregeling lokaal indienstgenomen werknemers 2005)

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Gelet op artikel 121, eerste lid, van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken;

In overeenstemming met de centrales van verenigingen van ambtenaren bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepaling

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. RDBZ: het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken;

  • b. post: een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland als bedoeld in artikel 7 van het RDBZ;

  • c. CdP: het hoofd van de post;

  • d. HDPO: de Hoofddirecteur Personeel en Organisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken;

  • e. werkgever: de Staat der Nederlanden;

  • f. werknemer: degene die krachtens artikel 114 van het RDBZ voor werkzaamheden bij een post op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst is genomen;

  • g. gezinsleden: de partner en afhankelijke kinderen van de werknemer;

  • h. partner:

    • 1°. de huwelijkspartner;

    • 2°. de geregistreerde partner; of

    • 3°. de levenspartner met wie de niet-gehuwde werknemer samenwoont en, met het oogmerk duurzaam samen te leven, een gemeenschappelijke huishouding voert op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen betreffende die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding.

    Tegelijkertijd kan slechts één persoon als partner worden aangemerkt. Een persoon die als partner is aangemerkt, verliest het partnerschap slechts met ingang van de dag dat hij geen partner meer is in de zin van dit artikelonderdeel;

  • i. afhankelijke kinderen: kinderen, adoptief- of stiefkinderen jonger dan 18 jaar van de werknemer of van diens partner die financieel geheel of voor meer dan de helft ten laste van de werknemer komen;

  • j. postuitwerking: de in artikel 123, eerste lid, van het RDBZ bedoelde nadere uitwerking van hoofdstuk XVIII van het RDBZ dan wel van deze regeling;

  • k. bedrijfsgeneeskundige dienst: de geneeskundige of geneeskundige dienst die in de postuitwerking is aangewezen teneinde de CdP bij te staan bij de uitvoering van de bedrijfsgeneeskundige begeleiding van de werknemer;

  • l. functie: het samenstel van werkzaamheden, door de werknemer te verrichten krachtens en overeenkomstig hetgeen door de CdP aan betrokkene is opgedragen;

  • m. loon: het in hoofdstuk 4, paragraaf 1, bedoelde loonbedrag, vermeerderd met de in paragraaf 2 van dat hoofdstuk bedoelde toeslagen;

  • n. lokaal: in de plaats waar de post gevestigd is;

  • o. lokaal voorschrift: de dwingende bepaling van lokaal geldend arbeidsrecht, die van toepassing is op de werknemer;

  • p. lokaal gebruik: hetgeen lokaal gebruikelijk is bij de buitenlandse vertegenwoordigingen van de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Canada en de Europese Unie. Indien lokaal minder dan drie van de in de vorige volzin bedoelde vertegenwoordigingen zijn gevestigd, wijst HDPO na overleg met de CdP één of meer lokale buitenlandse vertegenwoordigingen van andere staten aan.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2014, 29014, datum inwerkingtreding 01-01-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-09-2013.

  • s. 3W: de directeur WereldWijdWerken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Artikel 1.2. Volmacht en machtiging

  • 1 Tenzij in deze regeling anders is bepaald, wordt aan de CdP, voor zover het op zijn post werkzame werknemers betreft, volmacht en machtiging verleend tot het verrichten van handelingen op grond van het RDBZ, deze regeling en de postuitwerking.

  • 2 De CdP kan voor het verrichten van de in het eerste lid bedoelde handelingen schriftelijk volmacht en machtiging verlenen aan onder zijn gezag werkzame functionarissen. Deze volmacht en machtiging kunnen te allen tijde worden ingetrokken.

  • 3 HDPO kan de CdP omtrent het verrichten van de in het eerste lid bedoelde privaatrechtelijke rechtshandelingen aanwijzingen geven.

Artikel 1.3. Uitsluiting van de toepasselijkheid

Bepalingen in of krachtens deze regeling die strijdig zijn met lokaal gebruik kunnen in de postuitwerking geheel of ten dele buiten toepassing worden verklaard.

Artikel 1.4. Gelijke behandeling

  • 1 De werkgever maakt geen onderscheid tussen werknemers op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, seksuele geaardheid, burgerlijke staat, een verschil in arbeidsduur, of op welke grond dan ook, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is.

  • 2 Een rechtsvordering op grond van dit artikel verjaart na verloop van zes maanden.

Artikel 1.5. Postuitwerking

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De CdP van een ambassade stelt, in samenwerking met HDPO en na overleg met de CdP’s van eventuele andere posten binnen zijn ambtsgebied, voor zijn post en de eventuele andere posten binnen zijn ambtsgebied een postuitwerking op.

  • 2 In de postuitwerking worden zodanige arbeidsvoorwaarden en daarmee verbandhoudende voorzieningen opgenomen, dat deze, tezamen met de op grond van deze regeling en hoofdstuk XVIII van het RDBZ geldende arbeidsvoorwaarden en voorzieningen, een geheel opleveren van arbeidsvoorwaarden en daarmee verbandhoudende voorzieningen overeenkomstig lokaal gebruik.

  • 3 De CdP van een ambassade kan, na overleg met de CdP’s van eventuele andere posten binnen zijn ambtsgebied, aan HDPO een wijzigingsvoorstel voor de postuitwerking doen zodra de omstandigheden daartoe aanleiding geven.

  • 4 Vaststelling van de postuitwerking of van een wijziging van de postuitwerking geschiedt door HDPO. HDPO stelt de postuitwerking of wijziging pas vast nadat:

    • a. het medezeggenschapsorgaan van de post dan wel posten door de desbetreffende CdP dan wel CdP’s in de gelegenheid is gesteld een advies uit te brengen; en

    • b. er overeenstemming is bereikt met de in artikel 142 van het RDBZ bedoelde centrales van verenigingen van ambtenaren.

  • 5 HDPO kan de CdP van een ambassade omtrent het opstellen van de postuitwerking of een wijziging daarvan aanwijzingen geven.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2014, 29014, datum inwerkingtreding 01-01-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-09-2013.

1 De CdP van een ambassade stelt, in samenwerking met 3W en na overleg met de CdP’s van eventuele andere posten binnen zijn ambtsgebied, voor zijn post en de eventuele andere posten binnen zijn ambtsgebied een postuitwerking op.

3 De CdP van een ambassade kan, na overleg met de CdP’s van eventuele andere posten binnen zijn ambtsgebied, aan 3W een wijzigingsvoorstel voor de postuitwerking doen zodra de omstandigheden daartoe aanleiding geven.

Artikel 1.6. Bezwaar, beroep en forumkeuze

  • 1 De werknemer kan tegen een mondelinge of schriftelijke beslissing van de werkgever, voortvloeiende uit de arbeidsovereenkomst, binnen een termijn van zes weken na de dag dat de beslissing aan de werknemer is verzonden, uitgereikt of meegedeeld, schriftelijk bezwaar maken. De hoofdstukken 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2 De beslissing op een bezwaarschrift als bedoeld in het eerste lid wordt genomen door de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hij laat zich terzake adviseren door de Commissie van Bezwaar Dienst Buitenlandse Zaken, overeenkomstig de artikelen 144 tot en met 146 van het RDBZ.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een beslissing van de werkgever niet verstaan het vaststellen, wijzigen of intrekken van een beleidsregel dan wel een postuitwerking of een andere regeling vastgesteld door Onze Minister of een ander publiekrechtelijk orgaan.

  • 4 Voor de kennisneming van geschillen tussen de werknemer en de werkgever, voortvloeiende uit de arbeidsovereenkomst, is met uitsluiting van enige buitenlandse rechter de Nederlandse rechter bevoegd.

Artikel 1.7. Verjaring rechtsvordering

Een rechtsvordering voortvloeiende uit de arbeidsovereenkomst tussen de werknemer en de werkgever verjaart door verloop van vijf jaren na de dag dat de rechtsvordering is ontstaan, voor zover in deze regeling niet anders is bepaald.

Artikel 1.8. Bekendstelling van regelingen en instructies

  • 1 Regelingen waarin de rechtspositie van de werknemer is neergelegd en andere regelingen en instructies welke hij bij de vervulling van zijn functie heeft na te leven, alsmede wijzigingen daarin, worden de werknemer ter kennis gebracht en zijn op een voor de werknemer toegankelijke plaats ter inzage gelegd. Van deze regelingen kan de werknemer kosteloos afschriften maken voor zover dat redelijkerwijs nodig is.

  • 2 Indien de werknemer de Nederlandse taal niet machtig is, worden ten minste de hoofdlijnen van de in het eerste lid bedoelde regelingen en instructies in een taal gesteld die in het internationale verkeer lokaal gebruikelijk is.

  • 3 Ingeval regelingen en instructies niet schriftelijk zijn vastgelegd, wordt de werknemer behoorlijk over deze regelingen en instructies geïnformeerd.

Artikel 1.9. Hardheidsclausule

HDPO kan, al dan niet op voorstel van de CdP, zonodig in afwijking van bepalingen in of krachtens deze regeling, beslissen in bijzondere gevallen, waarin deze regels naar zijn oordeel niet of niet naar redelijkheid voorzien.

Hoofdstuk 2. Indiensttreding

Artikel 2.1. Vacaturevervulling

  • 1 De CdP stelt de werknemers van zijn post, de partners van de uitgezonden ambtenaren van zijn post en, indien aanwezig, de werknemers en de partners van uitgezonden ambtenaren van de andere posten binnen hetzelfde ambtsgebied, in kennis van een vacature binnen zijn post betreffende een arbeidsovereenkomst en biedt hen twee weken om te solliciteren. De termijn van twee weken kan verkort worden indien, ter beoordeling van de CdP, voorziening in de vacature spoedeisend is.

  • 2 Bij bekendmaking van de vacature worden in ieder geval inlichtingen verschaft over de omvang en de inhoud van de functie en de eisen ten aanzien van opleiding en ervaring, alsmede over het loon, eventuele bijzondere arbeidsvoorwaarden en de uiterlijke datum van inzending van de sollicitatie. Wanneer een medisch onderzoek, een psychologisch onderzoek, een veiligheidsonderzoek of een ander onderzoek naar de betrouwbaarheid of de geschiktheid deel uitmaakt van de selectieprocedure wordt dit eveneens vermeld.

  • 3 De vacature kan buiten de in het eerste lid bedoelde post dan wel posten bekend worden gemaakt nadat is vastgesteld dat:

    • a. binnen de in het eerste lid bedoelde termijn geen personen als bedoeld in het eerste lid hebben gesolliciteerd; of

    • b. de in het eerste lid bedoelde personen die binnen de in het eerste lid bedoelde termijn hebben gesolliciteerd niet geschikt zijn voor de vacature of hun sollicitatie hebben ingetrokken.

  • 4 Bij gelijke geschiktheid van een werknemer en een partner van een uitgezonden ambtenaar, geniet de werknemer voorrang.

Artikel 2.2. Geneeskundig onderzoek

  • 1 Een arbeidsovereenkomst voor een periode van langer dan drie maanden kan slechts worden gesloten nadat de bedrijfsgeneeskundige dienst heeft verklaard, op basis van een door deze dienst dan wel namens deze dienst verricht geneeskundig onderzoek, dat de kandidaat-werknemer geschikt is voor de werkzaamheden verbonden aan de door hem te vervullen functie.

  • 2 De kosten van het geneeskundig onderzoek komen voor rekening van de werkgever. De door de kandidaat-werknemer gemaakte noodzakelijke reis- en verblijfkosten worden vergoed overeenkomstig hoofdstuk 4, paragraaf 5.

Artikel 2.3. Psychologisch onderzoek

  • 1 Een kandidaat-werknemer kan worden onderworpen aan een psychologisch onderzoek indien de aard van de te vervullen functie dat naar het oordeel van de CdP wenselijk maakt.

  • 2 De kosten van het psychologisch onderzoek komen voor rekening van de werkgever. De door de kandidaat-werknemer gemaakte noodzakelijke reis- en verblijfkosten worden vergoed overeenkomstig hoofdstuk 4, paragraaf 5.

Artikel 2.4. Onderzoek naar betrouwbaarheid en geschiktheid

  • 1 De CdP kan, met uitzondering van de in het tweede en vierde lid bedoelde gevallen, van een kandidaat-werknemer vergen dat deze een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet justitiële gegevens overlegt, dan wel een gelijkwaardige verklaring, afgegeven door de autoriteiten van een ander land dan Nederland.

  • 2 Indien een functie, niet zijnde een vertrouwensfunctie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet veiligheidsonderzoeken, bijzondere eisen stelt aan de integriteit of de verantwoordelijkheid van degene die deze functie vervult en indien een zwaarwegend algemeen belang dit vordert, kunnen door de directeur Veiligheidsdienst Buitenlandse Zaken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken of een door hem aangewezen persoon bij de Minister van Justitie justitiële gegevens worden opgevraagd voor het verrichten van een onderzoek naar de betrouwbaarheid en de geschiktheid van een kandidaat voor die functie. Benoeming in een zodanige functie is slechts mogelijk, nadat op grond van het onderzoek tegen de vervulling door betrokkene van de desbetreffende functie geen bezwaar blijkt te bestaan. Bij de uitvoering van het in de vorige volzin bedoelde onderzoek wordt gezorgd voor voldoende bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene.

  • 4 Een onderzoek als bedoeld in het tweede of derde lid wordt slechts ingesteld indien naar het oordeel van de CdP de betrokkene bekwaam en geschikt is voor de desbetreffende functie.

Artikel 2.5. Indienstneming en proeftijd

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De indienstneming van de werknemer geschiedt voor bepaalde of onbepaalde tijd.

  • 2 De indienstneming van de werknemer voor onbepaalde tijd behoeft de toestemming van HDPO.

  • 3 Bij de indienstneming kan schriftelijk een proeftijd worden overeengekomen.

  • 4 Indien een proeftijd is overeengekomen, is ieder der partijen, zolang die tijd niet is verstreken, bevoegd de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen.

  • 5 De proeftijd is voor de werkgever en de werknemer gelijk en bedraagt ten hoogste twee maanden.

  • 6 Elk beding waarbij de proeftijd niet voor beide partijen gelijk is of op langer dan twee maanden wordt gesteld, alsmede elk beding waarbij door het aangaan van een nieuwe proeftijd de gezamenlijke proeftijden langer dan twee maanden worden, is nietig.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2014, 29014, datum inwerkingtreding 01-01-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-09-2013.

2 De indienstneming van de werknemer voor onbepaalde tijd behoeft de toestemming van 3W.

Hoofdstuk 3. Arbeidsduur, vakantie en verlof

Artikel 3.1. Dienst-, werk- en rusttijden

In de postuitwerking wordt, met inachtneming van lokaal voorschrift of gebruik, opgenomen:

  • a. een werktijdregeling die ten minste omvat:

    • 1°. het voor de werknemers per week geldende aantal arbeidsuren;

    • 2°. een schema van aanvang en einde van de dagelijkse werktijden en, tenzij lokaal niet voorgeschreven en lokaal niet gebruikelijk, de rusttijden waarmee deze worden onderbroken;

    • 3°. de rust- en feestdagen waarop, behoudens bijzondere redenen van dienstbelang, geen dienst wordt geëist;

  • b. een regeling betreffende de vaststelling van de vergoeding die de werknemer ontvangt indien hij dienst verricht buiten de voor hem geldende werktijdregeling.

Artikel 3.2. Aanpassing arbeidsduur

  • 1 De werknemer die ten minste een jaar werkzaam is bij de post kan de CdP verzoeken om aanpassing van de uit zijn arbeidsovereenkomst voortvloeiende arbeidsduur.

  • 2 Het verzoek wordt ten minste vier maanden vóór het beoogde tijdstip van ingang van de aanpassing van de arbeidsduur schriftelijk bij de CdP ingediend. Het verzoek bevat een opgave van het gewenste tijdstip van ingang en de gewenste omvang van de aanpassing van de arbeidsduur per week alsmede de gewenste spreiding van de uren over de week.

  • 3 De CdP willigt het verzoek in voor zover het dienstbelang zich daartegen niet verzet.

  • 4 De werknemer kan een nieuw verzoek indienen na twee jaren nadat de CdP een verzoek om aanpassing van de arbeidsduur heeft ingewilligd of afgewezen.

Artikel 3.3. Vakantie

  • 1 De werknemer heeft recht op een aantal vakantie-uren overeenkomstig lokaal voorschrift en lokaal gebruik. Het aantal vakantie-uren per jaar wordt opgenomen in de postuitwerking.

  • 2 Over kalendermaanden gedurende welke de werknemer in afwijking van de voor hem geldende werktijdregeling in het geheel geen werkzaamheden verricht, bouwt hij geen vakantie-uren op. Over kalendermaanden gedurende welke hij in afwijking van de voor hem geldende werktijdregeling gedeeltelijk werkzaamheden verricht, bouwt hij slechts vakantie-uren op naar evenredigheid van het gedeelte van zijn taak dat hij feitelijk vervult.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing ingeval:

    • a. de werknemer als gevolg van ziekte zijn werkzaamheden niet of slechts gedeeltelijk verricht zolang de verhindering tot het verrichten van werkzaamheden korter duurt dan 13 weken, waarbij tijdvakken van ziekte worden samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan 31 aaneengesloten kalenderdagen opvolgen;

    • b. van genoten zwangerschaps- en bevallingsverlof;

    • c. van genoten vakantie.

  • 4 De CdP stelt de tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie vast na overleg met de werknemer. Dit overleg en deze vaststelling vinden, tenzij bijzondere omstandigheden dit verhinderen, zo tijdig plaats, dat de werknemer gelegenheid heeft tot het treffen van voorbereidingen voor de besteding van de vakantie.

  • 5 De CdP kan, indien daartoe gewichtige redenen aanwezig zijn, na overleg met de werknemer, het door hem vastgestelde tijdvak van de vakantie wijzigen. De schade die de werknemer tengevolge van die wijziging lijdt, wordt door de werkgever vergoed.

  • 6 Indien de werknemer bij het einde van de arbeidsovereenkomst nog recht op vakantie-uren heeft, heeft hij voor elk vakantie-uur recht op een vergoeding ten bedrage van het uurloon dat hij direct voorafgaand aan zijn ontslag genoot.

Artikel 3.4. Verlof

  • 1 De werknemer heeft recht op verlof tijdens feestdagen en buitengewoon verlof overeenkomstig lokaal voorschrift en lokaal gebruik.

  • 2 In bijzondere gevallen kan door HDPO worden besloten meer verlof tijdens feestdagen toe te kennen dan lokaal voorgeschreven of gebruikelijk, onder evenredige verlaging van het loon of het aantal vakantie-uren.

  • 3 De ten aanzien van verlof tijdens feestdagen en buitengewoon verlof geldende regels zijn opgenomen in de postuitwerking.

Hoofdstuk 4. Loon en andere financiële arbeidsvoorwaarden

§ 1. Functiewaardering, loonschalen en loon

Artikel 4.1. Functiewaardering, loonschalen, loonnummers en loonbedragen

  • 1 HDPO deelt de op de post aanwezige functies in de in bijlage 1 genoemde loonschalen in.

  • 2 Iedere loonschaal bestaat uit zestien loonnummers.

  • 3 Aan ieder loonnummer is een bedrag verbonden, genoemd het loonbedrag.

  • 4 De loonbedragen vormen een betrouwbare afspiegeling van het lokaal gebruikelijke loon. Bij het vaststellen van de loonbedragen wordt rekening gehouden met aard en niveau van de te verrichten werkzaamheden, de diensttijd, de ervaring, de overige arbeidsvoorwaarden en andere factoren die lokaal voor het vaststellen van het loon gebruikelijk zijn.

  • 5 De loonbedragen, behorende bij het minimum en maximum loonnummer per loonschaal, worden vastgesteld met gebruikmaking van het door HDPO vastgestelde loonvaststellingsinstrumentarium.

  • 6 De loonbedragen, behorende bij de tussengelegen loonnummers per loonschaal, worden vastgesteld door het verschil tussen de in het vijfde lid bedoelde minimum- en maximumbedragen gelijk te verdelen over de zestien loonnummers binnen de desbetreffende loonschaal.

  • 7 De vaststelling van de loonbedragen geschiedt zodra daartoe naar het oordeel van HDPO aanleiding is, maar in beginsel eenmaal per jaar.

  • 8 De in dit artikel bedoelde loonbedragen worden opgenomen in de postuitwerking.

Artikel 4.2. Aanpassing loonbedragen bij vaststelling loonbedragen in andere dan lokale valuta

  • 1 Indien de loonbedragen in een andere dan de lokale valuta zijn vastgesteld, kan HDPO, na overleg met de CdP, het loonbedrag per de eerste dag van de volgende maand aanpassen indien hij van oordeel is dat devaluaties, revaluaties of andere ontwikkelingen een ongewenste wijziging van het loonbedrag ten opzichte van het lokaal gebruikelijke loonpeil met zich brengen.

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde situatie zich voordoet, wordt de postuitwerking zo spoedig mogelijk gewijzigd met terugwerkende kracht tot de in het eerste lid bedoelde dag.

Artikel 4.3. Voor de werknemer geldende loonschaal, loonnummer en loonbedrag

  • 1 Voor de werknemer geldt de loonschaal die, overeenkomstig bijlage 1, behoort bij de door hem te vervullen functie.

  • 2 Het voor de werknemer geldende loonbedrag wordt bepaald door het loonnummer dat op hem binnen zijn loonschaal van toepassing is. Bij indiensttreding wordt het laagste loonnummer toegekend, tenzij bijzondere omstandigheden een hoger loonnummer rechtvaardigen. Bij een deeltijdarbeidovereenkomst wordt het loonbedrag naar evenredigheid verlaagd.

  • 3 Aan de werknemer aan wie nog niet het hoogste loonnummer in zijn loonschaal is toegekend, kan ten hoogste eenmaal per jaar het naasthogere loonnummer in zijn loonschaal worden toegekend indien hij naar het oordeel van de CdP zijn werkzaamheden op een goede wijze verricht.

  • 4 In afwijking van het derde lid kan de CdP in bijzondere gevallen besluiten dat de werknemer een hoger loonnummer in zijn loonschaal wordt toegekend dan het naasthogere loonnummer.

§ 2. Toeslagen

Artikel 4.4. Arbeidsmarkttoeslag

  • 1 Indien de omstandigheden op de lokale arbeidsmarkt, gezien de specifieke functievereisten, dit wenselijk maken, kan HDPO, na overleg met de CdP, als aanvulling op het loonbedrag een individuele arbeidsmarkttoeslag aan een werknemer toekennen.

  • 2 Toekenning van de arbeidsmarkttoeslag geschiedt voor een periode van ten hoogste drie jaren. Indien daarvoor naar het oordeel van HDPO, na overleg met de CdP, redenen aanwezig zijn, kan HDPO besluiten tot verlenging met telkens een periode van ten hoogste drie jaren.

Artikel 4.5. Overige tot het loon behorende toeslagen

  • 1 Indien het lokaal voorgeschreven of gebruikelijk is, worden aan de werknemer, als aanvulling op het loonbedrag, toeslagen toegekend.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde toeslagen worden in de postuitwerking opgenomen, met vermelding van de hoogte en duur daarvan, alsmede de voorwaarden voor toekenning.

§ 3. Extra beloningen

Artikel 4.6. Bijzondere beloningen

  • 1 De CdP kan de werknemer een extra beloning verlenen wegens buitengewone toewijding of zeer goede vervulling van de functie. De beloningen zijn:

    • a. een attentie;

    • b. extra verlof;

    • c. een gratificatie;

    • d. toekenning van een hoger loonnummer in de loonschaal indien aan de werknemer nog niet het hoogste loonnummer in zijn loonschaal was toegekend.

  • 2 Indien het lokaal voorgeschreven of gebruikelijk is wordt aan de werknemer een diensttijdgratificatie toegekend. Deze diensttijdgratificatie wordt in de postuitwerking opgenomen, met vermelding van de hoogte en duur daarvan, alsmede de voorwaarden voor toekenning.

Artikel 4.7. Toelage bedrijfshulpverlening

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De werknemer die is aangewezen als bedrijfshulpverlener als bedoeld in artikel 6.8, heeft na iedere twaalf maanden dat hij deze taken heeft verricht, recht op een toelage bedrijfshulpverlening. Deze toelage bedraagt een percentage van het op de desbetreffende post op het moment van uitbetaling geldende maandloon dat behoort bij het hoogste loonnummer van loonschaal 5, ter hoogte van:

    • a. 8% voor de bedrijfshulpverlener zonder specialisatie;

    • b. 16% voor de gespecialiseerde bedrijfshulpverlener die zich heeft bekwaamd in eerste hulp bij ongevallen dan wel het dragen van adembeschermingsapparatuur;

    • c. 18% voor de gespecialiseerde bedrijfshulpverlener die zich heeft bekwaamd in zowel eerste hulp bij ongevallen als het dragen van adembeschermingsapparatuur.

  • 2 De bedrijfshulpverlener aan wie leidinggevende taken zijn opgedragen ten behoeve van de uitvoering van de bedrijfshulpverlening door een groep bedrijfshulpverleners, ontvangt naast de in het eerste lid bedoelde toelage, na iedere twaalf maanden dat hij deze leidinggevende taken heeft verricht een extra toelage van 10% van het op de desbetreffende post op het moment van uitbetaling geldende maandloon dat behoort bij het hoogste loonnummer van loonschaal 5.

  • 3 Bij het vervullen van de in het eerste en tweede lid bedoelde taken voor een kortere periode dan twaalf maanden, wordt een evenredig gedeelte van de daarbij behorende toelage toegekend.

  • 4 Bij werkzaamheden als bedrijfshulpverlener buiten de voor de werknemer geldende werktijdregeling wordt een overwerkvergoeding toegekend ter hoogte van 125% van het uurloon behorende bij het hoogste loonnummer van loonschaal 5. De krachtens de postuitwerking geldende overwerkregeling is op deze werkzaamheden niet van toepassing.

  • 5 Nadat de werknemer een aantal jaren de taken van bedrijfshulpverlener heeft verricht, heeft hij recht op een jubileumgratificatie bedrijfshulpverlening. Deze gratificatie bedraagt een percentage van het op de desbetreffende post op het moment van uitbetaling geldende maandloon dat behoort bij het hoogste loonnummer van loonschaal 5, ter hoogte van:

    • a. 13% na vijf jaren;

    • b. 16% na tien jaren;

    • c. 19% na vijftien jaren en daarna iedere vijf jaren.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2014, 29014, datum inwerkingtreding 01-01-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2014.

1 De werknemer die is aangewezen als bedrijfshulpverlener als bedoeld in artikel 6.8, heeft indien hij de taken in verband met bedrijfshulpverlening in voldoende omvang verricht direct na afloop van ieder kalenderjaar, recht op een toelage bedrijfshulpverlening. Deze toelage bedraagt een percentage van het op de desbetreffende post op het moment van uitbetaling geldende maandloon dat behoort bij het hoogste loonnummer van loonschaal 5, ter hoogte van:

  • a. 8% voor de bedrijfshulpverlener zonder specialisatie;

  • b. 16% voor de gespecialiseerde bedrijfshulpverlener die zich heeft bekwaamd in eerste hulp bij ongevallen.

2 De bedrijfshulpverlener aan wie leidinggevende taken zijn opgedragen ten behoeve van de uitvoering van de bedrijfshulpverlening door een groep bedrijfshulpverleners, ontvangt naast de in het eerste lid bedoelde toelage, direct na afloop van ieder kalenderjaar dat hij deze leidinggevende taken heeft verricht een extra toelage van 10% van het op de desbetreffende post op het moment van uitbetaling geldende maandloon dat behoort bij het hoogste loonnummer van loonschaal 5.

§ 4. Brutoloonvaststelling en bruto- of nettoloonuitbetaling

Artikel 4.8. Brutoloonvaststelling

  • 1 Het loon van de werknemer wordt bruto vastgesteld.

Artikel 4.9. Bruto- of nettoloonuitbetaling; lokale belastingplicht

  • 1 Indien het loon niet onderhevig is aan heffing op grond van de Nederlandse belastingwetgeving wordt aan de werknemer een nettoloon uitbetaald. Dit nettoloon wordt berekend door het in artikel 4.8, eerste lid, bedoelde loon te verminderen met de in artikel 4.8, tweede lid, bedoelde premies dan wel bedragen en het bedrag dat de werknemer lokaal over zijn loon aan belasting verschuldigd is, dan wel het bedrag dat de werknemer lokaal over zijn loon aan belasting verschuldigd zou zijn indien de lokale belastingautoriteiten de lokaal gebruikelijke belasting over zijn loon zouden heffen.

  • 2 De lokaal verschuldigde belasting over het loon wordt rechtstreeks door de werkgever afgedragen.

  • 3 Indien naar het oordeel van HDPO, al dan niet op voorstel van de CdP, de lokale omstandigheden het noodzakelijk maken de verantwoordelijkheid voor het inhouden en afdragen van de lokaal verschuldigde belasting over het loon bij de werknemer te leggen, wordt dit in de postuitwerking opgenomen. In dat geval is de werknemer verantwoordelijk voor de afdracht van de lokaal verschuldigde belasting over dat loon en wordt, in afwijking van het eerste lid, het loon bruto uitbetaald. De werknemer is verplicht op verzoek van de CdP aan te tonen dat hij de lokaal verschuldigde belasting heeft afgedragen.

  • 4 Indien de werknemer verantwoordelijk is voor de afdracht van de lokaal verschuldigde belasting over het loon, maar afdracht achterwege blijft, kan, in afwijking van het derde lid, de CdP besluiten dat het loon netto wordt uitbetaald. In dat geval wordt het in het derde lid bedoelde loon verminderd met de belasting die de werknemer lokaal over het loon verschuldigd is.

  • 5 Indien op grond van het vierde lid het loon netto is uitbetaald en de werknemer aantoont dat hij alsnog belasting heeft afgedragen, wordt de werknemer een bedrag nabetaald ter hoogte van de alsnog afgedragen belasting.

  • 6 De CdP kan aan de ter zake bevoegde lokale autoriteiten een opgave verstrekken van het door de werknemer verdiende loon.

Artikel 4.10. Nettoloonuitbetaling; Nederlandse belastingplicht

  • 1 Indien het loon onderhevig is aan heffing op grond van de Nederlandse belastingwetgeving wordt aan de werknemer een nettoloon uitbetaald. Dit nettoloon wordt berekend door het in artikel 4.8, eerste lid, bedoelde loon te verminderen met de in artikel 4.8, tweede lid, bedoelde premies dan wel bedragen en het bedrag dat de werknemer lokaal over zijn loon aan belasting verschuldigd zou zijn als hij lokaal belastingplichtig zou zijn.

  • 2 De in Nederland verschuldigde loonbelasting wordt rechtstreeks door de werkgever afgedragen.

  • 3 Indien de werkgever teveel loonbelasting aan de Nederlandse belastingdienst heeft afgedragen, is de werknemer verplicht mee te werken aan het door de werkgever bij de Nederlandse belastingdienst terugvorderen van de teveel betaalde loonbelasting. Indien de werknemer hier niet aan meewerkt, wordt een bedrag, gelijk aan de teveel afgedragen loonbelasting, op het loon van de werknemer ingehouden.

Artikel 4.11. Bruto- of nettoloonuitbetaling; dubbele belastingplicht

  • 1 Indien het loon zowel onderhevig is aan de lokale belastingheffing als aan heffing op grond van de Nederlandse belastingwetgeving, is artikel 4.9 van overeenkomstige toepassing.

  • 2 De in Nederland verschuldigde loonbelasting komt voor rekening van de werkgever en wordt rechtstreeks door de werkgever afgedragen.

§ 5. Vergoedingen bij dienstreizen

Artikel 4.12. Dienstreizen; algemene bepalingen

  • 1 Een opdracht tot het maken van een dienstreis wordt gegeven door de CdP.

  • 2 Indien de werknemer ten behoeve van een dienstreis een, naar het oordeel van de CdP, adequate reisverzekering heeft afgesloten, heeft hij recht op een vergoeding ter grootte van de voor deze verzekering betaalde premie.

  • 3 Ten aanzien van verlenging van een dienstreis om privé-redenen geldt paragraaf 3 van de Regeling buitenlandse dienstreizen BZ.

  • 4 Het recht op een vergoeding op grond van deze paragraaf vervalt indien de werknemer de declaratie niet heeft ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de dienstreis waarop de declaratie betrekking heeft.

Artikel 4.13. Reiskosten bij dienstreizen

  • 1 Dienstreizen worden zoveel mogelijk per openbaar vervoer gemaakt. Kosten van openbaar vervoer worden onder overlegging van originele bewijsstukken vergoed.

  • 3 Indien de dienstreis naar het oordeel van de CdP niet of niet op doelmatige wijze per openbaar vervoer kan worden ondernomen, kan de CdP aan de werknemer toestemming verlenen om voor de dienstreis gebruik te maken van eigen vervoer. De hoogte van de in dat geval te verstrekken vergoeding wordt in de postuitwerking opgenomen.

Artikel 4.14. Verblijfkosten bij dienstreizen naar Nederland

Werknemers hebben bij verblijf om dienstredenen in Nederland recht op een vergoeding voor verblijfkosten overeenkomstig artikel 5 van de Reisregeling binnenland.

Artikel 4.15. Verblijfkosten bij dienstreizen anders dan naar Nederland

  • 1 Werknemers hebben bij dienstreizen buiten Nederland recht op een vergoeding voor verblijfkosten op de in dit artikel genoemde voorwaarden. De vergoeding voor verblijfkosten bestaat uit een bedrag voor logieskosten en een bedrag voor overige kosten.

  • 2 Logieskosten die blijkens overgelegde originele bewijsstukken zijn gemaakt, worden vergoed op basis van de werkelijk gemaakte kosten tot een maximum van het bedrag dat voor het desbetreffende land is opgenomen in de tarieflijst logies- en overige kosten bij dienstreizen buitenland, bijlage I van de Reisregeling buitenland.

  • 3 Het bedrag voor overige kosten bestaat uit een percentage van het voor het desbetreffende land geldende bedrag overige kosten, zoals opgenomen in de in het tweede lid genoemde tarieflijst. Het percentage bedraagt:

    • a. 1,5% voor elk uur van de dienstreis voor vergoeding kleine uitgaven;

    • b. 12% voor ontbijt;

    • c. 20% voor lunch;

    • d. 32% voor diner.

  • 4 Voor de reistijd per vliegtuig bestaat geen recht op vergoeding wegens verblijfkosten, tenzij er in het vliegtuig slechts tegen betaling maaltijden worden verstrekt.

  • 5 Het recht op een vergoeding voor maaltijden bestaat slechts indien voor het verkrijgen van maaltijden kosten zijn gemaakt in een daarvoor bestemde gelegenheid.

  • 6 Indien de werknemer een dienstreis maakt van langer dan zestig dagen vanwege het tijdelijk verrichten van werkzaamheden in of vanuit één bepaalde plaats, niet zijnde in Nederland, bestaat de vergoeding voor verblijfkosten die verband houden met de tijdelijke vestiging in of in de omgeving van die plaats in ieder geval met ingang van de eenenzestigste dag, of zoveel eerder als daartoe naar het oordeel van de CdP aanleiding is, uit:

    • a. de helft van de in het derde lid bedoelde vergoedingen; en

    • b. een vergoeding van de werkelijk gemaakte huisvestingskosten tot ten hoogste de in het tweede lid bedoelde logieskosten.

§ 6. Overige vergoedingen

Artikel 4.16. Vergoeding van representatiekosten en overige kosten

  • 1 Indien de werknemer op verzoek van de CdP representatieve activiteiten heeft verricht en hiervoor kosten heeft gemaakt, worden deze kosten geheel of gedeeltelijk vergoed overeenkomstig de op de post voor het vergoeden van actieve representatie geldende regels. Deze kosten komen ten laste van het daarvoor aan de betreffende post toegekende budget voor representatieve activiteiten.

  • 2 Indien het lokaal voorgeschreven of gebruikelijk is wordt aan de werknemer een niet in deze regeling genoemde vergoeding of tegemoetkoming toegekend.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde vergoeding of tegemoetkoming wordt in de postuitwerking opgenomen, met vermelding van de hoogte en duur daarvan, alsmede van de voorwaarden voor toekenning.

Artikel 4.17. Schadeloosstelling

De CdP kan naar billijkheid de werknemer schadeloosstellen.

§ 7. Verrekening en betalingen

Artikel 4.18. Verrekening

Met de door de werkgever aan de werknemer verschuldigde bedragen kan worden verrekend hetgeen de werknemer aan de werkgever verschuldigd is.

Artikel 4.19. Geen betalingen bij het niet verrichten van werkzaamheden

Geen loon of andere betalingen zijn verschuldigd over de tijd dat de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht voor zover in deze regeling of in de postuitwerking niet anders is bepaald.

Artikel 4.20. Valuta; vaststelling en uitbetaling

  • 1 Financiële rechten van de werknemer op grond van deze regeling, worden in de lokaal gebruikelijke valuta vastgesteld en uitbetaald.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kunnen, indien daartoe naar het oordeel van HDPO redenen aanwezig zijn, financiële rechten geheel of gedeeltelijk in een andere valuta worden vastgesteld of uitbetaald.

  • 4 Indien de vaststelling plaatsvindt in een andere valuta dan die waarin de uitbetaling geschiedt, vindt de omrekening plaats op basis van de op het moment van uitbetaling door de directeur Financieel Economische Zaken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gehanteerde koers voor betalingen aan derden.

  • 5 Betalingen op grond van deze regeling vinden plaats in het land van vestiging van de post.

  • 6 Betaling van het in artikel 4.3, tweede lid, bedoelde loonbedrag vindt per maand plaats. De frequentie en tijdstippen van de overige betalingen, zoals toeslagen, worden in de postuitwerking opgenomen.

Hoofdstuk 5. Sociale voorzieningen, bedrijfsgeneeskundige begeleiding, ziekte en zwangerschap

§ 1. Sociale voorzieningen

Artikel 5.1. Algemeen

De van toepassing zijnde voorgeschreven en gebruikelijke sociale voorzieningen worden in de postuitwerking vastgelegd.

§ 2. Werknemers op wie het lokale sociale zekerheidsstelsel van toepassing is

Artikel 5.2. Aanmelding bij de lokale sociale zekerheidsinstanties

  • 1 Indien op de werknemer het lokale sociale zekerheidsstelsel van toepassing is, zorgt de CdP voor de aanmelding van de werknemer bij de desbetreffende lokale instanties.

  • 2 Indien het lokaal voorgeschreven of gebruikelijk is dat de in het eerste lid bedoelde aanmelding niet door de werkgever, maar door de werknemer geschiedt, zorgt de werknemer voor zijn aanmelding.

Artikel 5.3. Premiebetaling aan de lokale sociale zekerheidsinstanties

  • 1 De op grond van het lokale sociale zekerheidsstelsel verschuldigde premies komen voor rekening van de werknemer dan wel de werkgever, overeenkomstig lokaal voorschrift of gebruik.

  • 2 De verschuldigde premies worden door de CdP aan de desbetreffende lokale instanties afgedragen, tenzij het lokaal voorgeschreven of gebruikelijk is dat deze premies door de werknemer worden afgedragen in welk geval de werknemer voor de afdracht zorgt.

§ 3. Werknemers op wie het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel van toepassing is

Artikel 5.4. Aanmelding bij de Nederlandse sociale zekerheidsinstanties

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Indien op de werknemer het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel van toepassing is, zorgt HDPO voor de aanmelding van de werknemer bij de desbetreffende instanties in Nederland.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2014, 29014, datum inwerkingtreding 01-01-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-09-2013.

Indien op de werknemer het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel van toepassing is, zorgt 3W voor de aanmelding van de werknemer bij de desbetreffende instanties in Nederland.

Artikel 5.5. Premiebetaling aan de Nederlandse sociale zekerheidsinstanties

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De verschuldigde werkgevers- en werknemerspremies, alsmede de verschuldigde premies volksverzekeringen worden door HDPO afgedragen aan de desbetreffende instanties in Nederland.

  • 2 Op het loon van de werknemer wordt het bedrag ingehouden dat de werknemer aan premies sociale verzekeringen zou hebben betaald als het lokale sociale zekerheidsstelsel van toepassing zou zijn. Tevens worden op het loon ingehouden de bedragen aan werknemerspremies en premies volksverzekeringen op grond van het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel die uitgaan boven het bedrag dat de werknemer betaald zou hebben als het lokale sociale zekerheidsstelsel van toepassing zou zijn. De vorige volzin is niet van toepassing op de werknemer:

    • a. op wie het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel van toepassing is op grond van een verdragsrechtelijke verplichting; of

    • b. die sinds 31 december 1997 of eerder onafgebroken in dienst is en die voor 1 januari 1998 heeft gekozen voor toepassing van het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel, zolang de werknemer niet de mogelijkheid heeft gehad om voor het lokale sociale zekerheidsstelsel te kiezen.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde bedragen worden op de datum van indiensttreding vastgesteld en worden voorts jaarlijks per 1 januari opnieuw vastgesteld.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2014, 29014, datum inwerkingtreding 01-01-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-09-2013.

1 De verschuldigde werkgevers- en werknemerspremies, alsmede de verschuldigde premies volksverzekeringen worden door 3W afgedragen aan de desbetreffende instanties in Nederland.

Stcrt. 2014, 29014, datum inwerkingtreding 01-01-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2014.

2 Op het loon van de werknemer wordt het bedrag ingehouden dat de werknemer aan premies sociale verzekeringen zou hebben betaald als het lokale sociale zekerheidsstelsel van toepassing zou zijn.

§ 4. Werknemers op wie noch het Nederlandse noch het lokale sociale zekerheidsstelsel van toepassing is

Artikel 5.6. Algemeen

  • 1 Ten aanzien van de werknemer op wie noch het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel, noch het lokale sociale zekerheidsstelsel van toepassing is, wordt zoveel mogelijk gehandeld als ware het lokale sociale zekerheidsstelsel op hem van toepassing.

  • 2 Van een situatie als bedoeld in het eerste lid, wordt melding gemaakt in de postuitwerking. Daarbij kan worden bepaald dat:

    • a. op het loon van de werknemer het bedrag wordt ingehouden dat de werknemer aan premies sociale verzekeringen verschuldigd zou zijn als het lokale sociale zekerheidsstelsel van toepassing zou zijn; of

    • b. aan de werknemer een deel van de premie wordt vergoed van een door de werknemer ter vervanging van de lokale sociale zekerheid af te sluiten verzekering.

§ 5. Bedrijfsgeneeskundige begeleiding

Artikel 5.7. Algemene bepalingen

  • 1 De CdP is verantwoordelijk voor de bedrijfsgeneeskundige begeleiding van de werknemer. Voor de uitvoering van de bedrijfsgeneeskundige begeleiding laat de CdP zich bijstaan door de bedrijfsgeneeskundige dienst.

  • 2 Door of namens de bedrijfsgeneeskundige dienst kunnen aan werknemers individueel of gezamenlijk aanwijzingen worden gegeven tot het behoud, het herstel of de bevordering van hun arbeidsgeschiktheid. De werknemer is verplicht die aanwijzingen op te volgen, met uitzondering van aanwijzingen tot het ondergaan van een ingreep van heelkundige aard.

Artikel 5.8. Geneeskundig onderzoek

  • 1 De werknemer kan de bedrijfsgeneeskundige dienst rechtstreeks consulteren over met de arbeidssituatie samenhangende gezondheidsproblemen. De werknemer kan tevens de CdP verzoeken hem in verband met dergelijke gezondheidsproblemen aan een onderzoek door of namens de bedrijfsgeneeskundige dienst te onderwerpen. Het consulteren en het onderzoek komen voor rekening van de werkgever.

  • 2 De CdP kan de werknemer opdragen zich te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek door of namens de bedrijfsgeneeskundige dienst:

    • a. indien naar zijn oordeel gegronde redenen bestaan voor twijfel aan een goede gezondheidstoestand van de werknemer;

    • b. indien de werknemer niet langer volledig geschikt is gebleken voor het verrichten van zijn werkzaamheden, teneinde na te gaan of hiervoor medische oorzaken aanwezig zijn en, zo ja, of de werknemer geschikt kan worden geacht voor het vervullen van een andere functie; of

    • c. ter beantwoording van de vraag of zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 5.12, onderdeel a, b, c of d, onder 2° of 3°.

    De werknemer is verplicht om aan dit geneeskundig onderzoek medewerking te verlenen.

  • 3 De CdP stelt de werknemer buiten dienst indien na een onderzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid blijkt dat sprake is van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand dat de belangen van de werknemer, van de dienst of van bij het verrichten van de werkzaamheden betrokken derden, zich er tegen verzetten dat de werknemer zijn werkzaamheden blijft verrichten.

§ 6. Ziektekosten

Artikel 5.9. Tegemoetkoming ziektekosten

  • 1 Indien de toepasselijke sociale zekerheid naar het oordeel van HDPO geen of onvoldoende dekking biedt voor noodzakelijk in het land van de post te maken ziektekosten, wordt, overeenkomstig lokaal voorschrift of gebruik:

    • a. indien de werknemer lokaal een ziektekostenverzekering afsluit: aan de werknemer een tegemoetkoming in de premie verstrekt; of

    • b. indien de werkgever lokaal een ziektekostenverzekering afsluit: op het loon van de werknemer de premie van de ziektekostenverzekering in mindering gebracht, met uitzondering van een aan de werknemer te verstrekken tegemoetkoming ziektekosten.

    De hoogte van de tegemoetkoming ziektekosten en eventuele nadere voorwaarden worden opgenomen in de postuitwerking.

  • 2 Indien de toepasselijke sociale zekerheid naar het oordeel van HDPO geen of onvoldoende dekking biedt voor noodzakelijk in het land van de post te maken ziektekosten en de lokale situatie het naar het oordeel van HDPO in redelijkheid niet mogelijk maakt een verzekering af te sluiten als bedoeld in het eerste lid, wordt aan de werknemer een tegemoetkoming toegekend in noodzakelijk in het land van de post gemaakte ziektekosten overeenkomstig lokaal voorschrift of gebruik, indien er geen recht bestaat op een vergoeding van deze kosten uit anderen hoofde. Indien deze situatie zich voordoet, worden hierover in de postuitwerking nadere voorwaarden en voorschriften opgenomen. Daarbij kan worden bepaald dat aan de werknemer een premie inzake ziektekosten op het loon in mindering wordt gebracht.

  • 3 De werknemer heeft recht op een tegemoetkoming overeenkomstig het eerste of tweede lid voor zijn gezinsleden indien deze in het desbetreffende kalenderjaar geen inkomsten hebben die hoger zijn dan het loon van de werknemer.

  • 4 De werknemer dient een verzoek om een tegemoetkoming op grond van het tweede lid in binnen zes maanden na het einde van het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft, bij gebreke waarvan het recht op tegemoetkoming vervalt.

  • 5 De CdP kan bepalen dat aan de werknemer een voorschot op de in het tweede lid bedoelde tegemoetkoming wordt verstrekt.

  • 6 Ten aanzien van de werknemer die in deeltijd werkt, bedraagt de in het eerste tot en met derde lid bedoelde tegemoetkoming een evenredig deel van de tegemoetkoming bij een volledige werktijd.

Artikel 5.10. Vergoeding ziektekosten bij dienstongeval of beroepsziekte

  • 1 Indien de ziekte, uit hoofde waarvan de werknemer ongeschikt is zijn werkzaamheden te verrichten, voortvloeit uit een dienstongeval of een beroepsziekte, vergoedt de werkgever alle naar het oordeel van de CdP noodzakelijk in het land van de post gemaakte ziektekosten die voor rekening van de werknemer blijven.

  • 2 Indien een dienstongeval plaatsvindt tijdens een dienstreis buiten het land van de post waar de werknemer werkt, vergoedt de werkgever tevens de noodzakelijk buiten het land van de post gemaakte ziektekosten.

  • 3 In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a. beroepsziekte: een ziekte die in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de werknemer opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet in belangrijke mate aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;

    • b. dienstongeval: een ongeval dat in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de werknemer opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet in belangrijke mate aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.

§ 7. Loon bij ziekte

Artikel 5.11. Doorbetaling van loon bij ziekte

  • 1 De werknemer die ongeschikt is tot het verrichten van zijn werkzaamheden wegens ziekte geniet vanaf de dag waarop deze ongeschiktheid aanvangt gedurende een bepaalde termijn zijn volledige loon, dan wel een percentage van zijn loon, overeenkomstig lokaal voorschrift of gebruik.

  • 2 Of de werknemer bij ziekte zijn volledige loon, dan wel een percentage van zijn loon ontvangt en gedurende welke termijn wordt opgenomen in de postuitwerking.

  • 3 Indien de werknemer een wisselend aantal uren per week werkt, wordt onder het in het eerste lid bedoelde loon verstaan het loon dat de werknemer gemiddeld heeft genoten in de dertien kalenderweken voorafgaande aan het ontstaan van zijn ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werkzaamheden wegens ziekte.

  • 4 Voor het vaststellen van de in het eerste lid bedoelde termijn worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden wegens ziekte samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan 31 kalenderdagen opvolgen.

  • 5 Op de in het eerste lid bedoelde aanspraak, worden in mindering gebracht de voorzieningen waarop de werknemer vanwege zijn ziekte recht heeft op grond van het voor hem geldende sociale zekerheidsstelsel.

Artikel 5.12. Beperking van loonaanspraken

Geen recht op betaling van het in artikel 5.11 bedoelde loon bestaat:

  • a. indien de ziekte is voorgewend, althans zodanig overdreven wordt voorgesteld, dat ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden wegens ziekte niet kan worden aangenomen;

  • b. indien de werknemer de ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden wegens ziekte door zijn grove nalatigheid of zijn opzet heeft veroorzaakt, tenzij hem daarvan op grond van zijn psychische toestand geen verwijt kan worden gemaakt;

  • c. indien de ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden wegens ziekte zich voordoet binnen een half jaar na het in artikel 2.2 bedoelde geneeskundig onderzoek en tevens blijkt dat de werknemer onjuiste informatie omtrent zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt of gegevens heeft verzwegen, ten gevolge waarvan de verklaring van geschiktheid om de aan de desbetreffende functie verbonden werkzaamheden te verrichten, ten onrechte is afgegeven, tenzij de werknemer aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld;

  • d. gedurende de tijd dat de werknemer:

    • 1°. weigert zich te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek door of namens de bedrijfsgeneeskundige dienst of, na voor een dergelijk onderzoek te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt;

    • 2°. zonder voldoende gronden nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen, dan wel zich niet houdt aan de voorschriften die hem door de behandelende geneeskundige gegeven zijn, anders dan voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een ingreep van heelkundige aard;

    • 3°. zich zodanig gedraagt dat zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;

    • 4°. tijdens de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werkzaamheden wegens ziekte werkzaamheden voor zichzelf of voor derden verricht, tenzij de bedrijfsgeneeskundige dienst dit in het belang van zijn genezing wenselijk wordt acht;

    • 5°. in gebreke blijft op het door de bedrijfsgeneeskundige dienst bepaalde tijdstip en in de door deze dienst bepaalde mate zijn werkzaamheden te hervatten, tenzij hij daarvoor een door deze dienst of door de CdP als geldig erkende reden heeft opgegeven; of

    • 6°. zonder deugdelijke grond weigert hem aangeboden passende arbeid, waartoe de bedrijfsgeneeskundige dienst hem in staat acht, te aanvaarden.

§ 8. Zwangerschap en bevalling

Artikel 5.13. Voorzieningen bij zwangerschap en bevalling

  • 1 De vrouwelijke werknemer heeft in verband met haar bevalling recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof met behoud van loon.

  • 2 Op het in het eerste lid bedoelde recht worden in mindering gebracht de voorzieningen waarop de vrouwelijke werknemer vanwege haar zwangerschaps- en bevallingsverlof recht heeft op grond van het voor haar geldende sociale zekerheidsstelsel.

  • 3 Indien de werknemer een wisselend aantal uren per week werkt, wordt onder het in het eerste lid bedoelde loon verstaan het loon dat de werknemer gemiddeld heeft genoten in de dertien kalenderweken voorafgaande aan de dag dat het zwangerschapsverlof is ingegaan.

  • 4 De vrouwelijke werknemer meldt aan de CdP:

    • a. de dag met ingang waarvan zij het zwangerschapsverlof opneemt uiterlijk vier weken voor die dag onder overlegging van een verklaring van een geneeskundige of van een verloskundige waarin de vermoedelijke datum van bevalling is aangegeven;

    • b. haar bevalling uiterlijk op de zevende dag volgend op die van de bevalling.

  • 5 De duur van het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de perioden dat het kan worden genoten, worden vastgesteld rekening houdend met lokaal voorschrift of gebruik, en zijn opgenomen in de postuitwerking, maar bedragen in totaal ten minste zestien weken.

Artikel 5.14. Werkneemster met borstkind

  • 1 Een vrouwelijke werknemer die een borstkind voedt en hiervan de CdP op de hoogte heeft gesteld, wordt gedurende de eerste negen levensmaanden van dat kind in de gelegenheid gesteld haar werkzaamheden te onderbreken om haar kind te zogen dan wel de borstvoeding te kolven gedurende maximaal een uur per dag. Bij een deeltijdarbeidsovereenkomst bedraagt de maximale duur van de onderbrekingen een evenredig deel van de onderbrekingen bij een voltijdarbeidsovereenkomst.

  • 2 De vaststelling van het tijdstip en de duur van de in het eerste lid bedoelde onderbrekingen vindt plaats door de betrokken vrouwelijke werknemer na overleg met de CdP.

  • 3 De duur van de in het eerste lid bedoelde onderbrekingen geldt als werktijd, waarover de vrouwelijke werknemer haar recht op loon behoudt.

Artikel 5.15. Opzeggingsverbod tijdens zwangerschap

  • 1 De CdP kan de arbeidsovereenkomst met een vrouwelijke werknemer niet opzeggen gedurende haar zwangerschaps- en bevallingsverlof noch, na werkhervatting, gedurende een periode van zes weken volgend op dat verlof, behalve als de opzegging niet in verband staat met de zwangerschap of de geboorte van het kind en de consequenties daarvan dan wel het voeden van het kind. De bewijslast dat een opzegging niets te maken heeft met de zwangerschap of de geboorte van het kind en de consequenties daarvan dan wel het voeden van het kind ligt bij de werkgever.

  • 2 Indien de CdP de arbeidsovereenkomst in strijd met het eerste lid opzegt kan de werknemer:

    • a. gedurende twee maanden na de opzegging van de arbeidsovereenkomst de opzegging vernietigen door middel van het zenden van een schriftelijke kennisgeving met die strekking aan de CdP; of

    • b. een beroep doen op artikel 8.9.

  • 3 Een rechtsvordering in verband met de in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde vernietiging verjaart door verloop van zes maanden na de dag waartegen is opgezegd.

Hoofdstuk 6. Overige rechten en verplichtingen

§ 1. Verplichtingen en verboden

Artikel 6.1. Goed werknemerschap

De werknemer is gehouden de uit diens arbeidsovereenkomst voortvloeiende plichten nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed werknemer betaamt. De werknemer dient zich er daarbij voortdurend bewust van te zijn dat hij werkzaam is bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland.

Artikel 6.2. Mededelingplicht

  • 1 Indien de werknemer door ziekte of anderszins verhinderd is dienst te verrichten, is deze verplicht daarvan onder opgave van redenen, zo tijdig mogelijk mededeling te doen op de in de postuitwerking bekend gestelde wijze.

  • 2 Indien zich omstandigheden of wijzigingen voordoen die van invloed zijn of kunnen zijn op de rechten of plichten op grond van deze regeling of op grond van de postuitwerking, stelt de werknemer de CdP daarvan onverwijld, uiterlijk binnen zeven dagen gerekend vanaf de dag waarop de omstandigheid of wijziging zich voordoet, schriftelijk in kennis.

Artikel 6.3. Nevenwerkzaamheden en aanbestedingen

  • 1 De werknemer is verplicht aan de CdP, op een door de CdP te bepalen wijze, opgave te doen van de nevenwerkzaamheden die hij verricht of voornemens is te gaan verrichten, die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met zijn functievervulling, kunnen raken.

  • 2 De CdP voert een registratie op basis van de in het eerste lid bedoelde opgaven.

  • 3 Het is de werknemer verboden nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor, ter beoordeling van de CdP, de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de post, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet redelijk zou zijn verzekerd.

  • 4 Het is de werknemer verboden, middellijk of onmiddellijk deel te nemen aan aannemingen en leveringen ten behoeve van openbare diensten, tenzij daarvoor toestemming door de CdP is verleend. Voor aannemingen en leveringen ten behoeve van anderen kan de CdP aanwijzingen geven.

Artikel 6.4. Beloningen, giften en beloften van derden

Het is de werknemer in diens functie verboden anders dan met goedvinden van de CdP, beloningen, giften of beloften van derden te vorderen of te verzoeken. Voor het aannemen van geschenken geldt de Regeling aannemen geschenken DBZ.

Artikel 6.5. Dienstkleding en dragen van onderscheidingstekenen

  • 1 De werknemer is verplicht de dienstkleding en onderscheidingstekenen te dragen indien, en op de wijze waarop, dit door de CdP of in de postuitwerking is voorgeschreven.

  • 2 Het is de werknemer verboden insignes of andere onderscheidingstekenen te dragen, tenzij deze door de Nederlandse regering zijn verstrekt of voorgeschreven of tot het dragen daarvan door de CdP toestemming is verleend.

Artikel 6.6. Woonplaats

De werknemer is verplicht te gaan wonen of te blijven wonen in of nabij de vestigingsplaats van de post indien dit naar het oordeel van de CdP noodzakelijk is in verband met de goede vervulling van zijn functie.

Artikel 6.7. Tijdelijk opdragen van andere werkzaamheden

De werknemer kan door de CdP worden verplicht tijdelijk andere werkzaamheden te verrichten dan hij gewoonlijk verricht, mits die werkzaamheden hem redelijkerwijze kunnen worden opgedragen.

Artikel 6.8. Bedrijfshulpverlening

  • 1 De CdP laat zich bijstaan door een of meer werknemers die door hem zijn aangewezen als bedrijfshulpverleners teneinde doeltreffende maatregelen te nemen die het mogelijk maken dat de werknemers, indien een toestand ontstaat waarin direct gevaar voor de veiligheid of gezondheid aanwezig is, zich snel in veiligheid kunnen stellen dan wel andere passende maatregelen kunnen nemen en teneinde te verzekeren dat de schade aan de gezondheid zoveel mogelijk beperkt wordt.

  • 2 Het verlenen van de bijstand houdt in elk geval in:

    • a. het verlenen van eerste hulp bij ongevallen;

    • b. het beperken en bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen;

    • c. het in noodsituaties alarmeren en evacueren van alle werknemers en andere personen op de post;

    • d. het alarmeren van en samenwerken met hulpverleningsorganisaties in verband met de in de onderdelen a tot en met c bedoelde bijstand.

  • 3 De werknemer die is aangewezen als bedrijfshulpverlener heeft recht op een toelage bedrijfshulpverlening als bedoeld in artikel 4.7.

§ 2. Dienstwoning

Artikel 6.9. Dienstwoning; algemeen

Indien aan de werknemer een woning beschikbaar wordt gesteld, worden de voorwaarden waaronder dat geschiedt, waaronder de verdeling van de onderhoudskosten en de wijze van beëindiging van de beschikbaarstelling, opgenomen in de postuitwerking.

Artikel 6.10. Gebruik dienstwoning door achterblijvende gezinsleden

  • 1 Na overlijden van de werknemer behouden de achterblijvende gezinsleden het gebruik van de dienstwoning waarin zij met de werknemer woonden gedurende de maand van het overlijden en de volgende drie maanden. Deze periode kan worden ingekort indien de CdP dat in het belang van de dienst noodzakelijk acht. In dat geval wordt aan bedoelde gezinsleden naar billijkheid een vergoeding verstrekt.

  • 2 Indien door de werknemer voor het gebruik van de dienstwoning een vergoeding verschuldigd was, voldoen de achtergebleven gezinsleden 50% van deze vergoeding over de tijd, gedurende welke zij het gebruik over de dienstwoning behouden.

§ 3. Scholing

Artikel 6.11. Opdracht tot scholing

  • 1 De werknemer kan in het belang van de dienst worden verplicht om scholing te volgen, voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.

  • 2 Aan de werknemer, die op grond van het eerste lid scholing volgt, wordt een volledige vergoeding van de noodzakelijk te maken scholingskosten toegekend.

  • 3 Aan de werknemer die op grond van het eerste lid scholing volgt, kan scholingsverlof met behoud van loon worden verleend.

  • 4 De werknemer die op grond van het eerste lid scholing volgt, is verplicht de aan hem toegekende vergoeding van de scholingskosten terug te betalen bij onvoldoende resultaat in de scholing en bij tussentijds afbreken van de scholing, indien dit aan eigen schuld of toedoen is te wijten.

  • 5 Bij ontslag tijdens de scholing kan de vergoeding van de scholingskosten worden teruggevorderd en bij ontslag binnen een termijn van twee jaren na het met voldoende resultaat afronden van de scholing kan voor iedere maand vóór afloop van die twee jaren, 1/24e deel van de vergoeding worden teruggevorderd, tenzij:

    • a. het ontslag niet aan eigen schuld of toedoen van de werknemer is wijten;

    • b. de werknemer binnen een maand na zijn ontslag elders in dienst treedt bij de Nederlandse Rijksoverheid; of

    • c. de werknemer aansluitend aan zijn ontslag recht heeft op een voorziening als bedoeld in hoofdstuk 9.

Artikel 6.12. Scholing op eigen initiatief

  • 1 Aan de werknemer die op eigen initiatief scholing gaat volgen, kan op zijn aanvraag een gehele of gedeeltelijke vergoeding van de noodzakelijk te maken scholingskosten worden toegekend of scholingsverlof met behoud van loon worden verleend, indien het belang van de dienst bij het volgen van de scholing is gebaat.

§ 4. Start-, functioneringsgesprekken en beoordelingen

Artikel 6.13. Startgesprekken

  • 1 Binnen een maand na indiensttreding van de werknemer of na plaatsing van de werknemer in een andere functie, dan wel binnen een maand nadat een nieuwe lijnchef met zijn werkzaamheden is aangevangen, vindt een startgesprek plaats tussen de werknemer en de lijnchef.

  • 2 In het startgesprek worden duidelijke afspraken gemaakt over de werkzaamheden die van de werknemer worden verwacht en over de samenwerking tussen de werknemer en de lijnchef.

Artikel 6.14. Functioneringsgesprekken

  • 1 Een functioneringsgesprek tussen de werknemer en de lijnchef vindt minimaal eenmaal per jaar plaats.

  • 2 In het functioneringsgesprek worden in ieder geval besproken:

    • a. het functioneren van de werknemer over de afgelopen periode;

    • b. de begeleiding die de werknemer bij zijn functioneren van zijn lijnchef heeft gehad;

    • c. de in het kader van het functioneren van de werknemer te maken afspraken voor de komende periode.

Artikel 6.15. Beoordelingen

Het functioneren van de werknemer wordt periodiek beoordeeld overeenkomstig het Beoordelingsvoorschrift BZ.

§ 5. Reorganisatie

Artikel 6.16. Opstellen plan van aanpak

  • 1 Indien sprake is van een wijziging van de organisatiestructuur van een post die rechtspositionele gevolgen heeft voor vijf of meer werknemers, of indien er sprake is van een voorgenomen sluiting van de post, stelt de CdP een plan van aanpak op dat betrekking heeft op de diverse fasen van het reorganisatieproces.

  • 2 Het plan van aanpak geeft ten minste inzicht in:

    • a. de inhoud van en de reden voor de voorgenomen reorganisatie;

    • b. de bestaande en de voorgenomen organisatiestructuur van de post;

    • c. de bestaande en de voorgenomen personeelsformatie;

    • d. een overzicht van de functies die worden opgeheven, de functies die ongewijzigd blijven bestaan, de functies die worden gewijzigd en de nieuwe functies;

    • e. de belangrijkste beleidsmatige, financiële en personele gevolgen van de voorgenomen reorganisatie;

    • f. de voorgenomen maatregelen ter beperking van de personele gevolgen;

    • g. de eventueel te verwachten bijzonderheden in het reorganisatieproces;

    • h. de planning van de momenten waarop het medezeggenschapsorgaan van de post en de betrokken werknemers worden geïnformeerd.

Artikel 6.17. Vaststellen plan van aanpak

HDPO stelt na overleg met de CdP het plan van aanpak vast nadat overleg is gevoerd door:

  • a. de CdP met het medezeggenschapsorgaan van de post overeenkomstig de artikelen 22, 23 en 32, vierde lid, van de Medezeggenschapsregeling posten BZ; en

  • b. HDPO met de in artikel 142 van het RDBZ bedoelde centrales van verenigingen van ambtenaren over de personele gevolgen van de reorganisatie en de voorgenomen maatregelen ter beperking van de personele gevolgen.

Hoofdstuk 7. Ontzegging toegang, schorsing, schadevergoeding, plichtsverzuim en disciplinaire straffen

Artikel 7.1. Ontzegging toegang

Aan de werknemer kan door de CdP de toegang tot dienstlokalen, dienstgebouwen of het werk dan wel het verblijf aldaar, worden ontzegd.

Artikel 7.2. Schorsing

  • 1 De werknemer is van rechtswege geschorst wanneer hij krachtens wettelijke maatregel van zijn vrijheid is beroofd, tenzij de vrijheidsbeneming het gevolg is van een maatregel genomen in het belang van de volksgezondheid.

  • 2 De CdP kan de werknemer schorsen indien een strafrechtelijke vervolging tegen hem is ingesteld of als anderszins naar het oordeel van de CdP het belang van de dienst dit vordert.

  • 3 De CdP bepaalt of de schorsing plaatsvindt met behoud van loon, dan wel met gehele of gedeeltelijke inhouding van loon.

Artikel 7.3. Schadevergoeding

De werknemer kan worden verplicht tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door de werkgever geleden schade voor zover de werknemer de schade ernstig kan worden verweten.

Artikel 7.4. Plichtsverzuim

  • 1 De werknemer die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan door de CdP worden gestraft.

  • 2 Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed werknemer in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

Artikel 7.5. Disciplinaire straffen

Bij plichtsverzuim kunnen de volgende straffen worden toegepast:

  • a. schriftelijke berisping;

  • b. beperking van het recht op vakantie, voor ten hoogste een derde deel van het aantal uren waarop de werknemer per kalenderjaar recht heeft;

  • c. gehele of gedeeltelijke inhouding van loon tot een bedrag van ten hoogste het loon over een halve maand;

  • d. vaststelling van het loon in de voor de werknemer geldende loonschaal, op het bedrag behorend bij een loonnummer dat maximaal twee loonnummers lager is dan voor de werknemer geldt, voor de tijd van ten hoogste twee jaren;

  • e. het niet toekennen van een hoger loonnummer gedurende ten hoogste vier jaren;

  • f. schorsing voor een bepaalde tijd met gehele of gedeeltelijke inhouding van loon;

  • g. ontslag overeenkomstig hoofdstuk 8.

Hoofdstuk 8. Einde arbeidsovereenkomst

§ 1. Einde arbeidsovereenkomst en ontslaguitkering

Artikel 8.1. Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd; einde van rechtswege en tussentijdse beëindiging

  • 1 Indien de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan eindigt zij van rechtswege wanneer deze tijd is verstreken. Voorafgaande opzegging is in dat geval niet nodig.

  • 2 Indien de arbeidsovereenkomst na het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde tijd door partijen zonder tegenspraak wordt voortgezet, wordt zij geacht voor dezelfde tijd, maar telkens ten hoogste voor een jaar, op de vroegere voorwaarden opnieuw te zijn aangegaan.

  • 3 Onverminderd het eerste lid kan een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd ook tussentijds worden beëindigd overeenkomstig artikel 8.2.

Artikel 8.2. Beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De arbeidsovereenkomst die voor onbepaalde tijd is aangegaan kan door opzegging worden beëindigd.

  • 2 De door de werknemer in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt een maand.

  • 3 De door de werkgever in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt bij een arbeidsovereenkomst die op de dag van opzegging:

    • a. korter dan vijf jaren heeft geduurd: een maand;

    • b. vijf jaren of langer heeft geduurd: twee maanden.

  • 4 Voor de toepassing van het derde lid geldt voor het bepalen van de duur van de arbeidsovereenkomst de periode waarop één of verschillende arbeidsovereenkomsten met de werknemer betrekking hebben, voor zover deze arbeidsovereenkomsten zijn aangegaan voor werkzaamheden op één post en elkaar met tussenpozen van niet meer dan 31 dagen zijn opgevolgd.

  • 5 De in het tweede en derde lid bedoelde opzegging geschiedt tegen het einde van de maand.

  • 6 Alvorens over te gaan tot opzegging van de arbeidsovereenkomst zonder instemming van de werknemer, wint de CdP bij HDPO advies in.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2014, 29014, datum inwerkingtreding 01-01-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-09-2013.

5 Alvorens over te gaan tot opzegging van de arbeidsovereenkomst zonder instemming van de werknemer, wint de CdP bij 3W advies in.

Artikel 8.3. Ontslaguitkering

  • 1 De werknemer heeft bij het eindigen van een arbeidsovereenkomst recht op een eenmalige ontslaguitkering, tenzij:

    • a. het betreft het van rechtswege aflopen van één of verschillende direct aansluitende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die korter heeft respectievelijk hebben geduurd dan vijf jaren;

    • b. de werknemer de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd;

    • c. de werkgever de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd wegens aan de werknemer te verwijten redenen;

    • d. de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd wegens het bereiken van de pensioenleeftijd; of

    • e. de arbeidsovereenkomst na de in artikel 8.4, eerste lid, bedoelde termijn wordt beëindigd wegens ziekte.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde uitkering bedraagt ten minste een bedrag ter grootte van een half maandloon voor elk jaar dat de arbeidsovereenkomst heeft geduurd of de direct aansluitende arbeidsovereenkomsten hebben geduurd. Bij een gedeelte van een jaar wordt de uitkering naar evenredigheid vastgesteld. Voor het berekenen van de duur van de arbeidsovereenkomst is artikel 8.2, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Het aantal maandlonen dat meetelt bij de bepaling van het in het tweede lid bedoelde bedrag, bedraagt ten hoogste het aantal volle kalendermaanden gelegen tussen de ontslagdatum en de in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel d, bedoelde pensioendatum van de werknemer.

  • 4 Indien reeds over een periode van de arbeidsovereenkomst of direct aansluitende arbeidsovereenkomsten een ontslaguitkering is verstrekt, telt deze periode niet mee bij de berekening van het in het tweede lid bedoelde bedrag.

  • 5 Onder maandloon in de zin van dit artikel wordt verstaan: het in artikel 4.3, tweede lid, bedoelde loonbedrag, betrekking hebbend op een periode van een maand, vermeerderd met de in de artikelen 4.4 en 4.5 bedoelde toeslagen, betrekking hebbend op een periode van een maand, voor zover deze toeslagen zijn toegekend voor onbepaalde tijd, dan wel gedurende een aaneengesloten periode van ten minste vijf jaren, direct voorafgaande aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

§ 2. Einde arbeidsovereenkomst wegens ziekte, pensioen, overlijden of een dringende reden

Artikel 8.4. Beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens ziekte

  • 1 De CdP kan de arbeidsovereenkomst met een werknemer die geheel of gedeeltelijk ongeschikt is om zijn werkzaamheden te verrichten wegens ziekte niet opzeggen gedurende een in de postuitwerking opgenomen termijn, behalve als de opzegging niet in verband staat met de ziekte en de consequenties daarvan. De in de vorige volzin bedoelde termijn wordt vastgesteld overeenkomstig lokaal voorschrift of gebruik. De bewijslast dat een opzegging niets te maken heeft met de ziekte en de consequenties daarvan ligt bij de werkgever.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde opzegging kan slechts plaatsvinden indien de ziekte blijkt uit een geneeskundig onderzoek door of namens de bedrijfsgeneeskundige dienst.

  • 3 Voor het vaststellen van het tijdstip waarop overeenkomstig het eerste lid de arbeidsovereenkomst kan worden opgezegd, worden perioden van ongeschiktheid tot het geheel of gedeeltelijk verrichten van werkzaamheden wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan 31 dagen opvolgen.

  • 4 Indien de CdP de arbeidsovereenkomst in strijd met het eerste lid opzegt kan de werknemer:

    gedurende twee maanden na de opzegging van de arbeidsovereenkomst de opzegging vernietigen door middel van het zenden van een schriftelijke kennisgeving met die strekking aan de CdP; of

    een beroep doen op artikel 8.9.

  • 5 Het eerste lid is niet van toepassing bij een opzegging gedurende de proeftijd.

  • 6 Een rechtsvordering in verband met de in het vierde lid, onderdeel a, bedoelde vernietiging verjaart door verloop van zes maanden na de dag waartegen is opgezegd.

Artikel 8.5. Einde arbeidsovereenkomst bij bereiken pensioenleeftijd

De arbeidsovereenkomst eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop de werknemer de in de postuitwerking opgenomen pensioenleeftijd bereikt. Deze pensioenleeftijd wordt vastgesteld overeenkomstig lokaal gebruik, echter op een leeftijd die niet lager is dan 60 jaar en niet hoger dan 65 jaar.

Artikel 8.6. Einde arbeidsovereenkomst bij overlijden

  • 1 De arbeidsovereenkomst eindigt door het overlijden van de werknemer. Met ingang van de dag na overlijden van de werknemer wordt geen loon meer uitbetaald.

  • 2 Bij het overlijden van de werknemer wordt zo spoedig mogelijk aan de achterblijvende partner een bedrag uitgekeerd gelijk aan het in artikel 8.3, vijfde lid, bedoelde maandloon. Bij het ontbreken van een achterblijvende partner wordt het bedrag uitgekeerd aan zijn afhankelijke kinderen.

  • 3 Indien de overledene geen partner of afhankelijke kinderen nalaat, kan het in het tweede lid bedoelde bedrag geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.

Artikel 8.7. Einde arbeidsovereenkomst bij vermissing

Bij vermissing van de werknemer wordt, indien alle omstandigheden in aanmerking genomen het overlijden als zeker kan worden beschouwd, de werknemer geacht te zijn overleden op een door de CdP te bepalen dag. Artikel 8.6 is in dat geval van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8.8. Beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden

  • 1 Zowel de werkgever als de werknemer kan de arbeidsovereenkomst onverwijld opzeggen om een dringende reden, onder gelijktijdige mededeling van die reden aan de wederpartij.

  • 2 De partij die de arbeidsovereenkomst onverwijld opzegt zonder een dringende reden of zonder gelijktijdige mededeling van de dringende reden is verplicht tot betaling van een schadevergoeding.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde schadevergoeding is gelijk aan het bedrag van het in geld vastgesteld loon voor de tijd, dat de arbeidsovereenkomst bij inachtneming van de voor opzegging geldende bepalingen had behoren voort te duren.

  • 4 Als dringende redenen in de zin van het eerste lid worden beschouwd omstandigheden die ten gevolge hebben dat redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Dringende redenen zullen onder andere aanwezig geacht kunnen worden als een van de partijen grovelijk de plichten veronachtzaamt, die de arbeidsovereenkomst hem oplegt.

  • 5 Een rechtsvordering op grond van dit artikel verjaart door verloop van zes maanden na de dag waartegen is opgezegd.

§ 3. Kennelijke onredelijke opzegging

Artikel 8.9. Kennelijke onredelijke opzegging

  • 1 Indien de werkgever de arbeidsovereenkomst, al of niet met inachtneming van de voor de opzegging geldende bepalingen, kennelijk onredelijk opzegt, is deze verplicht aan de werknemer naar billijkheid een schadevergoeding toe te kennen.

  • 2 Opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever zal onder andere kennelijk onredelijk geacht kunnen worden wanneer deze geschiedt:

    • a. zonder opgave van redenen of onder opgave van een voorgewende of valse reden;

    • b. terwijl, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging;

    • c. wegens het enkele feit dat de werknemer met een beroep op een ernstig gewetensbezwaar weigert de bedongen werkzaamheden te verrichten;

    • d. in strijd met artikel 5.15 of 8.4.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing bij een opzegging gedurende de proeftijd, of bij een rechtmatige opzegging wegens een dringende reden of wegens ernstig plichtsverzuim.

  • 4 Een rechtsvordering op grond van dit artikel verjaart door verloop van zes maanden na de dag waartegen is opgezegd.

§ 4. Bijzondere verplichtingen werkgever bij einde arbeidsovereenkomst

Artikel 8.10. Getuigschrift

  • 1 Aan de werknemer wordt bij het eindigen van de arbeidsovereenkomst op diens aanvraag een getuigschrift uitgereikt. Het getuigschrift bevat een opgave omtrent de aard van de verrichte werkzaamheden en de duur van de arbeidsovereenkomst.

  • 2 Op uitdrukkelijk verzoek van de werknemer bevat het getuigschrift tevens een opgave van de wijze, waarop de werknemer aan zijn verplichtingen heeft voldaan en de wijze waarop de arbeidsovereenkomst geëindigd is.

Hoofdstuk 9. Oudedags-, nabestaanden- en arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 9.1. Begripsbepaling

  • 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a. suppletie: het bedrag, bestaande uit het verschil tussen:

      • 1°. het suppletieplafond en

      • 2°. het bedrag van de in dit hoofdstuk bedoelde voorzieningen waarop de werknemer uit anderen hoofde recht heeft;

    • b. suppletieplafond: het maximale bedrag dat aan suppletie kan worden toegekend op grond van artikel 9.4, tweede lid, artikel 9.6, eerste lid, artikel 9.7, eerste lid, en artikel 9.8, tweede lid;

    • c. suppletiediensttijd: de periode gedurende welke de werknemer recht had op loon van de werkgever, alsmede de periode gedurende welke recht bestond op toekenning van een suppletie op arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen als bedoeld in artikel 9.8, met uitzondering van de periode dat er een verzekering was als bedoeld in artikel 9.3. Een gedeelte van een maand wordt naar boven afgerond op een gehele maand. De periode dat de werknemer recht had op loon op basis van een deeltijdarbeidovereenkomst, wordt voor een evenredig deel meegerekend. De periode dat de werknemer loon ontving op basis van een arbeidsovereenkomst die meer dan een maand na de pensioendatum aanving, wordt niet meegerekend. De suppletiediensttijd bedraagt maximaal 40 jaren, rekenkundig afgerond op twee decimalen;

    • d. pensioendatum: de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop de werknemer dan wel voormalig werknemer de in artikel 8.5 bedoelde pensioenleeftijd heeft bereikt;

    • e. suppletiegrondslag: het loonbedrag, berekend over een tijdvak van een jaar, behorende bij de loonschaal en het loonnummer die laatstelijk voor de werknemer golden, met toepassing van het loonbedrag zoals dat voor die loonschaal en dat loonnummer op het moment van betaling geldt. Dit bedrag wordt vermeerderd met de in de artikelen 4.4 en 4.5 bedoelde toeslagen, zoals die op het moment van betaling gelden, berekend over een tijdvak van een jaar, voor zover deze toeslagen zijn toegekend voor onbepaalde tijd, dan wel gedurende een aaneengesloten periode van ten minste vijf jaren, direct voorafgaande aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Voor zover op het moment van uitbetaling van de suppletie de systematiek van loonschaal en loonnummer die laatstelijk voor de werknemer golden ingrijpend is gewijzigd, wordt door HDPO het loonbedrag dat laatstelijk voor de werknemer gold ten behoeve van berekening van de suppletiegrondslag zoveel mogelijk in de dan geldende loonsystematiek ingedeeld.

  • 2 Voor de bepaling van het in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, bedoelde bedrag van de in dit hoofdstuk bedoelde voorzieningen waarop de werknemer uit anderen hoofde recht heeft, wordt gebruik gemaakt van de door de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken vastgestelde berekeningsformules indien het noodzakelijk is dat:

    • a. een eenmalige betaling wordt omgerekend naar een periodiek bedrag;

    • b. een periodieke betaling wordt omgerekend naar een periodieke betaling met een andere betalingsfrequentie of naar een eenmalig bedrag.

    Bij deze berekening zal zo nodig tevens rekening worden gehouden met de sterftetabel, welke de gemiddelde levensverwachting bevat voor het desbetreffende land of de desbetreffende regio, opgenomen in de laatst beschikbare versie van het Demografisch Jaarboek, uitgegeven door de Verenigde Naties.

Artikel 9.2. Verplichtingen van de werknemer, voormalig werknemer dan wel nabestaande

  • 1 De werknemer, voormalig werknemer dan wel nabestaande is verplicht tijdig de werkgever alle informatie te verstrekken die van belang is voor een goede uitvoering van dit hoofdstuk. Indien hij zich hier niet aan houdt, vervallen alle rechten op grond van dit hoofdstuk en is hij aansprakelijk voor door de werkgever hierdoor geleden schade.

  • 2 De werkgever is niet aansprakelijk indien een oudedags-, nabestaanden- of arbeidsongeschiktheidsvoorziening dan wel suppletie niet of niet juist is vastgesteld, doordat de werknemer, voormalig werknemer dan wel nabestaande niet, niet juist of niet tijdig aan de voor hem uit dit hoofdstuk voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan.

  • 3 Indien door het zich niet houden aan een voorschrift dat voor het verkrijgen van een uitkering voor de oudedag, wegens overlijden of wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid op grond van het voor de werknemer, voormalig werknemer dan wel nabestaande van toepassing zijnde stelsel van sociale zekerheid gevolgd dient te worden geen sociale zekerheidsuitkering wordt toegekend, bestaat geen recht op suppletie op grond van dit hoofdstuk.

  • 4 Indien door het zich niet houden aan een voorschrift als bedoeld in het derde lid, een lagere sociale zekerheidsuitkering wordt toegekend of de sociale zekerheidsuitkering later wordt toegekend, wordt het hierdoor niet toegekende uitkeringsbedrag op het suppletieplafond in mindering gebracht.

  • 5 Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing indien het zich niet houden aan het voorschrift de werknemer, voormalig werknemer dan wel nabestaande redelijkerwijs niet kan worden verweten.

§ 2. Oudedags-, nabestaanden- en arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen

Artikel 9.3. Oudedags-, nabestaanden- en arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen; algemeen

  • 1 De werkgever sluit ten behoeve van de werknemer voor zover redelijkerwijs mogelijk lokaal een verzekering af dan wel treft een vergelijkbare voorziening die voorziet in de opbouw van een oudedagsvoorziening en een dekking van de risico’s van overlijden. De werkgever houdt de premie geheel of gedeeltelijk op het loon van de werknemer in overeenkomstig lokaal voorschrift of gebruik. Indien lokaal voorschrift en gebruik ontbreken, wordt de wijze van inhouding van de premie vastgesteld overeenkomstig de instellingen ter plaatse die een voorziening als bedoeld in de eerste volzin hebben afgesloten. De verzekering of vergelijkbare voorziening en het percentage van de premie dat op het loon van de werknemer wordt ingehouden, worden opgenomen in de postuitwerking.

  • 2 De werkgever sluit ten behoeve van de werknemer lokaal een verzekering af die voorziet in een dekking van de risico’s van arbeidsongeschiktheid indien dit lokaal voorgeschreven of gebruikelijk is. Het eerste lid, tweede en vierde volzin, is in dat geval van overeenkomstige toepassing.

§ 3. Suppletie op oudedagsvoorzieningen

Artikel 9.4. Suppletie op oudedagsvoorzieningen; algemeen

  • 1 Indien er gedurende een periode van de arbeidsovereenkomst geen verzekering of vergelijkbare voorziening die voorziet in de opbouw van een oudedagsvoorziening, als bedoeld in artikel 9.3, eerste lid, is afgesloten, heeft de voormalig werknemer recht op een suppletie op oudedagsvoorzieningen indien zijn arbeidsovereenkomst ten minste zeven jaren heeft geduurd. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder arbeidsovereenkomst tevens verstaan:

    • a. voor de periode vóór 1 januari 2005: de verschillende arbeidsovereenkomsten die elkaar met tussenpozen van niet meer dan 31 dagen zijn opgevolgd;

    • b. voor de periode vanaf 1 januari 2005: de verschillende arbeidsovereenkomsten die elkaar met tussenpozen van niet meer dan zes maanden zijn opgevolgd.

  • 2 Voor de in het eerste lid bedoelde suppletie geldt als suppletieplafond het bedrag, gelijk aan:

    • a. voor de periode van de arbeidsovereenkomst vóór 1 januari 2005: 1,75% van de suppletiegrondslag vermenigvuldigd met de suppletiediensttijd;

    • b. voor de periode van de arbeidsovereenkomst vanaf 1 januari 2005: 1,5% van de suppletiegrondslag vermenigvuldigd met de suppletiediensttijd.

  • 3 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder de in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, bedoelde voorzieningen verstaan: alle oudedagsvoorzieningen waarop de werknemer recht heeft:

    • a. tenzij hij daarvoor op uitsluitend vrijwillige basis premie heeft betaald zonder enige bijdrage van de werkgever;

    • b. tenzij en voor zover dit recht is opgebouwd gedurende een periode liggende buiten de periode van de arbeidsovereenkomst.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde suppletie wordt aan de voormalig werknemer toegekend met ingang van de pensioendatum dan wel, indien aansluitend aan de pensioendatum de arbeidsovereenkomst wordt voortgezet, met ingang van de dag dat die arbeidsovereenkomst is geëindigd, echter niet op een leeftijd die lager is dan 60 jaar. De toekenning eindigt met ingang van de eerste dag van de maand, volgende op de maand van overlijden van de voormalig werknemer.

§ 4. Suppletie op nabestaandenvoorzieningen

Artikel 9.5. Suppletie op nabestaandenvoorzieningen; algemeen

  • 1 Indien een werknemer dan wel voormalig werknemer die in het genot was van een suppletie op arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen als bedoeld in artikel 9.8 of een suppletie op oudedagsvoorzieningen als bedoeld in artikel 9.4 overlijdt en er geen verzekering die voorziet in een dekking van de risico’s van overlijden als bedoeld in artikel 9.3, eerste lid, is afgesloten, hebben de partner en het kind dat op het moment van het overlijden een afhankelijk kind was recht op een suppletie op nabestaandenvoorzieningen. Dit recht vervalt indien de partner, respectievelijk het afhankelijke kind, verwijtbaar is aan het overlijden van de werknemer dan wel voormalig werknemer.

  • 2 Voor rechten op grond van artikel 9.7, dan wel de artikelen 9.6 en 9.7 tezamen, geldt dat het totale suppletieplafond niet hoger is dan het in het tweede lid van artikel 9.4 bedoelde suppletieplafond dat op de werknemer van toepassing was, dan wel dat voor de voormalig werknemer op de pensioendatum, bij ongewijzigde voortzetting van de arbeidsovereenkomst, van toepassing zou zijn geweest. Zo nodig worden de rechten op grond van artikel 9.7 naar evenredigheid verlaagd.

  • 3 Rechten op suppletie op grond van deze paragraaf bestaan uitsluitend voor de partner met wie de werknemer op de laatste dag van zijn arbeidsovereenkomst ten minste een jaar gehuwd is dan wel ten minste een jaar een geregistreerd partnerschap of een samenlevingsrelatie heeft als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel h.

  • 4 Indien het in het derde lid bedoelde huwelijk, geregistreerd partnerschap, dan wel samenlevingsrelatie van de werknemer dan wel voormalig werknemer eindigt, anders dan door diens overlijden, vervallen voor de partner alle aanspraken uit hoofde van deze paragraaf.

Artikel 9.6. Suppletie op nabestaandenvoorzieningen partners

  • 1 Voor de suppletie op de in artikel 9.5, eerste lid, bedoelde nabestaandenvoorzieningen voor de partner geldt als suppletieplafond het bedrag, gelijk aan 70% van het in artikel 9.4, tweede lid, bedoelde suppletieplafond, met dien verstande dat in dit geval wordt uitgegaan van de suppletiediensttijd die voor de werknemer, dan wel voormalig werknemer, op zijn pensioendatum zou hebben gegolden indien zijn arbeidsovereenkomst tot die datum voortgezet was.

  • 2 De suppletie op het nabestaandenpensioen wordt verminderd met 2,5% voor elk vol jaar dat het leeftijdsverschil meer dan tien jaar bedraagt indien de partner meer dan tien jaar jonger was dan de werknemer dan wel voormalig werknemer. Deze vermindering vindt niet plaats indien op het moment van overlijden van de werknemer dan wel voormalig werknemer, de nabestaande gedurende ten minste vijf jaren de partner van de werknemer of voormalig werknemer is geweest.

  • 3 Voor de toepassing van dit artikel worden onder de in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, bedoelde voorzieningen in elk geval verstaan:

    • a. nabestaandenvoorzieningen waarop recht bestaat op grond van het van toepassing zijnde sociale zekerheidsstelsel;

    • b. overige nabestaandenvoorzieningen waaraan de werkgever op enigerlei wijze heeft meebetaald.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde suppletie wordt aan de nabestaande toegekend met ingang van de eerste dag van de maand van overlijden van de werknemer dan wel voormalig werknemer. De toekenning van de suppletie eindigt:

    • a. op de eerste van de maand, volgende op de maand waarin de periode gedurende welke de suppletie werd toegekend, gelijk is aan de duur van de arbeidsovereenkomst, maar niet eerder dan vijf jaren na het overlijden van de werknemer dan wel voormalig werknemer. Artikel 9.4, eerste lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing;

    • b. op de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de nabestaande overlijdt;

    • c. op de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de nabestaande is hertrouwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan, dan wel een samenlevingsrelatie is aangegaan met een levenspartner als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel h.

Artikel 9.7. Suppletie op wezenvoorzieningen

  • 1 Voor de suppletie op de in artikel 9.5, eerste lid, bedoelde nabestaandenvoorzieningen voor afhankelijke kinderen geldt, onverminderd artikel 9.5, tweede lid, per kind als suppletieplafond het bedrag, gelijk aan 14% van het in artikel 9.4, tweede lid, bedoelde suppletieplafond. Indien de werknemer op de datum van zijn overlijden geen partner nalaat, bedraagt het in de vorige volzin genoemde percentage 28.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder de in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, bedoelde voorzieningen in elk geval verstaan:

    • a. wezenpensioen waarop recht bestaat op grond van het van toepassing zijnde sociale zekerheidsstelsel;

    • b. overige wezenpensioenen waaraan de werkgever op enigerlei wijze heeft meebetaald.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde suppletie wordt aan het in het eerste lid bedoelde kind toegekend met ingang van de eerste dag van de maand van overlijden van de werknemer dan wel voormalig werknemer. De toekenning van de suppletie eindigt:

    • a. op de eerste dag van de maand, volgende op de maand waarin het kind de leeftijd van achttien jaar bereikt;

    • b. op de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin het kind overlijdt.

§ 5. Suppletie op arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen

Artikel 9.8. Suppletie op arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen; algemeen

  • 1 Indien een werknemer wegens ziekte wordt ontslagen en hij op dat moment niet verzekerd is op basis van een verzekering als bedoeld in artikel 9.3, tweede lid, die voorziet in een dekking van de risico’s van arbeidsongeschiktheid en hij na het ontslag nog ongeschikt is een andere passende betrekking te vervullen, heeft hij recht op een suppletie op arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen.

  • 2 Voor de in het eerste lid bedoelde suppletie geldt als suppletieplafond het bedrag, gelijk aan de suppletiegrondslag vermenigvuldigd met het percentage van het loon dat aan de werknemer op grond van artikel 5.11, tweede lid, vlak voor zijn ontslag wordt betaald, maar ten hoogste met:

    • a. 70% indien het in het eerste lid bedoelde ontslag is ingegaan vóór 1 januari 2005;

    • b. 60% indien het in het eerste lid bedoelde ontslag is ingegaan op of na 1 januari 2005.

  • 3 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder de in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, bedoelde voorzieningen in elk geval verstaan:

    • a. arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen waarop recht bestaat op grond van het van toepassing zijnde sociale zekerheidsstelsel;

    • b. overige arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen waaraan de werkgever op enigerlei wijze heeft meebetaald;

    • c. de eventuele aanspraken van de voormalig werknemer op inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde suppletie wordt aan de voormalig werknemer toegekend met ingang van de dag nadat het in het eerste lid bedoelde ontslag is ingegaan. De toekenning eindigt op de dag waarop:

    • a. de voormalig werknemer geacht wordt een andere passende betrekking te kunnen vervullen;

    • b. de arbeidsovereenkomst van de voormalig werknemer bij voortzetting van de arbeidsovereenkomst zou zijn geëindigd wegens het bereiken van de pensioenleeftijd;

    • c. de voormalig werknemer overlijdt; of

    • d. de suppletie is toegekend gedurende een periode, gelijk aan de arbeidsovereenkomst, met dien verstande dat de suppletie ten minste gedurende een periode van vijf jaren wordt toegekend. Artikel 9.4, eerste lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Het vierde lid, onderdeel d, is niet van toepassing, indien naar het oordeel van HDPO de arbeidsongeschiktheid in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de werknemer opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en niet aan zijn schuld of toedoen is te wijten.

  • 6 Voor de toepassing van dit artikel is van een passende betrekking sprake indien:

    • a. naar het oordeel van de CdP van de voormalig werknemer, gelet op zijn gezondheid en zijn omstandigheden, redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij tracht deze betrekking te verkrijgen en, indien hij daartoe in de gelegenheid wordt gesteld, deze betrekking te aanvaarden; en

    • b. het met deze betrekking te verwerven salaris ten minste gelijk is aan de in het eerste lid bedoelde suppletie.

Artikel 9.9. Geneeskundig onderzoek bij suppletie op arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen

  • 1 Ter vaststelling van het al dan niet voortduren van de arbeidsongeschiktheid wordt de voormalig werknemer die een suppletie op arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen geniet eenmaal per twee jaren aan een geneeskundig onderzoek onderworpen, uitgevoerd door of namens de bedrijfsgeneeskundige dienst. De CdP kan bepalen dat het in de vorige volzin bedoelde onderzoek vaker of minder vaak dan eenmaal per twee jaren plaats zal vinden.

  • 2 De CdP kan de voormalig werknemer met een suppletie op arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen opdragen zich aan een geneeskundig onderzoek te onderwerpen op het moment dat, naar het oordeel van de CdP, gegronde redenen bestaan voor twijfel aan voortduring van de arbeidsongeschiktheid.

  • 3 Gedurende de periode dat de werknemer niet meewerkt aan het in het eerste en tweede lid bedoelde geneeskundig onderzoek, bestaat geen recht op suppletie, tenzij het niet meewerken aan het geneeskundig onderzoek de werknemer redelijkerwijs niet verweten kan worden.

  • 4 De kosten van het in het eerste en tweede lid bedoelde geneeskundig onderzoek komen voor rekening van de werkgever. De door de voormalig werknemer op grond van dit artikel gemaakte noodzakelijke reiskosten worden vergoed overeenkomstig de artikelen 4.12, vierde lid, en 4.13, met dien verstande dat, indien de werknemer na de eerste dag van de ziekte die tot ontslag heeft geleid verhuisd is naar een plaats buiten de plaats van vestiging van de post, geen hogere vergoeding wordt betaald dan de vergoeding die zou worden betaald als hij niet verhuisd was.

§ 6. Betaling suppletie

Artikel 9.10. Vaststelling en uitbetaling van de suppletie

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 2 Een periodiek uit te betalen suppletie als bedoeld in de artikelen 9.4, eerste lid, 9.6, eerste lid, 9.7, eerste lid, en 9.8, eerste lid, wordt door HDPO vastgesteld als een vast bedrag dat gedurende een periode van ten hoogste twaalf maanden ongewijzigd zal gelden. Tussentijdse wijziging van dat bedrag is mogelijk indien bijzondere omstandigheden dat naar de mening van HDPO noodzakelijk maken.

  • 3 De suppletie wordt door de werkgever maandelijks aan de gerechtigde uitbetaald. Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan HDPO de betalingsfrequentie van de suppletie wijzigen, zonodig met inachtneming van artikel 9.1, tweede lid.

  • 4 Indien uit de betaling van een suppletie bijzondere kosten voortvloeien, kunnen deze op de suppletie in mindering worden gebracht.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2014, 29014, datum inwerkingtreding 01-01-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-09-2013.

4 In afwijking van het derde lid kan 3W de aanspraak op suppletie van de werknemer en de voormalig werknemer die nog niet in het genot is van een suppletie en van wie de arbeidsovereenkomst respectievelijk de aansluitende arbeidsovereenkomsten 15 jaar of korter heeft respectievelijk hebben geduurd, in een eenmalig bedrag vaststellen en uitbetalen indien de post waar betrokkene in dienst is of laatstelijk in dienst was, is gesloten of binnen een termijn van zes maanden zal sluiten en er na die sluiting in dat land geen werknemers meer werkzaam zijn respectievelijk zullen zijn.

5 De berekening van de hoogte van het eenmalige bedrag geschiedt onder gebruikmaking van de door HDPO terzake vastgestelde berekeningsformules waarin onder meer rekening wordt gehouden met:

  • het voor betrokkene geldende suppletieplafond;

  • de in dit hoofdstuk bedoelde voorzieningen waarop betrokkene uit anderen hoofde recht heeft en op het suppletieplafond in mindering zullen worden gebracht;

  • de leeftijd van betrokkene;

  • de burgerlijke staat van betrokkene;

  • de in de postuitwerking vermelde pensioendatum;

  • een sterftetabel die de gemiddelde levensverwachting bevat voor het desbetreffende land of de desbetreffende regio.

6 Het vierde lid kan door 3W bij of na beëindiging van de arbeidsovereenkomst overeenkomstig worden toegepast op schriftelijk verzoek van de werknemer of van de voormalig werknemer die al dan niet reeds in het genot is van een in hoofdstuk 9 bedoelde suppletie mits de arbeidsovereenkomst dan wel de aansluitende arbeidsovereenkomsten 15 jaar of korter heeft geduurd respectievelijk hebben geduurd. Het verzoek om afkoop van de in de vorige volzin bedoelde persoon wordt ingewilligd tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich, naar het oordeel van HDPO, daartegen verzet.

7 In afwijking van artikel 9.1, eerste lid, onderdeel e, wordt de suppletiegrondslag voor de werknemer en voormalig werknemer op wie het vierde dan wel het zesde lid niet van toepassing is, als volgt vastgesteld. Vanaf 1 januari van het jaar volgende op het jaar waarvoor voor de gesloten post laatstelijk loonschalen zijn vastgesteld, wordt het in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel e, bedoelde loonbedrag door 3W telkens aangepast aan de inflatie in het land waar de post was gevestigd, met een maximum van 15 procent. Ingeval de inflatie meer dan 15 procent bedraagt, kan HDPO besluiten het percentage van de aanpassing op meer dan 15 procent vast te stellen. Voor het bepalen van het inflatiepercentage wordt uitgegaan van de gegevens van de Economist Intelligent Unit (EIU).

8 Indien uit de betaling van een suppletie bijzondere kosten voortvloeien, kunnen deze op de suppletie in mindering worden gebracht.

Hoofdstuk 10. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 10.1. Wijziging Medezeggenschapsregeling posten BZ

In de artikelen 24 en 32, vijfde lid, van de Medezeggenschapsregeling posten BZ wordt ‘artikel 1.5 van de Rechtspositieregeling lokaal indienstgenomen werknemers’ vervangen door: artikel 1.5 van de Rechtspositieregeling lokaal indienstgenomen werknemers 2005.

Artikel 10.2. Wijziging Beoordelingsvoorschrift BZ

In artikel 8, derde lid, van het Beoordelingsvoorschrift BZ wordt na ‘beoordeling’ ingevoegd: die betrekking heeft op de ambtenaar.

Artikel 10.3. Intrekking Rechtspositieregeling lokaal indienstgenomen werknemers

De Rechtspositieregeling lokaal indienstgenomen werknemers wordt ingetrokken.

Artikel 10.4. Overgangsrecht afhankelijke kinderen

Voor de werknemer die op 31 december 2004 recht had op een vergoeding omdat hij een kind had dat op grond van artikel 1.1, onderdeel h, van de Rechtspositieregeling lokaal indienstgenomen werknemers j° artikel 2 van het RDBZ werd aangemerkt als afhankelijk kind, terwijl op grond van deze regeling dat kind niet wordt aangemerkt als afhankelijk kind, geldt met betrekking tot de desbetreffende vergoeding voor dat afhankelijke kind de volgende overgangsregeling:

  • a. tot 1 januari 2006 wordt de vergoeding toegekend overeenkomstig de regeling zoals deze luidde op 31 december 2004;

  • b. over de periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2007 wordt de helft van de vergoeding toegekend overeenkomstig de regeling zoals deze luidde op 31 december 2004.

Artikel 10.5. Overgangsrecht postuitwerkingen

  • 1 Indien een bepaling in deze regeling strijdig is met een bepaling in een postuitwerking, kan deze strijdigheid opgeheven worden door middel van aanpassing van de desbetreffende bepaling in de postuitwerking, behoudens ingeval die bepaling in de postuitwerking is opgenomen vanwege lokaal voorschrift of gebruik.

  • 2 Zolang en voor zover er sprake is van strijdigheid van een bepaling van deze regeling met een bepaling in een postuitwerking is de desbetreffende bepaling in deze regeling op de arbeidsovereenkomst van de werknemer van de desbetreffende post niet van toepassing.

  • 3 De in de postuitwerkingen voorkomende aanhalingen van artikelen van de Rechtspositieregeling lokaal indienstgenomen werknemers worden gewijzigd in aanhalingen van artikelen van deze regeling, overeenkomstig de in bijlage 2 opgenomen transponeringstabel.

Artikel 10.6. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2005, met uitzondering van de artikelen 1.7, 2.4, 2.5, tweede tot en met vijfde lid, 8.6, eerste lid, 8.8 en 8.9. De in de vorige volzin genoemde artikelen treden in werking met ingang van de dag van inwerkingtreding van de eerstvolgende wijziging van de artikelen 119 en 120 van het RDBZ na vaststelling van deze regeling.

Artikel 10.7. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Rechtspositieregeling lokaal indienstgenomen werknemers 2005.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden gepubliceerd.

Den Haag, 23 september 2004

De

Minister

van Buitenlandse Zaken,
namens deze:
de

Secretaris-Generaal

,

F.A.M. Majoor

Bijlage 1. Functieoverzicht en loonschalen

Medewerker huishoudelijke dienst: schaal 1

Medewerker catering: schaal 1

Medewerker tuinonderhoud: schaal 1

Bode: schaal 2

Medewerker beveiliging: schaal 1

Senior medewerker beveiliging: schaal 2

Facilitair medewerker: schaal 3

Senior facilitair medewerker: schaal 4

Chauffeur: schaal 3

Senior chauffeur: schaal 4

Medewerker receptie/telefonist: schaal 4

Medewerker secretarieel administratief: schaal 5

Senior medewerker secretarieel administratief: schaal 6

Medewerker archief: schaal 5

Senior medewerker archief: schaal 6

Medewerker algemene zaken/comptabele: schaal 5

Senior medewerker algemene zaken/comptabele: schaal 6

Medewerker algemene zaken: schaal 6

Senior medewerker algemene zaken: schaal 7

Medewerker consulaire zaken: schaal 6

Senior medewerker consulaire zaken: schaal 7

Tolk/vertaler: schaal 7

Medewerker economische afdeling/pers- en culturele zaken: schaal 7

Senior medewerker economische afdeling/pers- en culturele zaken: schaal 8

Beleidsmedewerker: schaal 9

Senior beleidsmedewerker: schaal 10

Bijlage 2. Transponeringstabel

Artikelen Rechtspositieregeling lokaal indienstgenomen werknemers

Artikelen Rechtspositieregeling lokaal indienstgenomen werknemers 2005

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

 

1.1 Begripsbepaling

1.1

1.2 Volmacht-/mandaatverlening

1.2

1.3 Uitsluiting van de toepasselijkheid

1.3

1.4 Hardheidsclausule

1.9

1.5 Postuitwerking

1.5

1.6 Beroep; forumkeuze

1.6, vierde lid

1.7 Bekendstelling van regelingen en instructies

1.8

   

Hoofdstuk II. Indiensttreding, einde dienstverband

 

2.1 Geneeskundig onderzoek

2.2

2.2 Psychologisch onderzoek

2.3

2.3 Indienstneming; algemene bepalingen

2.5

2.4 Einde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd

8.1

2.5 Beëindiging arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd

8.2

2.6 Opzeggingsverbod tijdens zwangerschap

5.15

2.7 Einde arbeidsovereenkomst bij bereiken pensioenleeftijd

8.5

2.8 Reorganisatie

6.16, 6.17

   

Hoofdstuk III. Het loon

 

3.1 Functiegroep

3.2 Loonschaal

4.3, eerste lid

3.3 Loonnummer en loonbedrag

4.3, tweede t/m vierde lid

3.4 Bruto- dan wel nettoloonvaststelling

4.8 t/m 4.11

3.5 Vaststelling loonbedrag per loonnummer

4.1

3.6 Arbeidsmarkttoeslag

4.4

3.7 Overige tot het loon behorende toeslagen

4.5

3.8 Valuta; vaststelling en uitbetaling

4.20

3.9 Loon bij vermissing

8.7

   

Hoofdstuk IV. Sociale voorzieningen en bedrijfsgeneeskundige begeleiding

 

§ 1 Algemeen

 

4.1

5.1

§ 2 Werknemers op wie het lokale sociale zekerheidsstelsel van toepassing is

 

4.2 Aanmelding bij de lokale sociale zekerheid

5.2

4.3 Premiebetaling

5.3

§ 3 Werknemers op wie het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel van toepassing is

 

4.4 Aanmelding bij de Nederlandse soc zekerheid

5.4

4.5 Premiebetaling

5.5

§ 4 Werknemers op wie het Nederlandse noch het lokale sociale zekerheidsstelsel van toepassing is

 

4.6

5.6

§ 5 Voorziening bij ontslag

 

4.7

8.3

§ 6 Bedrijfsgeneeskundige begeleiding

 

4.8 Algemene bepalingen

5.7

4.9 Geneeskundig onderzoek

5.8

4.10 Tegemoetkoming ziektekosten

5.9, 5.10

4.11 Voorzieningen bij zwangerschap en bevalling

5.13

§ 7 Loon bij ziekte tijdens het dienstverband

 

4.12 Doorbetaling van loon

5.11

4.13 Beperking van loonaanspraken

5.12

   

Hoofdstuk V. Suppletie op oudedags-, nabestaanden- en arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen

 

§ 1 Algemene bepalingen

 

5.1 Begripsbepaling

9.1, eerste lid

5.2 Aanspraak op suppletie op oudedags-, nabestaanden- en arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen

9.3

§ 2 Suppletie op oudedagsvoorzieningen

 

5.3

9.4

§ 3 Suppletie op nabestaandenvoorzieningen

 

5.4 Suppletie op nabestaandenvoorzieningen, alg.

9.5

5.5 Uitkering-ineens bij overlijden van werknemer

8.6, tweede lid

5.6 Suppletie op nabestaandenvoorzieningen huwelijkspartners

9.6

5.7 Suppletie op wezenvoorzieningen

9.7

§ 4 Suppletie op arbeidsongeschiktheids-voorzieningen

 

5.8

9.8

§ 5 Overige bepalingen

 

5.9 Vaststelling en uitbetaling van de suppletie

9.10

5.10 Verplichtingen van de rechthebbenden

9.2

5.11 Waardebepaling van aanspraken

9.1, tweede lid

   

Hoofdstuk VI. Overige rechten en verplichtingen

 

6.1 Algemene verplichtingen van de werkgever

6.1

6.2 Verplichte mededeling van verhindering

6.2

6.3 Nevenbetrekkingen, nevenwerkzaamheden, aanbestedingen

6.3

6.4 Beloningen, giften en beloften van derden

6.4

6.5 Dienstkleding, Dragen van onderscheidingstekenen

6.5

6.6 Woonplaats

6.6

6.7 Huisvesting vanwege de werkgever

6.9, 6.10

6.8 Dienst-, werk- en rusttijden

3.1

6.9 Vakantie, vakantie-uitkering en verlof

3.3, 3.4

6.10 Studieopdracht

6.11

6.11 Studiefaciliteiten

6.12

6.12 Opdragen van andere werkzaamheden

6.7

6.13 Schadevergoeding

7.3

6.14 Zekerheidsstelling; aanzuivering tekort

6.15 Dienstreizen

4.12 t/m 4.15

6.16 Vergoeding van overige onkosten

4.16

6.17 Schadeloosstelling

4.17

6.18 Maatregelen van orde

7.1

6.19 Functioneringsgesprekken en personeelsbeoordelingen

6.13, 6.14, 6.15

6.20 Werkneemster met borstkind

5.14

6.21 Bijzondere beloningen

4.6, eerste lid

6.22 Diensttijdgratificatie

4.6, tweede lid

6.23 Getuigschrift

8.10

   

Hoofdstuk VII. Plichtsverzuim; disciplinaire straffen; schorsing

 

7.1 Plichtsverzuim

7.4

7.2 Disciplinaire straffen

7.5

7.3 Schorsing

7.2

   

Hoofdstuk VIII. Slotbepalingen

 

8.1

10.1 t/m 10.7

   

Reglement Dienst Buitenlandse Zaken, artikel 119

Artikel Rechtspositieregeling lokaal indienstgenomen werknemers 2005

23, 1e, 7e t/m 9 en 11e lid RDBZ: Onderzoek naar geschiktheid en bekwaamheid

2.4

48 RDBZ: Verlof in geval van gijzeling

   

Reglement Dienst Buitenlandse Zaken, artikel 120

Artikelen Rechtspositieregeling lokaal indienstgenomen werknemers 2005

Burgerlijk Wetboek, boek 7:

 

612, 2e t/m 4e lid: arbeidsovereenkomst met minderjarige

614 termijn verjaring vernietiging rechtshandeling

5.15, tweede lid, onder a, 8.4, vierde lid, onder a

633 toekenning loon aan derden

652 proeftijd

2.5, derde, vijfde en zesde lid

674, 1e lid: einde arbeidsovereenkomst door dood

8.6, eerste lid

676: einde arbeidsovereenkomst in proeftijd

2.5, vierde lid

677, 1e en 4e lid: ontslag op staande voet, schadeplicht

8.8, eerste en tweede lid

678: dringende reden ontslag op staande voet voor werkgever

8.8, vierde lid

679: dringende reden ontslag op staande voet voor werknemer

8.8, vierde lid

680, 1e en 5e t/m 7e lid: gefixeerde schadevergoeding

8.8, derde lid

681: kennelijke onredelijke opzegging

8.9

682: herstel dienstbetrekking

683, 1e lid: verjaring rechtsvordering ex art. 677, lid 4, 681, lid 1 en 682, lid 1

8.8, vijfde lid, 8.9, vierde lid

   

Ambtenarenwet, artikel 134

Artikel Rechtspositieregeling lokaal indienstgenomen werknemers 2005

Burgerlijk Wetboek, boek 7:

 

648: verbod onderscheid ogv verschil arbeidsduur

1.4