Weliswaar strekt het arrest van het Hof van Justitie van de EG zich niet uit tot de
uitleg van andere internationale verdragen, maar onderkend moet worden dat het karakter
van de vrijstelling in die verschillende verdragen gelijk is. Genoemde jurisprudentie
heeft daarom naar mijn mening dezelfde consequenties voor alle functionarissen van
internationale organisaties in Nederland. Aldus wordt een gelijke behandeling verkregen
voor EG-functionarissen en medewerkers van andere internationale organisaties in Nederland.
Het arrest BNB 2003/29 betekent dat in situaties waarin bijvoorbeeld een drempel is
gesteld om in aanmerking te komen voor een belastingvoordeel, het belastingvrije salaris
van een internationale organisatie in aanmerking wordt genomen. Dit geldt eveneens
voor gevallen waarin een fiscale tegemoetkoming afhankelijk is van het genieten van
inkomen, zoals bij de uitgaven voor kinderopvang (in zoverre ontvalt de basis aan
het standpunt in antwoord/vraag 1.2 van het Besluit van 14 mei 2003, CPP 2003/795M).
Ook waar als criterium een percentage van het verzamelinkomen geldt, dan wel een tegemoetkoming
afhankelijk is van de hoogte van het (gezamenlijke) verzamelinkomen, maakt voortaan
het vrijgestelde salaris deel uit van het (gezamenlijke) verzamelinkomen. Voorbeelden
van het voorgaande zijn buitengewone uitgaven, uitgaven voor kinderopvang, gezinshulp,
giften en de arbeidskorting, de (aanvullende) kinderkorting, de (aanvullende) combinatiekorting,
de aanvullende alleenstaande ouderkorting en de ouderenkorting.
Een uitzondering geldt voor de uitgaven voor inkomensvoorzieningen. Bij de bepaling
van het bedrag aan in aftrek te brengen premies voor lijfrenten wordt het vrijgestelde
salaris niet als premiegrondslag in aanmerking genomen.
Met het vrijgestelde salaris zal eveneens rekening worden gehouden bij de toepassing
van artikel 8.9 van de Wet IB 2001. Net als bij een belastingplichtige met een inkomen
in het buitenland waarbij na voorkoming van dubbele belasting geen of weinig in Nederland
te betalen belasting resteert, is het bij een belastingplichtige met een vrijgesteld
salaris van een internationale organisatie niet de bedoeling dat deze de heffingskorting
krijgt uitbetaald indien zijn partner wel in Nederland belaste inkomsten heeft. In
overeenstemming met doel en strekking van artikel 8.9, derde lid, van de Wet IB 2001,
wordt de verhoging van de gecombineerde heffingskorting daarom verlaagd met het bedrag
aan belasting dat (extra) zou zijn geheven indien het op basis van een multilaterale
overeenkomst vrijgestelde salaris geen vrijgesteld salaris zou zijn geweest. Derhalve
bestaat er in de regel geen recht op een verhoging van de gecombineerde heffingskorting.
In dit verband kan er op worden gewezen dat artikel 8.9, ook volgens de aanhef van
dit artikel, uitdrukkelijk is bedoeld voor de minst-verdienende partner, zijnde in
dit kader een partner met geen of een (zeer) klein inkomen.
Bij een functionaris van een internationale organisatie die (nagenoeg) alleen een
vrijgesteld salaris geniet en die dus in Nederland niet of nauwelijks belasting en
premies betaalt, komt de partner met geen of weinig inkomsten eveneens niet (of slechts
beperkt) in aanmerking voor uitbetaling van de heffingskorting (zie artikel 8.1, onderdeel
c jo. artikel 8.9, tweede lid, Wet IB 2001).