Regeling G.O.- en vakbondsfaciliteiten 2005

Geraadpleegd op 26-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2005 en zichtdatum 01-01-2005.
Geldend van 01-01-2005 t/m 31-12-2006

Regeling G.O.- en vakbondsfaciliteiten 2005

De minister van onderwijs, cultuur en wetenschap,

Gelet op:

Besluit

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • 1. de minister:

    de minister van onderwijs, cultuur en wetenschap;

  • 2. Instellingen:

    • scholen voor basisonderwijs;

    • scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs;

    • scholen voor voortgezet onderwijs;

    • centrale diensten;

    • instellingen in de sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie;

    • instellingen voor hoger beroepsonderwijs;

    • instellingen voor wetenschappelijk onderwijs;

    • universitair medische centra;

    • onderzoekinstellingen.

  • 3. de werkgeversorganisaties:

    • het werkgeversverbond voortgezet onderwijs (WVO);

    • de BVE Raad;

    • de Vereniging voor hogescholen (HBO-raad);

    • de Vereniging van Universiteiten (VSNU);

    • de Werkgeversvereniging Onderzoekinstellingen (WVOI);

    • de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra.

  • 4. SFSVO:

    de Stichting Financiering Structureel Vakbondsverlof Onderwijs;

  • 5. SSCC:

    de Stichting Samenwerkende Centrales in het COPWO.

  • 6. de centrales:

    • de Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP);

    • de Christelijke Centrale van Overheids-en Onderwijspersoneel (CCOOP);

    • de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij Overheid, Onderwijs, Bedrijven en Instellingen (CMHF);

    • het Ambtenarencentrum (AC).

  • 7. personeelsorganisatie: een bij een centrale aangesloten vereniging van onderwijspersoneel;

  • 8. werknemersorganisatie: een organisatie van werknemers die overleg voert over de CAO in de desbetreffende sector.

Artikel 2. Doelomschrijving

De minister stelt jaarlijks een budget beschikbaar ten behoeve van de vergoeding van de kosten van de vervanging van degene die lang buitengewoon verlof geniet in verband met werkzaamheden voor het georganiseerd overleg en voor vakbondswerkzaamheden voor onderwijspersoneel van instellingen. Dit budget kan ook anderszins worden aangewend voor werkzaamheden ten behoeve van het georganiseerd overleg en voor vakbondswerkzaamheden voor het personeel van instellingen.

Artikel 3. Omvang budget

Het ten behoeve van het in artikel 2 omschreven doel beschikbare budget bedraagt voor het kalenderjaar 2005 €  11.971.000,-. Dit budget wordt jaarlijks geïndexeerd.

Artikel 4. Niet vervullen begrotingsvoorwaarde

In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden de op grond van artikel 5 verleende budgetten naar rato verlaagd tot het bedrag van het budget dat na de vaststelling van de begroting ter beschikking staat.

Artikel 5. Verdeling van het budget

  • 1 Het budget per subsector wordt alsvolgt vastgesteld:

    • a. het budget voor het primair onderwijs bedraagt: 40,20% van het totale budget;

    • b. het budget voor het voortgezet onderwijs bedraagt: 22, 88% van het totale budget;

    • c. het budget voor het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie bedraagt: 12,87% van het totale budget;

    • d. het budget voor het hoger beroepsonderwijs bedraagt: 7,53% van het totale budget;

    • e. het budget voor het wetenschappelijk onderwijs bedraagt: 8,05% van het totale budget;

    • f. het budget voor de onderzoekinstellingen bedraagt: 0,48% van het totale budget;

    • g. het budget voor de universitair medische centra bedraagt: 7,99% van het totale budget.

Artikel 6. Toekenning van het budget.

  • 1 De budgetten voor het primair en voortgezet onderwijs worden tot het moment van invoering van de volledige decentralisatie van de arbeidsvoorwaarden in deze subsectoren, beschikbaar gesteld aan de SFSVO.

  • 2 De SFSVO verdeelt de budgetten voor het primair en voortgezet onderwijs over de centrales.

  • 3 De centrales zetten het geld in, dan wel verdelen het hun toekomende deel over de personeelsorganisaties, ter vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 2.

  • 4 Na de invoering van de volledige decentralisatie van de arbeidsvoorwaarden in het primair en voortgezet worden de budgetten voor deze subsectoren gedurende een overgangsperiode van twee jaar beschikbaar gesteld aan de werkgeversorganisaties in deze subsectoren.

  • 5 De in het vierde lid bedoelde werkgeversorganisaties maken het subsidiebedrag direct en zonder nadere voorwaarden over naar de werknemersorganisaties. De werkgeversorganisaties kunnen er daarbij voor kiezen om het subsidiebedrag via de SFSVO aan de werknemersorganisaties over te maken, of het subsidiebedrag zelf te verdelen over de werknemersorganisaties op basis van een daarvoor met de SFSVO af te spreken verdelingsmethode.

  • 6 De budgetten voor het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie, het hoger beroepsonderwijs, het wetenschappelijk onderwijs, de onderzoekinstellingen en de universitair medische centra worden gedurende een overgangsperiode van 1 januari 2005 tot 1 januari 2007 beschikbaar gesteld aan de werkgeversorganisaties in deze subsectoren.

  • 7 De in het zesde lid bedoelde werkgeversorganisaties maken het subsidiebedrag direct en zonder nadere voorwaarden over naar de werknemersorganisaties. De werkgeversorganisaties kunnen er daarbij voor kiezen om het subsidiebedrag via de SFSVO (voor het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie en het hoger beroepsonderwijs), respectievelijk de SSCC (voor het wetenschappelijk onderwijs, de onderzoekinstellingen en de universitair medische centra) aan de werknemersorganisaties over te maken, of het subsidiebedrag zelf te verdelen over de werknemersorganisaties op basis van een daarvoor met de SFSVO, respectievelijk de SSCC, af te spreken verdelingsmethode.

  • 8 De werknemersorganisaties zetten het geld in ter vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 2.

Artikel 7. Informatieverplichting

  • 1 De SFSVO verstrekt de minister informatie over de aard en de omvang van de activiteiten waarvoor de in artikel 5 onder a en b genoemde budgetten worden verleend.

  • 2 De werkgeversorganisaties verstrekken de minister informatie over de aard en de omvang van de activiteiten waarvoor de in artikel 5 onder c tot en met g genoemde budgetten worden verleend.

Artikel 8. Financieel verslag

  • 1 Binnen zeven maanden na afloop van het kalenderjaar waarvoor het in artikel 5 genoemde budget is toegekend, dienen de besturen van de SFSVO en van de werkgeversorganisaties bij Onze minister een financieel verslag in over dat kalenderjaar, bestaande uit de jaarrekening, het jaarverslag en overige financiële gegevens. De besturen van de SFSVO en van de werkgeversorganisaties maken daarbij gebruik van de door de centrales c.q. werknemersorganisaties aan hen overlegde jaarrekeningen, jaarverslagen en accountantsverklaringen.

  • 2 In het geval de werknemersorganisaties/centrales aan de werkgeversorganisaties geen jaarrekeningen, jaarverslagen en accountantsverklaringen overleggen, leggen de werkgeversorganisaties aan Onze minister financieel verantwoording af over het doorsluizen van de middelen aan de werknemersorganisaties/centrales in de reguliere jaarrekening of in een afzonderlijke financiële verantwoording, voorzien van een accountantsverklaring.

Artikel 9. Accountantsverklaring

  • 1 Het financieel verslag gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2 het Burgerlijk Wetboek waaruit blijkt in hoeverre het budget is besteed in overeenstemming met de bepalingen van deze regeling.

  • 2 Voorzover niet uit de verklaring, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat het budget is besteed in overeenstemming met de bepalingen van deze regeling vordert de minister het desbetreffende bedrag terug.

Artikel 10. Betaling in gedeelten

  • 1 Het budget wordt in vier gelijke delen aan de SFSVO en aan de werkgeversorganisaties betaald.

  • 2 Betaling van het budget vindt plaats aan het begin van elk kwartaal.

Slotbepalingen

Artikel 11. Intrekking publicatie

De Regeling G.O.- en vakbondsfaciliteiten 1998 van 1 februari 1999, kenmerk AB/F&I -1998/26139, (Uitleg OCen W-regelingen nr. 5 van 17 februari 1999) wordt ingetrokken.

Artikel 12. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2005.

Artikel 13. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling G.O.- -en vakbondsfaciliteiten 2005.

Deze regeling zal met toelichting in het Gele Katern worden geplaatst. Van deze plaatsing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.

De

minister

van onderwijs, cultuur en wetenschap,

M.J.A. van der Hoeven

.